Einde inhoudsopgave
Regeling kabelvliegers en kleine ballons
Artikel 3 Kleine vrije ballons
Geldend
Geldend vanaf 12-12-2014
- Bronpublicatie:
09-12-2014, Stcrt. 2014, 35427 (uitgifte: 11-12-2014, regelingnummer: IENM/BSK-2014/257818)
- Inwerkingtreding
12-12-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-12-2014, Stcrt. 2014, 35427 (uitgifte: 11-12-2014, regelingnummer: IENM/BSK-2014/257818)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
1.
Voorwerpen die door kleine ballons worden meegevoerd worden voorzien van een valscherm dat de daalsnelheid beperkt tot ten hoogste 5 m/sec, indien deze voorwerpen ieder afzonderlijk of gezamenlijk:
- a.
een massa van 30 gram of meer hebben, of
- b.
een oppervlaktedichtheid van 5 gr/cm2 of meer hebben.
2.
Voor het oplaten van een kleine vrije ballon binnen een afstand van 8 km van de grens van een gecontroleerde luchthaven is de toestemming vereist van de betrokken plaatselijke luchtverkeersleidingsdienst; deze toestemming kan worden geweigerd als de vaart van de ballon — gezien de heersende windrichting — zal voeren over het landingsterrein of over gebieden in de omgeving daarvan, waarover luchtvaartuigen naderen of vertrekken en waardoor de orde en regelmaat van het luchtverkeer wordt verstoord.
3.
Het voornemen tot het oplaten van een kleine vrije ballon binnen een afstand van 3 km van de grens van de niet-gecontroleerde burgerluchthavens wordt tijdig, doch uiterlijk twee uur vóór de voorgenomen oplating ter kennis gebracht aan de betrokken havenmeester. Indien de vaart van de ballon — gezien de heersende windrichting — zal voeren over het landingsterrein of onmiddellijke omgeving daarvan kan de havenmeester aanwijzingen geven om te voorkomen dat het luchthavenverkeer wordt verstoord of in gevaar gebracht.
4.
Degene die een kleine vrije ballon wil oplaten binnen een afstand van 3 km van een zweefvliegterrein stelt al het mogelijke in het werk om vooraf overleg met de gebruiker van dat zweefvliegterrein te voeren.