Hof 's-Gravenhage, 15-04-2009, nr. 200.009.340.01
ECLI:NL:GHSGR:2009:BI5083
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
15-04-2009
- Zaaknummer
200.009.340.01
- LJN
BI5083
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2009:BI5083, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 15‑04‑2009; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BM1669
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BM1669, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 15‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Echtscheiding. Internationaal privaatrecht. Toepassing Wet Conflictenrecht Echtscheiding (WCE). effectiviteitstoets.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 april 2009
Zaaknummer : 200.009.340.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-1753
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.H.A. de Boer,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Heinrici.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 20 juni 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 maart 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 25 september 2008, 11 november 2008 en 24 februari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 27 februari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is verder bijgestaan door mevrouw N. El Mousaoui, tolk in de taal Berbers-Noord. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Ter terechtzitting zijn op het verzoek van het hof van de zijde van de man nog overgelegd de ontbrekende producties behorend bij het inleidend verzoekschrift, zijnde de uittreksels uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) van partijen.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank de behandeling van de zaak ten aanzien van de financiële afwikkeling van de echtscheiding aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is de tussen partijen uitgesproken echtscheiding.
- 2.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het oorspronkelijke verzoek van de man alsnog af te wijzen.
- 3.
De man bestrijdt het beroep van de vrouw en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder verbetering van gronden.
Bevoegdheid Nederlandse rechter
- 4.
De Nederlandse rechter is in dezen bevoegd op grond van artikel 3 lid 1 sub a van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel IIbis). Immers, de echtgenoten hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland ([woonplaats]).
Toepasselijk recht
- 5.
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte Nederlands recht heeft toegepast op de echtscheiding. De vrouw stelt – voor het eerst in hoger beroep – dat Marokkaans recht van toepassing is op de echtscheiding en, in vervolg daarop, dat de uitspraak van de rechtbank in strijd met Marokkaans recht is. In haar beroepschrift heeft de vrouw gesteld dat Marokkaans recht van toepassing is, omdat partijen de Marokkaanse nationaliteit hebben en voorts dat partijen het eens zijn over de toepasbaarheid van het Marokkaanse recht. Geconfronteerd met voornoemde producties voor zover inhoudende dat beide partijen zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit hebben, heeft de vrouw ter terechtzitting gesteld dat Marokko het land is waar zij de sterkste band mee heeft, zodat het Marokkaans recht ten dezen van toepassing is. Zij voert daartoe aan dat partijen in Marokko zijn gehuwd, dat zij na de huwelijkssluiting zes jaar in Marokko hebben gewoond en dat de oudste kinderen van partijen in Marokko zijn geboren. Daarnaast hebben partijen een huis in Marokko waar partijen tijdens vakanties verblijven.
- 6.
De man stelt zich op het standpunt dat door de rechtbank terecht Nederlands recht is toegepast op de echtscheiding. De man betwist dat in de bestreden beschikking staat vermeld dat partijen het eens zijn over de toepasbaarheid van het Marokkaanse recht op de echtscheiding. In die beschikking staat alleen dat partijen het erover eens zijn dat op de financiële afwikkeling van het huwelijk Marokkaans recht van toepassing is. Wat betreft de dubbele nationaliteit van partijen stelt de man dat de banden met Nederland voor beide partijen het sterkst zijn en dat derhalve de Nederlandse nationaliteit de ter zake effectieve nationaliteit is. De man voert daartoe aan dat hij sinds 1979 in Nederland woont, dat hij Nederlands verstaat en spreekt en dat zijn totale arbeidzame leven zich in Nederland heeft afgespeeld. Daarnaast voert de man aan dat de minderjarige kinderen van partijen in Nederland zijn geboren en volledig zijn geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. De man heeft geen plannen om terug te keren naar Marokko en verblijft slechts (eenmaal per jaar) in Marokko om zijn vakantie door te brengen. Ook de vrouw is volgens de man kennelijk niet van plan om naar Marokko terug te keren, daar zij, hoewel partijen reeds enkele jaren feitelijk uiteen zijn, nog steeds in Nederland woont.
- 7.
Het hof overweegt als volgt. Wanneer partijen, zoals in dit geval, geen gezamenlijke rechtskeuze hebben uitgebracht en geen sprake is van een onweersproken rechtskeuze van één van de partijen, wordt de vraag welk recht toepasselijk is op het verzoek tot echtscheiding op grond van artikel 1 lid 1 sub a van de Wet conflictenrecht ontbinding huwelijk en scheiding van tafel en bed (hierna verder: de WCE) in beginsel beheerst door het gemeenschappelijke nationale recht. In casu bezitten partijen beiden zowel de Marokkaanse nationaliteit als de Nederlandse nationaliteit. Indien een partij de nationaliteit van meer dan één land bezit, geldt op grond van artikel 1 lid 3 van de WCE als zijn nationale recht het recht van het land waarmee hij alle omstandigheden in aanmerking genomen de sterkste band heeft (de zogenaamde effectiviteitstoets). Het hof acht het aannemelijk dat Nederland het land is waar de man de sterkste band mee heeft. Immers, de man woont reeds bijna 30 jaar in Nederland, de man heeft altijd in Nederland gewerkt en drijft een in Nederland gevestigde onderneming. Voorts verstaat en spreekt de man Nederlands. Daarnaast zijn de drie jongste kinderen van partijen in Nederland geboren en verblijven alle kinderen van partijen in Nederland en zijn zij, zoals de man onweersproken heeft gesteld, volledig in de Nederlandse samenleving geïntegreerd. Verder weegt het hof nog mee dat de man, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, niet voornemens is ooit naar Marokko terug te keren. Het feit dat de man ook enige band met Marokko heeft, doordat hij bijvoorbeeld zijn vakantie aldaar doorbrengt, doet niets af aan de conclusie dat de man de sterkste band heeft met Nederland. Ook de andere stellingen van de vrouw, die met name zien op het verleden van partijen, kunnen niet tot een ander oordeel leiden dan dat, in ieder geval het leven van de man, inmiddels zodanig geworteld is in Nederland dat hij het nauwst verbonden is met Nederland en dat derhalve de Nederlandse nationaliteit zijn effectieve nationaliteit is. In het midden kan blijven of dit ook geldt voor de vrouw, nu in deze zaak op grond van de wet reeds de effectieve nationaliteit van de man maakt dat de Marokkaanse nationaliteit van partijen niet het op de echtscheiding toepasselijke recht aanwijst.
- 8.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat op grond van artikel 1 lid 1 sub a juncto lid 3 juncto lid 1 sub b van de WCE Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding, nu partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
Duurzame ontwrichting
- 9.
Subsidiair, indien het Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding, stelt de vrouw zich op het standpunt dat het huwelijk van partijen niet duurzaam is ontwricht.
- 10.
De man stelt dat partijen al bijna zeven jaar niet meer bij elkaar wonen. Hij heeft inmiddels een nieuwe partner waarmee hij een dochter heeft gekregen.
- 11.
De grond voor echtscheiding naar Nederlands recht is duurzame ontwrichting. Voor het antwoord op de vraag of het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, is van belang hoe de huidige - relationele - omstandigheden van partijen zijn. Nu partijen, getuige verklaringen van partijen ter zitting, in ieder geval reeds 4 jaar feitelijk uiteen zijn en er, mede gelet op het feit dat de man een nieuw gezin heeft gesticht, geen uitzicht meer bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen is het hof van oordeel dat onder deze omstandigheden de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen als vaststaand moet worden aangenomen.
- 12.
Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, Pannekoek-Dubois en Mulder, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2009.