NJB 2019/2117
Scheiding van kerk en staat. Inrichtingsvrijheid voor kerkgenootschappen. Dwingend recht. Wettelijke ontslagregeling. Een Nederlands Gereformeerde kerk ontslaat een predikant. Deze stelt vorderingen in op basis van de ontslagregeling van het Burgerlijk Wetboek. Hoge Raad: Een kerkgenootschap kan de rechtsverhouding tot een geestelijk ambtsdrager in zijn statuut in beginsel naar eigen inzicht vormgeven. Daarbij is afwijking van dwingend recht mogelijk, tenzij dat recht een belang van zo fundamentele aard beschermt dat afwijking van dat dwingend recht in de omstandigheden van het geval, ondanks de aan kerkgenootschappen toekomende inrichtingsvrijheid, niet kan worden aanvaard. De in het statuut van het kerkgenootschap uitgewerkte ontslagregeling wijkt niet zodanig af van het dwingend recht waarop de predikant zich in dit geding beroept dat daardoor belangen van fundamentele aard worden geschonden. Het dwingend recht waarop de predikant zich beroept, prevaleert dus niet boven het statuut van het kerkgenootschap
HR 04-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1531
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
4 oktober 2019
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders, M.V. Polak, C.E. du Perron, M.J. Kroeze
- Zaaknummer
18/01370
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1531, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑10‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:434, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑04‑2018
- Wetingang
(art. 2:2 lid 2 BW; art. 7:672, 7:681 (oud) BW)
Essentie
Scheiding van kerk en staat. Inrichtingsvrijheid voor kerkgenootschappen. Dwingend recht. Wettelijke ontslagregeling. Een Nederlands Gereformeerde kerk ontslaat een predikant. Deze stelt vorderingen in op basis van de ontslagregeling van het Burgerlijk Wetboek. Hoge Raad: Een kerkgenootschap kan de rechtsverhouding tot een geestelijk ambtsdrager in zijn statuut in beginsel naar eigen inzicht vormgeven. Daarbij is afwijking van dwingend recht mogelijk, tenzij dat recht een belang van zo fundamentele aard beschermt dat afwijking van dat dwingend recht in de omstandigheden van het geval, ondanks de aan kerkgenootschappen toekomende inrichtingsvrijheid, niet kan worden aanvaard. De in het statuut van het kerkgenootschap uitgewerkte ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.