Rb. Alkmaar, 06-08-2012, nr. 12-319
ECLI:NL:RBALK:2012:BX4378
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
06-08-2012
- Zaaknummer
12-319
- LJN
BX4378
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2012:BX4378, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 06‑08‑2012; (Raadkamer)
Uitspraak 06‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Bezwaarschrift ex artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden gegrond verklaard wegens tijdsverloop tussen veroordeling en bevel tot afgifte DNA-materiaal
Partij(en)
RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.025157-99
RK nummer: 12/319
Datum uitspraak : 6 augustus 2012
BESCHIKKING op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet DNA) van:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres en woonplaats],
voor deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsvrouw
mr. J. van Koesveld, Westermarkt 2j, 1016 DK Amsterdam,
verder ook te noemen: veroordeelde.
Procesgang
Bij bevel van 14 juni 2012 heeft de officier van justitie bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel. Op 27 juni 2012 is celmateriaal afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 4 juli 2012 ter griffie van de rechtbank ingekomen.
Op 6 augustus 2012 zijn veroordeelde, zijn raadsvrouw en de officier van justitie in raadkamer met gesloten deuren gehoord.
Overwegingen
Veroordeelde werd in eerste aanleg op 7 juni 2000 door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. In hoger beroep is veroordeelde bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 4 oktober 2002 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. De executie heeft plaatsgevonden in de periode van 20 februari 2012 tot en met 19 juli 2012.
Veroordeelde heeft verzocht dat de rechtbank het bezwaarschrift gegrond zal verklaren en tevens zal bevelen dat de officier van justitie er zorg voor zal dragen dat het afgenomen celmateriaal van veroordeelde terstond zal worden vernietigd.
De raadsvrouw van veroordeelde heeft hiertoe, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
- 1.
Nu de pleegdatum en de veroordeling dateren van voor de inwerkingtreding van de Wet kan het niet zo zijn dat alsnog afname van DNA-materiaal kan plaatsvinden. Artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) stelt hier perk en paal aan. Het arrest van het Hof dateert van 2002. De officier van justitie had in alle redelijkheid niet 10 jaar later een bevel tot afname kunnen afgeven.
- 2.
Het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld had geen aanleiding kunnen geven voor de DNA-afname omdat op grond van de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder het is begaan niet aannemelijk is dat het DNA-materiaal van betekenis kan zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten van veroordeelde.
- 3.
De verwerking en opslag van DNA-materiaal kan niet slechts dienen voor de opsporing van strafbare feiten, maar kan ook dienen om de gezondheid van iemand te bepalen en zijn erfelijke eigenschappen in kaart te brengen. Het Openbaar Ministerie gaat naar de mening van de raadsvrouw te lichtzinnig om met de afname en opslag van DNA-materiaal. Hieraan dient een kenbare en reële belangenafweging plaats te vinden.
De officier van justitie heeft gerequireerd en zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard.
De Wet DNA is op 1 februari 2005 in werking getreden en in beginsel dient van alle veroordeelden DNA-afname plaats te vinden ten zij sprake is van een uitzonderingssituatie. Daarvan is in casu geen sprake. Er is sprake van een ernstig feit, meermalen gepleegd, en een veroordeling tot een forse gevangenisstraf. De executiefase heeft in een later stadium plaatsgevonden, waarop volgens de Wet het bevel tot afname DNA-materiaal is gegeven.
Beoordeling
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan daarom in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Uit de stukken blijkt dat veroordeelde in eerste aanleg bij vonnis van 7 juni 2000 door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank (onder meer) is veroordeeld wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd. In hoger beroep is veroordeelde bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 4 oktober 2002 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Dat betreft dus een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Wet DNA bepaalt in artikel 2, eerste lid, dat van een veroordeelde wegens een dergelijk misdrijf, celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel.
De in het bezwaarschrift genoemde omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat het feit in kwestie is begaan onder zo bijzondere omstandigheden, dat zich de uitzonderingssituatie voordoet als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet.
Voorts heeft de wetgever voldoende waarborgen in de Wet neergelegd waaraan het gebruik van het verkregen DNA-profiel dient te voldoen en met name voor welke doeleinden het verkregen DNA-profiel mag worden gebruikt.
De veroordeling in hoger beroep van veroordeelde dateert van 4 oktober 2002. Vervolgens is veroordeelde niet meer met Justitie in aanraking geweest. De executie van de straf heeft plaatsgevonden in de periode van 20 februari 2012 tot en met 19 juli 2012, waarop het bevel tot afname van DNA-materiaal is gegeven op 14 juni 2012. In de Wet DNA is geen termijn opgenomen voor het geven van een bevel tot het afnemen van celmateriaal. Artikel 8 Wet DNA maakt het mogelijk dat celmateriaal wordt afgenomen bij hen die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet al zijn veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel en deze straf ondergaan of nog moeten ondergaan. Uit de Memorie van Toelichting op de Wet blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat deze bepaling slechts tijdelijk zou worden toegepast, ervan uitgaande dat op het moment van inwerkingtreding van de Wet de groep personen die op dat moment is veroordeeld definitief is bepaald. Volgens de wetgever stellen de rechtszekerheid en het begin van resocialisatie hier grenzen (Kamerstukken II 2003-2004, 28 685, nr. 3 p. 10). Tevens heeft de wetgever aangegeven het van belang te achten dat een bevel tot afname zo spoedig mogelijk na de veroordeling zal plaatsvinden, om rechtsongelijkheid in de behandeling van veroordeelden te voorkomen (Kamerstukken II 2003-2004, 28 685, nr. 3 p. 32). Ten aanzien van veroordeelde doet zich de uitzonderlijke omstandigheid voor dat de executie van de in hoger beroep opgelegde straf bijna 10 jaar na zijn veroordeling heeft plaatsgevonden op grond waarvan het bevel tot DNA-afname volgens de Wet heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijk tijdsverloop het geven van een bevel tot afname van DNA-materiaal en het opnemen van het DNA-profiel in de databank uit het oogpunt van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid niet meer rechtvaardigen. Het bezwaar zal dan ook gegrond worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het bezwaar gegrond en beveelt dat de officier van justitie ervoor zorg draagt dat het celmateriaal van de veroordeelde terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is op 6 augustus 2012 in raadkamer gegeven door
mr. A.S. van Leeuwen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier.