Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten [Vertaling]
Artikel 51
Geldend
Geldend vanaf 23-03-1976
- Redactionele toelichting
Vervanging van de vertaling in Trb. 1969, 99.
- Bronpublicatie:
16-12-1966, Trb. 1978, 177 (uitgifte: 16-12-1978, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-03-1976
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-1978, Trb. 1978, 177 (uitgifte: 16-12-1978, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
1.
Iedere Staat die partij is bij dit Verdrag kan een wijziging daarvan voorstellen en deze indienen bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties deelt vervolgens iedere voorgestelde wijziging aan de Staten die partij zijn bij dit Verdrag mede, met het verzoek hem te berichten of zij een conferentie van Staten die partij zijn verlangen ten einde dit voorstel te bestuderen en in stemming te brengen. Indien ten minste een derde van de Staten die partij zijn zulk een conferentie verlangt, roept de Secretaris-Generaal deze conferentie onder auspiciën van de Verenigde Naties bijeen. Iedere wijziging die door een meerderheid van de ter conferentie aanwezige Staten die partij zijn en die hun stem uitbrengen wordt aangenomen, wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
2.
Wijzigingen worden van kracht nadat zij door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zijn goedgekeurd en door een twee derde meerderheid van de Staten die partij zijn bij dit Verdrag, overeenkomstig hun onderscheiden staatsrechtelijke procedures, zijn aangenomen.
3.
Wanneer wijzigingen van kracht worden zijn zij bindend voor die Staten die partij zijn die ze hebben aangenomen, terwijl de andere Staten die partij zijn gebonden zullen blijven door de bepalingen van dit Verdrag en door iedere voorgaande wijziging die zij hebben aangenomen.