Rb. Rotterdam, 17-06-2021, nr. 10/682052-20
ECLI:NL:RBROT:2021:5598
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
17-06-2021
- Zaaknummer
10/682052-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2021:5598, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 17‑06‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 17‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Vrijspraak voor het ongeoorloofd in bezit hebben van de BMK sulfiet adduct, aangezien dit niet is aangetroffen in de ruimte waar de verdachte en de medeverdachte hebben gewerkt. Ook zal de verdachte worden vrijgesproken van het ongeoorloofde bezit van PMK-glydicaat. Deze stof kwam in de tenlastegelegde genoemde datum, 14 juni 2018, niet voor op de als bijlage 1 bij Verordening 273/2004 gevoegde lijst met geregistreerde stoffen (geconsolideerde versie van 21 september 2016). Ook wordt de verdachte vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde feit: de rechtbank kan niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte en de medeverdachte opzet hebben gehad (en ook geen voorwaardelijk opzet) op het stichten van brand of het teweeg brengen van een ontploffing. De verdachte wordt wel veroordeeld voor het medeplegen van een feit als bedoeld in artikel 10 lid vier van de Opiumwet. Aan de verdachte wordt een taakstraf opgelegd voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van twee jaren. Bij het bepalen van deze straf is in het voordeel van de verdachte meegewogen dat het bewezenverklaarde feit inmiddels lang geleden is gepleegd. Daarnaast weegt de rechtbank de ernstige en blijvende lichamelijke en psychische gevolgen mee. Tevens neemt de rechtbank mee dat de verdachte zijn betrokkenheid heeft bekend.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/682052-20
Datum uitspraak: 17 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
verblijvende op het adres [adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. N.J.H. Lina, advocaat te Apeldoorn.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 juni 2021.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3. Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
- -
bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis;
- -
veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ongeoorloofd bezit van BMK bisulfiet adduct dient te worden vrijgesproken, aangezien die stof niet is aangetroffen. Voor het overige kan feit 2 wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.2.
Beoordeling
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het ongeoorloofd bezit van BMK sulfiet adduct niet kan worden bewezen aangezien dit niet is aangetroffen in de ruimte waar verdachte en zijn medeverdachte hebben gewerkt.
Anders dan door de officier van justitie bepleit, zal de rechtbank de verdachte ook vrijspreken van het ongeoorloofde bezit van de tweede in de tenlastelegging genoemde stof, te weten PMK-glycidaat. Deze stof kwam namelijk op de in de tenlastelegging genoemde datum, 14 juni 2018, niet voor op de als bijlage 1 bij Verordening 273/2004 (geconsolideerde versie van 21 september 2016) gevoegde lijst met geregistreerde stoffen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Vrijspraak feit 3
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing dan wel het stichten van brand, met gemeen gevaar voor goederen tot gevolg. Van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen – anders dan de verdachte en zijn medeverdachte – is in de ogen van de officier van justitie geen sprake. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte en medeverdachte zich hebben beziggehouden met het mengen en verwarmen van chemicaliën en dat zij door zo te handelen welbewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat er brand zou ontstaan.
4.3.2.
Beoordeling
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich niet bewust was van enig brand- of explosiegevaar als gevolg van het vermengen en verwarmen van de in de ruimte aanwezige stoffen. Hij was enkel beducht op de giftige en bijtende eigenschappen van stoffen waarmee werd gewerkt en die daaruit konden ontstaan. Deze verklaring vindt steun in het feit dat de verdachte ten tijde van het ontstaan van de brand rubber handschoenen en een gelaatsmasker heeft gedragen ter bescherming tegen giftige dampen en corrosieve stoffen, terwijl die beschermingsmiddelen in het geval van brand juist zouden leiden – en voor de verdachte ook daadwerkelijk hebben geleid – tot ernstiger brandwonden aan o.a. zijn handen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het voorgaande niet met de wettelijke vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte opzet hebben gehad (ook geen voorwaardelijk opzet) op het stichten van brand of het teweegbrengen van een ontploffing.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 1 redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 14 juni 2018 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren en/of verstrekken, van MDMA en/of MDA , zijnde MDMA en/of MDA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een hoeveelheid PMK en piperonal en PMK glycidaat en zoutzuur en tolueen en (productie)apparatuur geschikt voor en gebruikt bij het (grootschalig) produceren van PMK voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
5. Strafbaarheid feit
Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering straf
7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 14 juni 2018 samen met de medeverdachte een aanzienlijke hoeveelheid PMK voorhanden gehad, evenals apparatuur en een aantal andere chemicaliën – piperonal, PMK-glycidaat, zoutzuur en tolueen – waarmee PMK kan worden geproduceerd of waaruit PMK kan worden geëxtraheerd. PMK is, kort gezegd, een chemische stof die essentieel is bij de productie van MDMA, en wordt daarom aangeduid als (een) precursor.
De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de productie van synthetische harddrugs. Het is algemeen bekend dat deze drugs ernstige gezondheidsrisico’s opleveren voor gebruikers en dat de productie daarvan en handel daarin gepaard gaan met diverse vormen van criminaliteit. Voorbereidingshandelingen zoals die van verdachte staan aan het begin van deze keten en dragen daarmee bij aan de grote maatschappelijke schade die door de productie van, de handel in en het uiteindelijke gebruik van harddrugs worden veroorzaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor drugsgerelateerde strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De ernst van de bewezen verklaarde feiten vraagt in beginsel om het opleggen van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Desondanks ziet de rechtbank in de bijzondere omstandigheden van dit geval, die zij hierna zal noemen, aanleiding om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan zal aan verdachte een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur worden opgelegd.
Daarbij weegt de rechtbank ten eerste mee dat de bewezen verklaarde feiten inmiddels lang geleden zijn gepleegd, ten tijde van dit vonnis circa drie jaar. Daarnaast heeft de rechtbank in strafmatigende zin de ernstige en blijvende lichamelijke en psychische gevolgen betrokken die deze gebeurtenissen voor de verdachte en zijn medeverdachte hebben gehad: in de ruimte in de loods waar de PMK werd geproduceerd is brand uitgebroken, waardoor de verdachte en de medeverdachte hebben moeten vrezen voor hun leven en zij hebben daarbij ernstige verwondingen opgelopen. Tot slot weegt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee dat hij zijn betrokkenheid heeft bekend.
De proeftijd zal worden bepaald op twee jaar. Het voorwaardelijk strafdeel is ook bedoeld om ervoor te zorgen de verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de reclassering bij het bepalen van de werkzaamheden waaruit de taakstraf dient te bestaan rekening zal houden met de fysieke beperkingen waarmee de verdachte als gevolg van de brand nog altijd heeft te leven.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet.
9. Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
10. .Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden,
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van E.L. den Dekker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2018 te Dordrecht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, van MDMA en/of MDA en/of (een) andere stof(fen) genoemd op de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of een andere stof(fen) genoemd op de Opiumwet behorende lijst I, zijnde MDMA en/of MDA en/of die andere stof(fen) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
een (grote) hoeveelheid PMK en/of piperonal en/of PMK glydicaat en/of zoutzuur en/of tolueen en/of (een grote hoeveelheid) (andere) chemicaliën en/of (productie)apparatuur geschikt voor en/of gebruikt bij het (grootschalig) produceren van PMK voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
art. 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 10 lid 4 Opiumwet
art. 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2018 te Dordrecht,
als marktdeelnemer of als gebruiker
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk
een of meer geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage 1 van de Verordening nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad,
te weten BMK bisulfiet adduct en/of PMK Glycidaat, waaruit gemakkelijk met eenvoudige en/of met economisch rendabele middelen
l-Fenyl-2-propanon (BMK) en/of 3, 4-methyleendioxyfenylpropan-2-on (PMK) is te
extraheren en/of die gemakkelijk en/of met economisch rendabele middelen is om
te zetten in l-Fenyl-2-propanon (BMK) en/of 3,4-methyleendioxyfenylpropan-2-on
(PMK),
zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning,
in zijn bezit heeft gehad en/of in de handel heeft gebracht;
art. 3 lid 2 Verordening (EG) nr. 273/2004
art. 2 ahf/ond a Wet voorkoming misbruik chemicaliën
3.
hij op of omstreeks 14 juni 2018 te Dordrecht,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht en/of
veroorzaakt in een loods/ bedrijfspand aan de [adres delict] ,
immers heeft / hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar
opzettelijk (een) pan(nen) met daarin (onder andere) brokken PMK glydicaat
en/of een caustic soda oplossing op (een) brandende gasbrander(s) gezet en/of
(aldus) die stoffen verwarmd,
ten gevolge waarvan een zeer brandbare en explosieve stof, te weten tolueen, is
vrijgekomen waarna deze tolueen boven opengesneden IBC's (vloeistoftanks) die
zich boven die pan(nen) bevonden, is blijven hangen en/of deels door de
daarboven hangende luchtafzuiging is opgezogen en/of daarin terecht is
gekomen, ten gevolge waarvan in of ter hoogte van één van die IBC's een brand
en/of explosie is ontstaan en/of de in de luchtafzuiging aanwezige tolueen
damp is ontbrand en/of één of meer luchtafzuigslagen (voor een groot deel)
zijn verbrand en/of er brand is ontstaan rondom de opengesneden IBC's
althans een productieproces/lijn heeft opgezet voor het vervaardigen van
(grondstoffen voor) drugs, tijdens welke productieproces voornoemde brand
en/of explosie is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemd pand en/of de in dat pand aanwezige
inventaris, in elk geval gemeen gevaar voor goederen,
en/of levensgevaar voor en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (de)
zich in dat/die die pand bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of
anderen, te duchten was;
art. 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht