NJB 2018/169:Tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straf (tul): deze kan worden gelast wegens overtreding van voorwaarden die op de voet van art. 14e lid 1 Sr of art. 77za lid 1 Sr dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard, ook indien die straf nog niet onherroepelijk is. De Hoge Raad schetst het kader en de voorwaarden waaronder dit mogelijk is. Daarbij gaat de Hoge Raad ook in op art. 557 Sv, dat als uitgangspunt verwoordt dat geen beslissing ten uitvoer mag worden gelegd zolang daartegen nog enig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist. Het eerste lid van dit artikel voorziet in de mogelijkheid van een uitzondering op dit beginsel voor het geval de wet anders bepaalt. Het in art. 14e en 77za Sr bepaalde vormt op voldoende duidelijke wijze een uitzondering op voormeld beginsel als bedoeld in art. 557 lid 1 Sv. Ondertussen merkt de Hoge Raad wel op dat het in de rede ligt dat met bijzondere terughoudendheid gebruik wordt gemaakt van de in art. 14g en 77dd Sr neergelegde bevoegdheid een vordering te doen dan wel, indien zo een vordering wordt gedaan, een last tot tenuitvoerlegging te geven wanneer het gaat om overtreding van de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich niet voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt (art. 14c lid 1 onder a Sr en art. 77z lid 1 onder a Sr). Voorts geldt dat in geval van overtreding van dadelijk uitvoerbare voorwaarden de toepassing van art. 14fa en 77cca Sr niet toegelaten is totdat de uitspraak waarbij de voorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd onherroepelijk is