In zowel zijn bezwaarschrift van 16 december 2021 gericht tegen de forensenbelasting als in zijn bezwaarschrift van eveneens 16 december 2021 gericht tegen de belastingaanslag rioolheffing heeft eiser hierom verzocht.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 18-10-2023, nr. AWB- 22, 5507
ECLI:NL:RBZWB:2023:7274
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
18-10-2023
- Zaaknummer
AWB- 22_5507
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2023:7274, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18‑10‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 18‑10‑2023
Inhoudsindicatie
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5507 AVG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats] , eiser
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, het college
( [gemachtigde] ).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afhandeling door het college van zijn verzoeken op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser met zijn echtgenote en namens het college de gemachtigde en [naam] deelgenomen.
1.2
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen een aantal stukken alsnog aan te leveren.
1.2.
Het college heeft op 30 mei 2023 en 15 juni 2023 nadere stukken aangeleverd. Eiser heeft op 13 juni 2023 een schriftelijke reactie gegeven.
1.3
Partijen hebben ingestemd met het sluiten van het onderzoek zonder nadere zitting, waarna de rechtbank op 8 september 2023 het onderzoek heeft gesloten.
Totstandkoming van het besluit
2. In de periode tussen 31 maart 2021 en 4 november 2021 was de echtgenote van eiser eigenaresse van een stacaravan met vaste staanplaats op [camping] . De heffingsambtenaar van de [gemeente] heeft aan eiser aanslagen opgelegd voor gemeentelijke belastingen, rioolheffing en forensenbelasting, over het jaar 2021. Eiser heeft tegen deze – aan hem opgelegde – belastingaanslagen bezwaar gemaakt.
2.1.
In de bezwaarprocedures tegen de opgelegde gemeentelijke belastingen heeft eiser bij het college meerdere verzoeken op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) ingediend. Hij heeft verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens als bedoeld in artikel 15 van de AVG, om individuele – geen geautomatiseerde – besluitvorming als bedoeld in artikel 22 van de AVG en om het wissen van zijn gegevens als bedoeld in artikel 17 van de AVG.
2.2.
Bij besluit van 22 maart 2022 (primair besluit I) heeft het college op de AVG-verzoeken van eiser besloten. Op het artikel 15 AVG-verzoek is besloten door middel van het verstrekken van een overzicht met verwerkte persoonsgegevens in het kader van de heffing van forensenbelasting en rioolheffing. Het verzoek om gegevens te wissen (artikel 17 AVG) is afgewezen en op het verzoek om niet-geautomatiseerde besluitvorming (artikel 22 AVG) is geantwoord dat in de procedures waarop eiser doelt geen sprake was van geautomatiseerde besluitvorming..
2.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt.
2.4
Bij besluit van 29 juni 2022 (primair besluit II) heeft het college een nieuw besluit genomen.
2.5
Bij mailbericht van 5 juli 2022 heeft het college eiser een (nieuw) overzicht van de verwerking van zijn gegevens toegezonden.
2.6
Bij mailbericht van 13 juli 2022 heeft eiser aangegeven zijn bezwaar tegen de afhandeling van zijn AVG-verzoeken voort te willen zetten.
2.7
Bij brief van 14 september 2022 heeft eiser het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.
2.8
Bij besluit van 13 oktober 2022 (bestreden besluit I) heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de ingebrekestelling van eiser afgewezen.
2.9
Eiser heeft tegen het afwijzen van zijn in gebrekestelling bezwaar gemaakt.
2.10
Bij besluit van 21 april 2023 (bestreden besluit II) heeft het college aan eiser een dwangsom van € 357,- toegekend wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de beroepen van eiser tegen de afhandeling van zijn AVG-verzoeken door het college én tegen de afhandeling van zijn ingebrekestelling. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gericht tegen de afhandeling van de AVG-verzoeken gegrond en het beroep gericht tegen de beslissing over de bestuurlijke dwangsom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
De omvang van het geding
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld waarom het in dit beroep gaat.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat dit beroep geen betrekking kan hebben op de vraag of de onderliggende belastingaanslagen – rioolheffing en forensenbelasting – juist zijn opgelegd. Over de juistheid van die aanslagen kan alleen de belastingrechter een oordeel te vellen.
Aan de bestuursrechter liggen in dit beroep de beslissingen van het college op de AVG-verzoeken van eiser voor. Eiser heeft tweemaal een verzoek ingediend als bedoeld in artikel 15 van de AVG (inzage in zijn verwerkte persoonsgegevens).1.Daarnaast heeft eiser verzocht om gegeven te wissen als bedoeld in artikel 17 van de AVG2.én om individuele – niet geautomatiseerde – besluitvorming als bedoeld in artikel 22 van de AVG3..
4.2.
Het college heeft de bedoeling gehad – zo blijkt onder meer uit een e-mail van 10 april 2022 – om met één besluit op alle AVG-verzoeken te beslissen. Dit heeft het college met het besluit van 22 maart 2022 (primair besluit I) ook gedaan. Uit primair besluit I blijkt dat het college het verzoek van eiser om gegeven te wissen heeft afgewezen op het verzoek om een beslissing met menselijke tussenkomst heeft geantwoord dat de door eiser bedoelde beslissingen niet geautomatiseerd waren genomen.. De rechtbank beschouwt dit besluit voor de beoordeling als een afwijzing van het verzoek. Op het artikel 15 AVG-verzoek is beslist door het verstrekken van een overzicht van verwerkte persoonsgegevens.
Tegen primair besluit I heeft eiser op 3 mei 2022 bezwaar gemaakt. Na dit bezwaar heeft het college op 29 juni 2022 een nieuw besluit genomen (primair besluit II). Gelet op de toelichting ter zitting en de tekst van het door het college overgenomen advies van de bezwaarschriftencommissie begrijpt de rechtbank dat dit nieuwe besluit moet worden gezien als enkel een vervanging van het besluit-onderdeel dat ziet op het artikel 15 AVG-verzoek (inzage persoonsgegevens). Het besluit van 22 maart 2022 blijft gehandhaafd voor de besluitonderdelen die zien op het artikel 17 AVG-verzoek en artikel 22 AVG-verzoek.
Is het bestreden besluit van 13 oktober 2022 voldoende duidelijk?
5. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit van 13 oktober 2022 niet voldoende duidelijk is en dat als een gevolg daarvan het dictum niet juist is.
5.1.
Met het bestreden besluit van 13 oktober 2022 (bestreden besluit I) heeft het college de bezwaren van eiser voor zover gericht tegen primair besluit I gegrond verklaard en voor zover gericht tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
5.2.
Voor de rechtbank is niet duidelijk waarom het college de bezwaren van eiser gericht tegen primair besluit I gegrond heeft geacht. In de motivering wordt vermeld dat in het licht van wat op grond van de AVG mag worden verwacht, niet juist op het artikel 15 AVG-verzoek is beslist. Maar dit had het college eerder al onderkend en daarom vervangen door primair besluit II. De bezwaren van eiser gericht tegen primair besluit II heeft het college vervolgens ongegrond verklaard.
5.3.
De ongegrondverklaring van de bezwaren van eiser gericht tegen primair besluit II kan de rechtbank ook niet volgen. Per mailbericht van 5 juli 2022 heeft het college een nieuw overzicht van de verwerking van zijn persoonsgegevens toegezonden. Dit overzicht bevat meer gegevens dan het met primair besluit II verstrekte overzicht.
Ter zitting heeft het college aangegeven dat het bij e-mail van 5 juli 2022 verstrekte overzicht moet worden gezien als aanvulling dan wel wijziging van primair besluit II. Nu het overzicht per e-mailbericht is verstrekt en bovendien niet uit de e-mail of het overzicht blijkt dat dit namens het college is gebeurd, beschouwt de rechtbank dit niet als een wijzigingsbesluit maar als een onderhandse verstrekking.
Omdat met dit overzicht meer gegevens verstrekt dan bij primair besluit II, betekent dit dat ook het dictum van het bestreden besluit van 13 oktober 2022 op dit onderdeel anders had moeten luiden. Het college had de bezwaren van eiser gericht tegen primair besluit II gegrond moeten verklaren de op dat moment verstrekte gegevens kennelijk niet alle gegevens waren die verstrekt konden en moesten worden.
5.4.
Uit het bestreden besluit van 13 oktober 2022 blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat het college de beslissingen op de artikel 17 en 22 AVG-verzoeken ongewijzigd in stand heeft gelaten en de bezwaren in zoverre ongegrond heeft geacht.
5.5.
Gelet op het bovenstaande kent bestreden besluit I zowel een zorgvuldigheids- als motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit besluit dan ook voor het deel dat ziet op het artikel 15 AVG-verzoek vernietigen.
Blijkt uit het bestreden besluit van 13 oktober 2022 dat dit in mandaat is genomen?
6. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en ziet aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is ondertekend door de gemeentesecretaris en dat nergens vermeld wordt dat dit besluit namens het college wordt genomen.
Het college heeft aangegeven dat normaliter bij de ondertekening de formulering “namens het college” wordt gebruikt, maar dat dit door een interne fout hier niet is gebeurd. Het college stelt zich op het standpunt dat uit het bestreden besluit zelf voldoende duidelijk is dat dit namens het college is genomen. Hierbij heeft het college gewezen op het gebruik van de eerste persoon meervoud (“wij”) in combinatie met de ondertekening door de gemeentesecretaris en het feit dat naar zijn aard een beslissing op bezwaar enkel door het college genomen kan worden.
6.2.
Artikel 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen. Dat is hier niet gebeurd, dus is sprake van een gebrek aan het bestreden besluit. Artikel 6:22 van de Awb bepaalt dat de rechtbank dit gebrek kan passeren als aannemelijk is dat de belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld. De rechtbank is van oordeel dat dit hier het geval is, omdat het college heeft aangegeven dat sprake is geweest van een interne fout en uit het mandaatregister volgt dat de ondertekening van beslissingen op bezwaar is gemandateerd aan de gemeentesecretaris.
Ander dan eiser meent, volgt uit de Awb niet de verplichting dat een besluit moet zijn voorzien van een zogenaamde natte handtekening.
Is aannemelijk dat het college volledig heeft beslist op het artikel 15 AVG-verzoek van eiser?
7. De rechtbank is van oordeel dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat in beroep inmiddels een volledig overzicht van de verwerkte persoonsgegevens in het kader van de rioolheffing en forensenbelasting is verstrekt.
7.1.
Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij nog stukken mist. In de eerste plaats mist hij de bijlage bij het bestreden besluit van 13 oktober 2022. Als tweede mist hij bepaalde correspondentie tussen de camping en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. Met partijen is vervolgens afgesproken dat het college de stukken alsnog zou verstrekken.
Het college heeft de door eiser genoemde bijlage op 30 mei 2023 verstrekt en de genoemde correspondentie op 15 juni 2023. Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat inmiddels geheel aan het artikel 15 AVG verzoek van eiser is voldaan. De rechtbank merkt daarbij op dat het in deze procedure niet gaat om de juistheid van de inhoud van de stukken maar of inzage in de stukken is gegeven.
Heeft het college het verzoek van eiser om gegevens te wissen redelijkerwijs kunnen afwijzen?
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten tot afwijzing van het artikel 17 AVG-verzoek van eiser. Zolang niet zonneklaar is dat het verkrijgen en registeren van deze gegevens geen enkel legitiem doel (meer) dient, kan het college besluiten dat de gegevens niet gewist worden. In dit geval is het niet zonneklaar. Een inhoudelijk oordeel daarover kan alleen worden verkregen bij de beoordeling of eiser terecht als belastingplichtige is aangemerkt. Dat valt buiten de omvang van dit geding, nu – zoals al eerder is opgemerkt – die inhoudelijke beoordeling aan de belastingrechter en niet de bestuursrechter is.
Heeft het college het verzoek om een nieuw – niet geautomatiseerd – besluit in redelijkheid kunnen afwijzen?
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college redelijkerwijs kunnen besluiten tot afwijzing van het artikel 22 AVG-verzoek van eiser. Het college heeft – zowel schriftelijk als op zitting – toegelicht dat alle besluiten binnen de gemeente worden genomen met menselijke tussenkomst. De rechtbank heeft geen reden om aan de toelichting van het college te twijfelen. Dat een brief met behulp van geautomatiseerde systemen is opsteld, betekent niet dat deze zonder menselijke tussenkomst is gemaakt.
Heeft het college de ingebrekestelling van eiser onjuist afgehandeld?
10. De rechtbank is van oordeel dat het college de ingebrekestelling inhoudelijk juist heeft afgehandeld. Ook in dit besluit niet vermeld dat het namens het college is ondertekend. De rechtbank ziet ook hier – onder verwijzing naar rechtsoverweging 6.2 – aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
Bij besluit van 21 april 2023 (bestreden besluit II) heeft het college aan eiser een dwangsom van € 357,- toegekend wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift. Eiser heeft het college bij brief van 14 september 2022 in gebreke gesteld. De termijn van 14 dagen om alsnog een besluit te nemen eindigde op 28 september 2022. Op 13 oktober 2022 heeft het college vervolgens alsnog een besluit op het bezwaarschrift van eiser genomen. Bij de berekening van de hoogte van de dwangsom heeft het college hiermee correct rekening gehouden.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 13 oktober 2022 (bestreden besluit I) is gegrond, omdat dit besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Uit bestreden besluit I blijkt niet dat het namens het college is genomen en het dictum in dit besluit is onjuist. Dit eerste gebrek passeert de rechtbank, onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Voor het tweede gebrek vernietigt de rechtbank het bestreden besluit voor zover dit ziet op het artikel 15 AVG-verzoek. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van bestreden besluit I in stand omdat aannemelijk is geworden dat alle door het college verwerkte persoonsgegevens inmiddels aan eiser zijn verstrekt.
12. Het beroep gericht tegen het besluit van 21 april 2023 (bestreden besluit II) is eveneens gegrond. Ook aan dit besluit kleeft een zorgvuldigheidsgebrek nu niet blijkt dat dit namens het college is genomen. Dit gebrek passeert de rechtbank onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
13. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze kosten betalen. Deze vergoeding bedraagt € 34,72,- voor reiskosten. Verder zijn geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep tegen bestreden besluit I gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit I voor zover dit ziet op het artikel 15 AVG-verzoek;
- -
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van bestreden besluit I in stand blijven;
- -
verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
- -
bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- -
veroordeelt het college tot betaling van € 34,72 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van A. Lemaire, griffier op 18 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Artikel 15 ziet op het recht op inzage in persoonsgegevens. Het eerste lid bepaalt dat de betrokkene het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie: […]
Artikel 16 ziet op het recht op rectificatie. Dit artikel bepaalt dat de betrokkene het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige gegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
Artikel 17 ziet op het recht op gegevenswissing (“recht op vergetelheid”). Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de betrokkene het recht heeft van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
a. de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;
b. […]
c. [..]
d. de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
e. […]
f. […]
Het derde lid, onder b bepaalt dat de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is: voor het nakomen van een in het Unierecht of het lidstatelijk recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;
Artikel 22 ziet op geautomatiseerde individuele besluitvorming, waaronder profilering. Het eerste lid bepaalt dat de betrokkene het recht heeft niet te worden onderworpen aan een uitsluitend op geautomatiseerde verwerking, waaronder profilering, gebaseerd besluit waaraan voor hem rechtsgevolgen zijn verbonden of dat hem anderszins in aanmerkelijke mate treft.