Rb. Middelburg, 04-11-2011, nr. 12/700325-10 [P]
ECLI:NL:RBMID:2011:BU3372, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Middelburg
- Datum
04-11-2011
- Zaaknummer
12/700325-10 [P]
- LJN
BU3372
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2011:BU3372, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 04‑11‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ1434, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 04‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Pressieverbod. Intrekking bekentenis. Alternatief scenario. Rechterlijke overtuiging. Vrijspraak.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/700325-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1985],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd in penitentiaire inrichting Vrouwen Breda te Breda,
ter terechtzitting verschenen,
raadsvrouw mr. Van Essen, advocaat te Amsterdam,
ter terechtzitting aanwezig.
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 oktober 2011, waarbij de officier van justitie mr. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte wordt, na wijzigingen van de tenlastelegging, verweten dat:
Primair
zij in of omstreeks de periode van 6 oktober 2010 tot en met 11 oktober 2010
te Vlissingen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg,
nadat zij, verdachte, bij die [slachtoffer] enig snoer rond de nek/hals had
gedaan en/of dit snoer had aangetrokken en die [slachtoffer] haar,
verdachte, de woorden toevoegde "Ik doe niets, dat hoeft niet", althans
woorden van gelijke aard en/of strekking,
- -
het bovengenoemde snoer verder heeft aangetrokken, althans aangetrokken
heeft gehouden, en/of
- -
die [slachtoffer] onderuit heeft getrapt, dan wel ten val heeft gebracht,
en/of twee, althans één, knie(ën) in de rug van die [slachtoffer] heeft
gezet/gedrukt (om zodoende enig verzet van die [slachtoffer] te pareren en
de door haar, verdachte, ingezette handeling te kunnen voltooien), mede
tengevolge waarvan voornoemde die [slachtoffer] is overleden;
art. 289 Wetboek van Strafrecht
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 6 oktober 2010 tot en met 11 oktober 2010 te Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval opzettelijk, nadat zij, verdachte, bij die [slachtoffer] enig snoer en/of kabel rond de nek/hals had gedaan en/of dit snoer en/of kabel had aangetrokken en die [slachtoffer] haar, verdachte, de woorden had toegevoegd “Ik doe niets, dat hoeft niet”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
- -
het bovengenoemde snoer en/of kabel verder heeft aangetrokken, althans aangetrokken heeft gehouden, en/of
- -
die [slachtoffer] onderuit heeft getrapt, dan wel (verder) ten val heeft gebracht, en/of twee, althans één knie(ën) in de rug van die [slachtoffer] heeft gezet/gedrukt (om zodoende enig verzet van die [slachtoffer] te pareren en de door haar, verdachte, ingezette handeling te kunnen voltooien),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 289 Wetboek van Strafrecht
art. 287 Wetboek van Strafrecht
art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden,
zij in of omstreeks de periode van 6 oktober 2010 tot en met 11 oktober 2010 te Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval met dat opzet, bij die [slachtoffer] enig snoer en/of kabel rond de nek/hals heeft gedaan en/of dit snoer en/of kabel heeft aangetrokken en/of aangetrokken heeft gehouden, en/of die [slachtoffer] (verder) onderuit heeft getrapt, dan wel ten val heeft gebracht, en/of twee, althans één, knie(ën) in de rug van die [slachtoffer] heeft gezet/gedrukt (om zo enig verzet van die [slachtoffer] te pareren en de door haar, verdachte, ingezette handeling te kunnen voltooien), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks de periode van 6 oktober 2010 tot en met 11 oktober 2010 te Vlissingen opzettelijk en met voorbedachten rade, mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], en na kalm beraad en rustig overleg enig snoer en/of kabel rond de nek/hals heeft gedaan en/of dit snoer en/of kabel heeft aangetrokken en/of aangetrokken heeft gehouden, en/of die [slachtoffer] (verder) onderuit heeft getrapt, dan wel ten val heeft gebracht, en/of twee, althans één, knie(en) in de rug van die [slachtoffer] heeft gezet/gedrukt (om zodoende enig verzet van die [slachtoffer] te pareren en de door haar, verdachte, ingezette handeling te kunnen voltooien), mede ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is komen te overlijden, althans waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art. 301 lid 3 Wetboek van Strafrecht
art. 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Over de feiten
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. Hij heeft daartoe gewezen op de bekennende verklaringen van verdachte afgelegd op 2, 3 en 14 december 2010, waarin zij heeft verklaard de handelingen te hebben verricht zoals omschreven in de tenlastelegging. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat verdachte tegen hen heeft gezegd dat zij het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Zij heeft dit volgens hen gedaan door hem te wurgen, nadat hij haar onzedelijk had betast. Verdachte heeft haar verklaring op verschillende manieren en momenten herhaald: in haar dagboek, in brieven aan [partner verdachte], in gedichten en tijdens telefoongesprekken vanuit de penitentiaire inrichting. Nadat aan verdachte de definitieve dagvaarding is betekend, draaide haar proceshouding om en heeft zij ter terechtzitting van 16 februari 2011 haar bekentenis ingetrokken.
Pressieverbod
Ten aanzien van het verweer betreffende het gestelde handelen in strijd met het pressieverbod het volgende. Niet aannemelijk is geworden dat hiervan sprake was. Achter de verhoren zit een heel team en een tactiek. De verbalisanten hebben in het door de verdediging aangehaalde deel van een van de verhoren tien minuten op verdachte ingepraat. Ze heeft haar verklaring steeds herhaald en aangevuld. Verdachte heeft het verhaal over wat er was gebeurd in één woordenstroom verteld. Als al zou worden aangenomen dat sprake was van ongeoorloofde pressie op die momenten, dan kan een dergelijke druk of sturing op die momenten niet zover doorwerken dat verdachte ook in de weken daarna haar bekentenis blijft herhalen tijdens opvolgende verhoren.
Daarbij komt dat als de verdachte de druk niet als zodanig heeft ervaren, er ook niet kan worden gesproken van overtreding van het pressieverbod, omdat die pressie nu eenmaal in het teken moet hebben gestaan van het willen verkrijgen van een verklaring die in vrijheid waarschijnlijk niet zou zijn afgelegd. Gelet op wat verdachte zelf heeft opgemerkt over de wijze waarop zij werd verhoord, kan maar moeilijk worden volgehouden dat sprake is geweest van een situatie waarbij bewust psychische druk is opgebouwd door de politie, die ook als zodanig is ervaren door verdachte. Integendeel: verdachte verklaart meerdere malen dat zij een goed contact had met de verhorende rechercheurs, hetgeen ook blijkt uit het feit dat zij hen een kerstkaart heeft gestuurd.
Voor bewijsuitsluiting is dan ook geen grond.
Wettige bewijsmiddelen en overtuiging
De verklaring van [partner verdachte] en de bevindingen van de politie en de forensische opsporing, met name het rapport van de patholoog, kunnen naast de verklaringen van verdachte, [getuige 1] en [getuige 2], als wettige bewijsmiddelen aangemerkt worden.
Uit de verklaring van verdachte volgt dat sprake was van een kort moment van kalm beraad en rustig overleg, zodat de feiten kunnen worden gekwalificeerd als moord.
Naast het wettig bewijs heeft de officier van justitie ook de overtuiging dat verdachte het slachtoffer heeft vermoord. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat geen andere personen op de plaats delict aanwezig zijn geweest dan verdachte en [partner verdachte]. Nu verdachte uiteindelijk heeft verklaard dat zij niet de dader is, zouden drie alternatieve scenario’s kunnen worden bedacht. Deze scenario’s dienen voldoende aannemelijk te zijn. Het gaat om de volgende scenario’s:
- 1)
het slachtoffer is overleden aan een overdosis drugs. Dit is niet aannemelijk omdat hij op de bewuste avond nog meerdere malen heeft gebeld en met zijn scooter naar de woning van verdachte en [partner verdachte] is gereden. Tevens heeft hij nog gesproken met verdachte, ook tijdens de aanval door verdachte, en heeft hij zich verweerd. Het slachtoffer heeft niet kort voordat hij bij verdachte aankwam, excessief drugs gebruikt. Hij had niet voldoende drugs bij zich om een overdosis te kunnen nemen; hij had slechts 3 gram bij zich. Het zal zo geweest kunnen zijn dat de hartslag en daarmee de zuurstofvraag van het hart van het slachtoffer beïnvloed is door het gebruik van cocaïne. Als in zo’n situatie dan opeens de zuurstoftoevoer geheel wordt afgesneden, dan zal het hart er veel sneller mee stoppen. De directe doodsoorzaak is dan de verwurging door verdachte. Als het slachtoffer zou zijn overleden aan een overdosis, dan was zijn hart er al mee gestopt en was geen sprake geweest van stuwing in zijn aderen. Dan waren de adertjes in zijn gehoorgangen niet meer gesprongen. Dit scenario kan dan ook worden verworpen.
- 2)
Verdachte en [partner verdachte] hebben het feit samen gepleegd en verdachte neemt de schuld op zich. De verklaringen van verdachte, in onderlinge samenhang bezien met wat zij heeft opgeschreven, geven echter een ander beeld. De ‘opoffering’ waarover zij in haar dagboek spreekt, ziet op het feit dat zij haar eigen vrijheid en daarmee dus ook hun gezamenlijke toekomstplannen opgeeft voor de waarheid. Hun afspraak om beiden niets te zeggen, ging schuiven toen bleek dat [partner verdachte] de meest voor de hand liggende dader zou zijn. De manier waarop de moord is gepleegd, past beter bij het scenario met verdachte als dader dan met [partner verdachte] als dader. Gezien zijn karakter en de manier waarop hij in het verleden uiting heeft gegeven aan zijn frustratie en boosheid zou [partner verdachte] niet hebben gekozen voor verwurging met een usb-kabel. Daarbij, gezien het postuur en de fysieke kracht van [partner verdachte], zou hij daarbij veel meer kracht hebben gebruikt, wat dan terug te zien zou zijn geweest bij de sectie.
- 3)
[partner verdachte] heeft het slachtoffer vermoord en verdachte neemt de schuld op zich. Bij de verhoren bij de rechter-commissaris blijft echter bijna niets meer over van de getuigenverklaringen die in eerste instantie belastend leken voor [partner verdachte]. De bron van alle ruis is steeds getuige [getuige 4], zo blijkt uit de verklaringen van getuige [getuige 3], de moeder van [partner verdachte], en van getuige [getuige 6], de moeder van [getuige 4]. Getuige [getuige 5] (hierna: getuige [getuige 5]) heeft alles van horen zeggen en heeft daarvan zijn eigen verhaal gemaakt. Deze getuigen zijn onbetrouwbaar.
Op grond van dezelfde overwegingen als bij scenario 2 genoemd, is het zeer onwaarschijnlijk dat [partner verdachte] de dader is. De verklaringen van verdachte geven ook aan waarom tegen anderen is gezegd dat hij het had gedaan. [partner verdachte] wilde namelijk wel iets vertellen tegen anderen en liet daar verdachte op haar verzoek buiten.
De officier van justitie concludeert dat niemand anders dan verdachte dit misdrijf heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft vrijspraak bepleit voor alle tenlastegelegde feiten.
Doodsoorzaak
Aan de hand van hetgeen in het pathologisch rapport is opgenomen en van hetgeen de patholoog en de toxicoloog ter terechtzitting naar voren hebben gebracht, is niet vast te stellen waardoor het slachtoffer is overleden, door strangulatie of door een overdosis.
Voor wat betreft het drugsgebruik door het slachtoffer: het is goed mogelijk dat hij op de bank bij verdachte of bij de voordeur van de woning van verdachte nog drugs heeft gebruikt. Zoals ook blijkt uit verschillende getuigenverklaringen gebruikte het slachtoffer veel drugs – waardoor hij soms stopte met ademhalen - , gebruikte hij verschillende verdovende middelen door elkaar, en zag hij er de laatste maanden slecht uit. Het causaal verband tussen de tenlastegelegde handelingen van verdachte en de dood van het slachtoffer is niet duidelijk.
Pressieverbod
De verhorende verbalisanten hebben zich schuldig gemaakt aan een sympathiserende vorm van pressie. Er is op tal van manieren een gemoedelijke sfeer gecreëerd, waarin verdachte is verleid tot het afleggen van een bekennende verklaring. Er is steeds op haar ingepraat, in het zevende verhoor zelfs dertien minuten aaneengesloten. Ook tijdens pauzes is op haar ingepraat. Verdachte is dusdanig gevoed met informatie en gestuurd richting een verklaring dat zij op enig moment belang zag bij het afleggen van een verklaring conform het verhaal dat de verbalisanten haar steeds hebben voorgehouden.
Dergelijk handelen in strijd met artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering dient op basis van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te worden gesanctioneerd met bewijsuitsluiting van de verklaringen die verdachte heeft afgelegd op 2, 3 en 14 december 2010.
Betrouwbaarheid van de bekennende verklaring van verdachte
De bekentenis van verdachte is onbetrouwbaar. De bevindingen van het technisch onderzoek sluiten niet aan bij deze bekentenis. Zo zijn er geen voorwerpen aangetroffen die in verband konden worden gebracht met de mogelijke oorzaak van het mechanisch geweld op de hals van het slachtoffer, de plaats en het drukverloop van het bloedbeeld op de stoffen bank komen niet overeen met de verklaring van verdachte, ditzelfde geldt voor de ligging van het slachtoffer op zijn rechterzijde, er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een gevecht of worsteling terwijl daarvan volgens verdachte wel sprake is geweest, en er is geen DNA van verdachte aangetroffen op het slachtoffer of enig voorwerp dat te relateren is aan het delict. Dit laatste is opmerkelijk gezien de verklaring van verdachte dat het slachtoffer zich in het begin wel heeft verzet. Verder zijn op de foto’s van de hals van het slachtoffer geen kruislingse strepen te zien, welke strepen zouden passen bij de verklaring van verdachte dat zij het koord dat zij om de hals van het slachtoffer heeft gedaan, kruislings heeft gehouden.
Overige bewijsmiddelen
Ten aanzien van de overige bewijsmiddelen geldt het volgende. Het bewijs begint in de tijd bij taps en verklaringen van personen uit de directe omgeving van [partner verdachte]. Hij heeft tegen zijn ex-vriendin vrijwel direct na die bewuste dag verteld dat hij iemand had omgelegd. De ex-vriendin spreekt hier over met anderen, waaronder de moeder van [partner verdachte]. Tegen zijn moeder vertelt hij later dat hij inderdaad iemand heeft omgelegd, maar dat hij dit heeft gedaan omdat die persoon verdachte wilde aanranden. De verdediging wijst in dit kader op de verklaringen van getuigen [getuige 7], [getuige 6], [getuige 4], [getuige 3] en [getuige 5]. Pas later komt het verhaal dat verdachte het slachtoffer heeft vermoord. Zij is dan al een aantal weken met [partner verdachte] op de vlucht. Zij vertellen het verhaal tegen verschillende getuigen. Deze getuigen geloven het verhaal niet. Bovendien klopt het verhaal niet met haar latere bekentenis en met de onderzoeksbevindingen. Zo heeft verdachte aan getuige [getuige 1] verteld dat zij het slachtoffer met haar handen heeft gewurgd, terwijl uit de bevindingen van het onderzoek en de verklaring van verdachte volgt dat zij het slachtoffer met een usb-kabel zou hebben gewurgd.
Daarbij komt dat verdachte een duidelijk motief had om de schuld op zich te nemen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat drugs en [partner verdachte] het belangrijkst waren voor verdachte. [partner verdachte] had nog enkele jaren celstraf openstaan en verdachte was bang dat zij hem jaren niet zou zien als zij zich zouden aangeven. Verdachte zou, met haar misbruikachtergrond, voor dit delict hooguit één of twee jaar cel krijgen.
Getuige [getuige 5] heeft op 5 juli 2011 bij de rechter-commissaris verklaard dat [partner verdachte] hem een week voor dat verhoor bij de rechter-commissaris heeft gebeld en dat [partner verdachte] hem toen heeft gezegd dat zijn vriendin de schuld op zich had genomen. Ook uit de dagboeken en brieven aan [partner verdachte], die in verdachtes cel in beslag zijn genomen, komt het beeld naar voren dat verdachte de schuld op zich heeft genomen om [partner verdachte] te ontlasten. Verder heeft niemand de verklaring van verdachte dat [partner verdachte] niet in de woning was op het moment dat het slachtoffer bij hun woning kwam, kunnen bevestigen. Er is geen enkel objectief/technisch bewijs dat het verdachte is geweest die het slachtoffer heeft aangeraakt.
Nadat [partner verdachte] is vrijgekomen, heeft hij verschillende getuigen gemanipuleerd. Zo verklaren getuigen [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 3] bij de rechter-commissaris na zijn vrijlating veel terughoudender dan zij eerder deden. Dat, terwijl de tapgesprekken die zij voerden, duidelijk zijn.
Conclusies
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde wegens onvoldoende wettig bewijs, na diskwalificatie van haar bekentenis. Ook kan op basis van de rapporten van de patholoog en de toxicoloog niet met zekerheid gesteld worden of het slachtoffer (mede) door toedoen van verdachte om het leven is gekomen.
Deze argumenten dienen eveneens te leiden tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde en voor de meer en meest subsidiair tenlastegelegde feiten is evenmin wettig en overtuigend bewijs. Het verzoek is verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten
Het volgende kan worden vastgesteld of is voldoende aannemelijk geworden.
Verdachte en [partner verdachte] hadden een relatie en waren woonachtig op het adres Dortsmansstraat 3 te Vlissingen. Zij waren gebruikers van heroïne en cocaïne. Zij kochten deze drugs van – onder meer – het slachtoffer. In de avond van 7 oktober 2010 is verschillende malen telefonisch contact geweest tussen verdachte en het slachtoffer. Verdachte heeft verklaard dat zij contact zocht met het slachtoffer om drugs van hem te kopen. Het slachtoffer zou de drugs die avond komen brengen. Hij is die avond naar de woning van verdachte en [partner verdachte] gegaan. Het slachtoffer gebruikte eveneens harddrugs, ook die dag. Gelet op de verklaring van getuige [getuige 8], de analyse van het telefoonverkeer van het slachtoffer en het verslag betreffende een niet-natuurlijke dood van 15 oktober 2010, gaat de rechtbank ervan uit dat het slachtoffer in de avond van 7 oktober 2010, althans in de nacht van 7 op 8 oktober 2010 is overleden. Het slachtoffer is op 11 oktober 2010 levenloos in de woning van verdachte en [partner verdachte] gevonden. Hij had letsel aan de hals. Het betrof diverse bloeduitstortingen die bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig, mechanisch, samendrukkend geweld op de hals, al dan niet in combinatie met omsnoerend geweld op de hals. Verdachte en [partner verdachte] zijn op 5 november 2010 samen in Eindhoven aangehouden.
Pressieverbod/uitsluiting van bewijs
Verdachte is diverse malen verhoord. In het zevende verhoor legt zij voor het eerst een bekentenis af. Deze herhaalt ze in het achtste verhoor, dat een dag later volgt, en in het negende verhoor, twaalf dagen later. De rechtbank stelt vast dat de verdenking ziet op een zeer ernstig feit, te weten een levensdelict. In een dergelijk geval is een indringende ondervraging toegestaan. Als illustratie van de gestelde sympathiserende vorm van pressie is ter terechtzitting een fragment van dertien minuten van het zevende verhoor getoond. Aannemelijk is dat door het onderzoeksteam is gekozen voor een bepaalde benadering van verdachte. Dit heeft geleid tot verschillende, soms langdurige verhoren waarin verdachte indringend is ondervraagd. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de genoemde dertien minuten in het zevende verhoor niet los worden gezien van het geheel van de verhoren. In deze wijze van benadering en gelet op de inhoud en het verloop van de bij verdachte afgenomen verhoren ziet de rechtbank, mede gezien het belang van waarheidsvinding met betrekking tot het ernstige feit waarvan de verdenking bestond, geen grond voor de conclusie dat verdachte tegen haar wil is gedwongen een verklaring af te leggen zoals zij heeft gedaan. Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is geweest van ongeoorloofde verhoormethoden. Daarbij komt dat de verbalisanten in de verhoren na het zevende verhoor verschillende malen uitspreken dat zij een ‘onderbuikgevoel’ hebben dat de verklaring van verdachte mogelijk niet klopt. Zij bevragen verdachte hier ook op en benoemen hierbij specifieke onderdelen van haar verklaring. Verdachte blijft dan bij haar bekentenis.
De conclusie is dat geen sprake is geweest van schending van artikel 29 Wetboek van Strafvordering. Het verweer wordt verworpen.
Wettig en overtuigend bewijs
Wettig bewijs
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier voldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring van de onder het primair tenlastegelegde feit vermelde feitelijke handelingen te kunnen komen, te weten de bekennende verklaringen van verdachte op 2, 3 en 14 december 2010, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], in combinatie met de bevindingen van de patholoog.
Overtuiging
De rechtbank overweegt over de geloofwaardigheid van de aanvankelijke bekentenis van verdachte het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 februari 2011 haar bekentenis ingetrokken. Verder is, gekeken naar de bewijsmiddelen in chronologisch verloop, het volgende van betekenis.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij op 11 oktober 2010, dat wil zeggen: enkele dagen nadat het slachtoffer was overleden, [partner verdachte] telefonisch heeft gesproken en dat hij haar vertelde dat hij iemand had omgelegd. Hij huilde daarbij een beetje, volgens [getuige 4]. Ook getuige [getuige 3], de moeder van [partner verdachte], spreekt in telefoongesprekken met anderen over haar zoon, die iemand z’n strot had dichtgeknepen. Zij heeft verklaard dat zij deze informatie voor het eerst hoorde van getuige [getuige 4]. Verder heeft getuige [getuige 5] op 17 november 2010 bij de politie verklaard dat [partner verdachte], toen deze na het weekend van 9 en 10 oktober 2010 voor de tweede maal bij hem langskwam, tegen hem heeft gezegd dat hij, [partner verdachte], iemand had afgemaakt in zijn huis in Zeeland. De getuigen [getuige 4] en [getuige 5] verklaren derhalve dat zij relatief kort na het gepleegde feit van [partner verdachte] hebben gehoord dat hij het slachtoffer van het leven heeft beroofd.
In de bekennende verklaringen van verdachte heeft zij gezegd dat [partner verdachte] op de avond van 7 oktober 2010, toen het slachtoffer drugs kwam afleveren, niet thuis was omdat hij naar een coffeeshop was gegaan om drugs te kopen. De rechtbank stelt vast dat verdachte de enige is die daarover verklaart en dat het dossier overigens geen bewijs bevat dat deze verklaring ondersteunt. Een coffeeshopmedewerker is als getuige gehoord maar ook die heeft de aanwezigheid van [partner verdachte] op de bewuste avond in de coffeeshop niet bevestigd. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat [partner verdachte] voor de avond van 7 oktober 2010 geen sluitend alibi heeft. Het is dan ook niet uit te sluiten dat [partner verdachte] in de woning was toen het slachtoffer daar arriveerde.
Ter beoordeling is vervolgens of verdachte een motief kan hebben gehad om vrijwillig een valse bekentenis af te leggen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Uit de dagboeken en de brieven aan [partner verdachte] die verdachte in detentie schreef, komt namelijk naar voren dat zij zeer veel liefde voelde voor [partner verdachte] en dat zij erg bang was dat ze hem kwijt zou raken. Verdachte verkeerde kennelijk in de veronderstelling dat [partner verdachte] nog enkele jaren celstraf open had staan en dat zij, als zij zouden worden opgepakt, dan jaren gescheiden van elkaar zouden moeten leven. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat voor verdachte maar twee dingen belangrijk waren, namelijk drugs en [partner verdachte], en dat verdachte bang was dat [partner verdachte] voor lange tijd de cel in zou gaan als ze zouden worden opgepakt.
Het is aannemelijk dat verdachte en [partner verdachte] de periode van 7 oktober 2010 tot 5 november 2010 (datum aanhouding) met elkaar hebben doorgebracht. De rechtbank acht ook aannemelijk dat zij in die periode hebben nagedacht over de zaak en het is, gegeven de bij verdachte bestaande veronderstelling dat [partner verdachte] in ieder geval nog een relevante periode aan gevangenisstraf moest uitzitten, voorstelbaar dat zij samen een scenario hebben bedacht waarin zij na een eventuele arrestatie zouden verklaren zoals verdachte op 2, 3 en 14 december 2010 heeft gedaan, om op die wijze zo kort mogelijk van elkaar gescheiden te hoeven zijn. [partner verdachte] zou dan vrijuit gaan en verdachte, zo lijkt haar kennelijke inschatting dan te zijn geweest, zou slechts een korte gevangenisstraf opgelegd krijgen, omdat zij volgens haar uit zelfverdediging had gehandeld. Het slachtoffer had haar in dat scenario immers aangerand. Uit de dagboeken en brieven van verdachte blijkt ook dat verdachte zich voorstelde dat [partner verdachte] in vrijheid alles op orde zou maken voor het moment dat zij haar straf zou hebben uitgezeten en dat zij dan samen verder zouden leven.
Het voorgaande leidt er toe dat bij de rechtbank serieuze twijfel ontstaat of verdachte tijdens de verhoren op 2, 3 en 14 december 2010 naar waarheid heeft verklaard. Daarmee komt de mogelijkheid dat [partner verdachte] het geweld op het slachtoffer heeft uitgeoefend nadrukkelijker in beeld. In dat verband is het volgende nog van betekenis.
De resultaten van het technisch onderzoek, het vergelijkend DNA-onderzoek en de bevindingen van de patholoog zijn niet exclusief ondersteunend aan het scenario dat verdachte de dader is geweest en sluiten het scenario met [partner verdachte] als dader niet uit.
Verder kunnen verschillende passages in het dagboek van verdachte (pagina’s 509, 519 en 522), in een brief aan [partner verdachte] van 3 december 2010 (pagina’s 579 en 590) en in een gedicht (pagina 458) ondersteunend zijn voor zowel het scenario dat verdachte de dader is, als ook voor het scenario dat [partner verdachte] de dader is, en tevens voor het scenario dat zij beiden de hand hebben gehad in de dood van het slachtoffer. Deze passages sluiten evenmin één van deze scenario’s uit.
Voorts is van betekenis dat de bekentenis van verdachte niet door [partner verdachte] is bevestigd.
De rechtbank overweegt tenslotte dat het feit dat verdachte gedetailleerd heeft verklaard over hetgeen zich de bewuste avond zou hebben afgespeeld, niet noodzakelijkerwijs iets zegt over de waarschijnlijkheid van haar daderschap. Het is ook mogelijk dat zij getuige is geweest van hetgeen zich heeft afgespeeld en dan is goed verklaarbaar waarom zij uitgebreid over details heeft kunnen verklaren. Voorts zij op dit punt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen over de uitgebreide mogelijkheid tot overleg tussen verdachte en [partner verdachte] in de periode tussen 7 oktober 2010 en hun aanhouding op 5 november 2010.
Gelet op het voorgaande bestaat bij de rechtbank aanzienlijke twijfel of verdachte de tenlastegelegde feitelijke handelingen heeft verricht. Het beschikbare bewijsmateriaal biedt een voldoende en reële basis voor een scenario waarin [partner verdachte] het geweld op het slachtoffer heeft uitgeoefend. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten om dat scenario uit te sluiten. De enkele mogelijkheid dat verdachte het feit heeft gepleegd, is onvoldoende voor de vereiste overtuiging. Nu de rechtbank, ondanks het wettig bewijs, niet de overtuiging heeft dat verdachte de dader is geweest van de in de tenlastelegging opgenomen feitelijke handelingen, moet zij worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.
De rechtbank:
Vrijspraak
- -
spreekt verdachte vrij van het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde feit;
Voorlopige hechtenis
- -
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. Nomes, voorzitter, mr. Haesen en mr. Batenburg-van Rijswijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Moggré-Hengst, griffier, en is bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 november 2011.
Mr. Haesen en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.