Rb. 's-Gravenhage, 24-11-2010, nr. AWB 09/6703 BESLU
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO5373
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
24-11-2010
- Zaaknummer
AWB 09/6703 BESLU
- LJN
BO5373
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO5373, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 24‑11‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2011:BT6641, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 24‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Verkeersbesluit "Verkeerscirculatie Levendaal-West". Hoewel verweerder de indruk heeft kunnen wekken dat een zorgvuldige belangenafweging achterwege is gelaten, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de door verweerder gegeven motivering voor het gekozen verkeerscirculatieplan, van onevenwichtige verkeersmaatregelen geen sprake is. De voornaamste problemen die eisers hebben aangekaart betreffen de uitvoering van de verkeersmaatregelen, waarvoor verweerder op dit moment voldoende waarborgen heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat met het verkeersbesluit een uit verkeersveiligheidsoogpunt onacceptabele situatie zal ontstaan. De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij door het verkeersbesluit zodanig zwaar in hun individuele belangen worden getroffen dat verweerder in redelijkheid niet tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Beroep ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/6703 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[A] e/a, allen wonende te Leiden, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Naar aanleiding van de terinzagelegging als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb van het ontwerp verkeersbesluit “Verkeerscirculatie Levendaal-West” hebben eisers bij brief van
- 10.
maart 2009 hun zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft verweerder de zienswijze beantwoord en het verkeersbesluit (met enkele aanpassingen) definitief vastgesteld. Het definitieve verkeersbesluit is gepubliceerd in het Leids Nieuwsblad van 28 augustus 2009.
Op 18 september 2009 hebben eisers beroep ingesteld tegen dit verkeersbesluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd bij brieven van
14 juni 2010, 1 oktober 2010 en 8 oktober 2010, en heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 2 december 2009 en 28 september 2000 hebben eisers de gronden van het beroep aangevuld.
Het beroep is op 19 oktober 2010 op zitting behandeld.
Eisers zijn ter zitting vertege[A] en [B].
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Lever, advocaat te Leiden. Tevens was namens verweerder aanwezig [C], werkzaam bij de gemeente.
II. OVERWEGINGEN
- 1.1.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het besluit. Indien tevens andere belangen in het geding zijn wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
- 1.2.
Ingevolge artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) kunnen de belangen strekken tot
- -
het verzekeren van de veiligheid op de weg;
- -
het beschermen van weggebruikers en passagiers;
- -
het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
- -
het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer
en voorts tot
- -
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
- -
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
- 1.3.
Ingevolge artikel 24, aanhef en onder a, van het Babw worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps.
- 2.1.
Naar aanleiding van diverse klachten van bewoners uit de Raamsteeg verband houdende met de verkeersveiligheid in deze straat, heeft verweerder een voorstel uitgebracht tot het treffen van een aantal verkeerscirculatiematregelen. Op 19 november 2007 heeft verweerder daartoe een informatieavond gehouden, waarop vier mogelijke verkeerscirculatievarianten werden besproken met (ruim 30) bewoners en ondernemers uit de buurt. Vervolgens is – rekening houdend met de voorkeur van de aanwezigen op de informatieavond en in overleg met de wijkvereniging Pieters-Academiewijk en Levendaal-West – een verkeerscirculatieplan voor de Raamsteeg en de Hoefstraat opgesteld, op grond waarvan deze twee wegen afgesloten worden voor doorgaand verkeer. Daarvoor worden de volgende verkeersmaatregelen getroffen:
- -
het afsluiten van alle drie delen van de Hoefstraat door middel van paaltjes, waardoor de woningen bereikbaar blijven voor hulpdiensten, maar doorgaand verkeer door de straten onmogelijk is;
- -
het afsluiten van het middengedeelte van de Raamsteeg aan de kant van de Garenmarkt;
- -
het maken van een keermogelijkheid aan het einde van dit gedeelte en het maken van een pleintje waarbij ook de bomenrij van de Garenmarkt kan worden doorgezet;
- -
het afsluiten van het gedeelte van de Garenmarkt aan de oneven zijde voor autoverkeer;
- -
het instellen van tweerichtingsverkeer op het gedeelte van de Garenmarkt tussen Hoefstraat en Raamsteeg, omdat de Hoefstraat wordt afgesloten;
- -
herinrichten van het kruispunt Raamsteeg-Garenmarkt;
- -
het instellen van eenrichtingsverkeer op de Raamsteeg tussen de Doezastraat en de Sint Jacobsgracht.
- 2.2.
Verweerder heeft de uitvoering van de voornoemde verkeersmaatregelen aangehouden voor de duur van de door eisers gevoerde beroepsprocedure.
- 3.
Eisers hebben in beroep samengevat het volgende aangevoerd. Het verkeersbesluit is in strijd met artikel 21 van het Babw, omdat in het verkeersbesluit niet is vermeld welke belangen als bedoeld in artikel 2 van de WVW 1994 aan het besluit ten grondslag hebben gelegen. Het verkeersbesluit is eveneens in strijd met artikel 24, aanhef en onder a, van het Babw, nu niet blijkt dat overleg met de korpschef heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek verricht en kennis vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Er is geen onderzoek verricht naar de huidige en de toekomstige verkeerssituatie. Aan het verkeersbesluit liggen noch verkeerskundige rapporten noch, althans onvoldoende, adviezen van hulpdiensten ten grondslag. Er is geen onderzoek verricht naar de gevolgen van het verkeersbesluit. Verweerder gaat enkel uit van veronderstellingen en verwachtingen, welke eisers niet delen. Eisers menen dat hun belangen en de met het verkeersbesluit te dienen belangen op onevenredige wijze tegen elkaar zijn afgewogen. Er is geen rekening gehouden met de toenemende verkeersstroom als gevolg van de gewijzigde verkeerssituatie op andere straten, waaronder het vrachtverkeer ten behoeve van diverse winkels en bedrijven aan de Raamsteeg en de Garenmarkt. Ook is geen rekening gehouden met de verkeersveiligheid aan de Garenmarkt als gevolg van de knip in de weg naar de Raamsteeg en de minder zichtbare onmogelijkheid om via de Hoefstraat weg te kunnen rijden. Voorts is voorbijgegaan aan het feit dat een deel van de Garenmarkt en de Hoefstraat moeilijker bereikbaar zijn voor hulpdiensten, met name ten tijde van evenementen. Uit het overgelegde advies van de brandweer blijkt dat door de verminderde bereikbaarheid voor hulpdiensten voor de bewoners van deze straten problemen kunnen ontstaan.
- 4.
Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat het verkeersbesluit zeer zorgvuldig is voorbereid. Jarenlang heeft er met de bewoners en vertegenwoordigers van de wijk Levendaal-West overleg plaatsgevonden, waarbij ook eisers betrokken waren. Voor de afsluiting van de straten voor doorgaand verkeer bestaat veel draagvlak. Om de toenemende verkeersstroom niet door de wijk te laten gaan is gekozen voor een knip, namelijk het afsluiten voor doorgaand verkeer van de Hoefstraat en de Raamsteeg. Het verkeer moet vanaf de parkeerplaats Garenmarkt zo spoedig mogelijk geleid worden naar de hoofdinfrastructuur (Levendaal en Korevaarstraat) en in mindere mate naar de Steenschuur. Het onwenselijk verkeersgedrag dat inherent is aan een nieuwe situatie zal op den duur afnemen. De stelling van eisers dat ten tijde van evenementen op de Garenmarkt, de Raamsteeg en de Garenmarkt door de knip minder goed bereikbaar zijn voor hulpdiensten wordt ondervangen door de afspraken die gemaakt zijn met het evenementenbureau. In het draaiboek van ieder evenement op de Garenmarkt wordt opgenomen dat het evenementenbureau de sleutelpalen weg zal laten halen. Brandweer en politie konden zich vinden in de gekozen variant, met de aantekening van de brandweer dat ieder paaltje leidt tot een verslechterde bereikbaarheid, en dat de politie verwoordde dat de nieuw gecreëerde situatie na een jaar opnieuw bekeken zou moeten worden.
- 5.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), onder meer de uitspraak van 10 januari 2007, LJN BL2325, verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo'n besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
- 6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verkeerssituatie in de Raamsteeg en de Houtstraat aanleiding gaf tot het nemen van verkeersmaatregelen voor het beteugelen van doorgaand verkeer. Verweerder heeft aangegeven dat de afgelopen jaren relatief veel verkeersongelukken in deze straten hebben plaatsgevonden, waarbij slechts op door de politie geregistreerde ongevallen acht is geslagen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te betwijfelen dat er meer dan een gemiddeld aantal ongevallen heeft plaatsgevonden. Het belang dat met de verkeersmaatregelen wordt gediend, namelijk het vergroten van de verkeersveiligheid, valt binnen de werkingssfeer van artikel 2 van de WVW 1994. Het verkeersbesluit is dan ook niet in strijd met artikel 21 van het Babw genomen.
- 6.2.
De rechtbank is voorts van oordeel, gezien het verhandelde ter zitting en het door verweerder overgelegde e-mailbericht van 6 november 2007 van een medewerker van de afdeling Verkeer en Vervoer, dat voldoende aannemelijk is geworden dat verweerder op grond van artikel 24 van het Babw het vereiste overleg met de politie wel heeft gehad en dat de politie heeft ingestemd met de gekozen variant voor het invoeren van een nieuwe verkeerssituatie.
- 6.3.
Verweerder heeft in zijn communicatie met eisers steeds de nadruk gelegd op het aantal bewoners dat het verkeersbesluit steunt. Hierdoor heeft verweerder de schijn gewekt bij de totstandkoming van het verkeersbesluit een onjuiste maatstaf (“de meeste stemmen gelden”) te hebben toegepast. Ook in beroep heeft verweerder de indruk kunnen wekken dat hij de argumenten van eisers tegen het verkeersbesluit niet serieus heeft genomen door eisers te kenschetsen als mensen die niet een klein stukje willen omrijden. Eisers hebben echter aangegeven dat hun grootste bezwaren tegen het verkeersbesluit gelegen zijn in de te verwachten verslechtering van de verkeerssituatie ten gevolge van de nieuwe verkeersmaatregelen. Eisers vrezen dat de verkeerssituatie in de Garenmarkt chaotischer zou kunnen worden omdat mensen die in deze straat geen parkeerplaats kunnen vinden niet zouden kunnen doorrijden maar achteruit zouden moeten rijden, terwijl andere auto’s achter hen staan. Voorts vrezen eisers dat door plaatsing van afsluitbare palen een deel van de Garenmarkt en de Hoefstraat niet bereikbaar zal zijn voor hulpdiensten.
- 6.4.
Hoewel verweerder de indruk heeft kunnen wekken dat een zorgvuldige belangenafweging achterwege is gelaten, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de door verweerder gegeven motivering voor het gekozen verkeerscirculatieplan, van onevenwichtige verkeersmaatregelen geen sprake is. De voornaamste problemen die eisers hebben aangekaart betreffen de uitvoering van de verkeersmaatregelen, waarvoor verweerder op dit moment voldoende waarborgen heeft gegeven. Verweerder heeft aangegeven dat in het betreffende gedeelte van de Garenmarkt een bord “doodlopende weg” en een bord “parkeren voor vergunninghouders” zullen worden geplaatst. Gelet op deze maatregelen mocht verweerder redelijkerwijs de verwachting uitspreken dat de groep parkeerplaatszoekende automobilisten zich tot de houders van een dergelijke vergunning zal beperken. Daarbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat vergunninghouders ook op betaald-parkerenplaatsen mogen parkeren. Dat er automobilisten zullen zijn die de nieuwe verkeersborden zullen negeren is inherent aan een nieuwe verkeerssituatie. Verweerder kan echter niet verantwoordelijk worden gehouden voor normoverschrijdend gedrag. De rechtbank is van oordeel dat de genomen maatregelen (mede) door de voorgenomen wijze van uitvoering niet kunnen worden gekwalificeerd als maatregelen die normoverschrijdend gedrag uitlokken.
Met betrekking tot de verminderde bereikbaarheid voor hulpdiensten, die eisers voornamelijk bij evenementen verwachten, heeft verweerder aangegeven dat met het evenementenbureau afspraken (zullen) worden gemaakt over het weghalen van sleutelpalen. Dat de commissaris van de evenementencommissie bij e-mailbericht van 30 september 2010 heeft aangegeven niet op de hoogte te zijn van dergelijke afspraken is te verklaren uit het feit dat de uitvoering van de verkeersmaatregelen, waaronder het plaatsen van sleutelpalen, is opgeschort voor de duur van de beroepsprocedure.
Voor het overige zal de politie steekproeven houden en controleren of er vóór de sleutelpalen geparkeerd wordt. Verweerder heeft een evaluatieperiode van een jaar ingevoerd en aangegeven dat indien blijkt dat sleutelpalen voor onveiligheid zorgen, deze verwijderd zullen worden.
- 6.5.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat met het verkeersbesluit een uit verkeersveiligheidsoogpunt onacceptabele situatie zal ontstaan.
- 6.6.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij door het verkeersbesluit zodanig zwaar in hun individuele belangen worden getroffen dat verweerder in redelijkheid niet tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. In aanmerking genomen dat de woningen van eisers bereikbaar blijven ook na het uitvoeren van de verkeersmaatregelen, is er geen grond voor het oordeel dat verweerder het belang van de verkeersveiligheid niet in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven het belang van eisers bij het openhouden van de betreffende straten voor doorgaand verkeer. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verweerder de verkeerssituatie over een jaar zal evalueren en zo nodig de getroffen verkeersmaatregelen zal aanpassen.
- 6.7.
De omstandigheid dat eisers een alternatief verkeerscirculatieplan naar voren hebben gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat dit verkeerscirculatieplan uitgaat van het openhouden van de Hoefstraat voor doorgaand verkeer, is dit verkeerscirculatieplan tot stand gekomen na de vaststelling van het definitieve verkeersbesluit en kan reeds hierom aan de rechtmatigheid van het verkeersbesluit niet afdoen. Het staat verweerder overigens vrij om (in overleg met de belanghebbenden) alsnog over te gaan tot realisering van (een gedeelte van) het alternatieve verkeerscirculatieplan.
- 7.
Het beroep is gezien het vorenstaande ongegrond.
- 8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het verzoek van verweerder om eisers in de proceskosten te veroordelen wordt afgewezen omdat van een kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht geen sprake is. Er kan niet worden gezegd dat bij voorbaat onmiskenbaar vaststond wat de uitkomst van de aangespannen procedure zou zijn.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Kouwenhoven, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. I.N. Powell.
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.