Hof Den Haag, 16-07-2014, nr. 200.137.133-01 en 200.137.135-01
ECLI:NL:GHDHA:2014:2775
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
16-07-2014
- Zaaknummer
200.137.133-01 en 200.137.135-01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:2775, Uitspraak, Hof Den Haag, 16‑07‑2014; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Uitspraak 16‑07‑2014
Inhoudsindicatie
rechtsmacht Nederlandse rechter t.a.v. in Denemarken verblijvende minderjarige in echtscheidingsprocedure HKBV1996. Toestemming tot verhuizing; hoofdverblijf minderjarige; zorgregeling met de in Nederland wonende moeder
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 16 juli 2014
Zaaknummer : 200.137.133/01 en 200.137.135/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 12-4591 en FA RK 13-2971
Zaaknummer rechtbank : C/10/415392 en C/10/422333
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. Y.M. Schrevelius te Rotterdam,
tegen
[de man],
wonende te[plaats], Denemarken,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 11 november 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 augustus 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 27 december 2013 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 5 februari een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 11 december 2013 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 12 december 2013 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 13 maart 2014 een brief van 12 maart 2014 met bijlagen;
- op 13 maart 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de man:
- op 8 april 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op vrijdag 18 april 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw M. Verhoof-Vilairat, tolk in de Thaise taal;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en mevrouw E. ter Poorten-Hansen, tolk in de Deense taal;
- mevrouw L. van der Veen namens de raad.
Mr. Ray heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van 25 juni 2013.
Bij de tussenbeschikking heeft de rechtbank het tussen partijen op 26 september 2012 gesloten ouderschapsplan en echtscheidingsconvenant op grond van dwaling vernietigd. De behandeling van de zaak is vervolgens aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een ouderschapsplan op te stellen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- -
de echtscheiding tussen partijen uitgesproken,
- -
de man toestemming verleend om met de hierna te noemen minderjarige, binnen één maand na datum beschikking, te verhuizen naar Denemarken,
- -
bepaald dat, binnen één maand na datum beschikking, de minderjarige haar hoofdverblijfplaats in Denemarken zal hebben bij de vrouw,
- -
bepaald dat de man aan de vrouw dient te betalen als uitkering tot levensonderhoud:- zolang de vrouw in de door de man aangekochte woning verblijft, ontvangt zij van de man een bedrag van € 300,- per maand,
- zodra de vrouw uit de door de man aangekochte woning is vertrokken, ontvangt zij van de man een bedrag van € 1.300,- per maand tot het moment dat achttien maanden na datum beschikking zijn verstreken of zoveel eerder als de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, telkens bij vooruitbetaling te voldoen,
- -
de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard,
- -
de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek langer dan zes maanden gebruik te mogen maken van de door de man aangeschafte woning in Denemarken voor de duur van achttien maanden,
- -
bepaald dat elke partij de eigen kosten van de procedure draagt,
- -
het anders of meer verzochte afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Vast staat onder meer dat de echtscheidingsbeschikking op 17 december 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- ten aanzien van de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in] 2011 te [geboorteplaats]:
- de toestemming tot verhuizing van de man met de minderjarige naar Denemarken;
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarige;
- de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: de partneralimentatie);
- de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank daarin:
- -
toestemming heeft verleend aan de man om te verhuizen naar Denemarken;
- -
de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw in Denemarken heeft bepaald;
- -
de betaling van de kinderalimentatie (het hof begrijpt: de partneralimentatie) afhankelijk heeft gesteld van een verblijf van de vrouw in de woning in[plaats];
- -
het verzoek tot boedelscheiding heeft afgewezen;
en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
- -
de toestemming van de man om binnen één maand na datum beschikking naar Denemarken te verhuizen wordt vernietigd;
- -
de minderjarige binnen twee weken na datum beschikking van het hof de hoofdverblijfplaats bij de vrouw in Nederland zal hebben;
- -
de man vanaf 1 september 2013 een bedrag van € 1.300,- per maand aan de vrouw verschuldigd is tot het moment dat achttien maanden zijn verstreken na datum beschikking of zoveel eerder als de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- -
alsnog het bedrag van € 2.500,- ter zake van de verdeling van de inboedelgoederen aan de vrouw wordt betaald alsmede een bedrag van € 30.000,- ter zake van de overwaarde van de woning in[plaats].
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de grieven van de vrouw en daarmee haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren c.q. af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de man het hof de grieven van de man toe te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen voor zover is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige in Denemarken bij de vrouw zal zijn en voor zover aan de vrouw een uitkering in haar levensonderhoud is toegekend en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
- -
de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man in Denemarken zal zijn,
- -
het verzoek van de vrouw om een uitkering in haar levensonderhoud wordt afgewezen,
kosten rechtens.
4. De vrouw bestrijdt het incidentele beroep van de man en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het incidenteel beroep ongegrond te verklaren.
De toestemming tot verhuizing en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige
Rechtsmacht voor het hof?
5.
De gewone verblijfplaats van de minderjarige is na de bestreden beschikking verplaatst van Nederland naar Denemarken. Het hof dient derhalve allereerst te beoordelen of de Nederlandse rechter nog rechtsmacht heeft.
6.
Nu Denemarken niet is aangesloten bij Brussel II bis, zoekt het hof aansluiting bij het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, ofwel het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV). Denemarken en Nederland zijn beiden partij bij dit verdrag, dat voor Nederland op 1 mei 2011 en voor Denemarken op 1 oktober 2011 in werking is getreden. Het inleidende verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen is van 27 december 2012, zodat het HKBV op dit verzoek van toepassing is.
7.
Artikel 10 HKBV bepaalt dat de Nederlandse rechter in de uitoefening van zijn bevoegdheid om te beslissen over een verzoek tot echtscheiding van de ouder van een kind dat zijn gewone verblijfplaats heeft in een andere Verdragsluitende Staat maatregelen kan nemen ter bescherming van de persoon of het vermogen van dat kind. Het Nederlandse recht moet in het nemen van die maatregelen voorzien en op het tijdstip van de aanvang van de procedure dient één van de ouders zijn of haar gewone verblijfplaats in Nederland te hebben en moet één van de ouders de ouderlijke verantwoordelijkheid over het kind hebben. Bovendien moet de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om dergelijke maatregelen te nemen door de ouders zijn aanvaard en het belang van het kind daarmee gediend zijn.
8.
Het onderhavige geschil is aangevangen met een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen. Hoewel de echtscheiding zelf in hoger beroep niet is betwist, is aan de procedure ter zake het echtscheidingsverzoek met nevenvoorzieningen geen einde gekomen. Immers, er is in de procedure nog geen definitieve onherroepelijke beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige genomen noch is op andere wijze een einde gekomen aan het geschil betreffende deze en andere nevenvoorzieningen.
9.
Kwesties betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, waaronder de bepaling van de hoofdverblijfplaats van een kind, zijn vervat in de maatregelen betreffende de persoon en het vermogen van een kind zoals bedoeld in het HKBV. Het Nederlandse recht voorziet onder andere in artikel 1:253a BW in het nemen van deze maatregelen.
10.
Op het moment van de aanvang van de procedure had de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland en had zij (mede) de ouderlijke verantwoordelijkheid over de minderjarige.
11.
Uit de omstandigheid dat de vrouw hoger beroep bij het hof Den Haag heeft ingesteld en de man ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid bij dit hof incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, maakt het hof op dat de ouders de bevoegdheid van de Nederlandse rechter nog altijd aanvaarden.
12.
Het vorenstaande in acht nemend, ontleent het hof aan artikel 10 HKBV rechtsmacht om in de onderhavige zaak een beslissing over de ouderlijke verantwoordelijkheid te nemen.
Toepasselijk recht
13.
Het hof zal Nederlands recht toepassen op de voorliggende kwesties aangaande de ouderlijke verantwoordelijkheid, conform het in artikel 15 lid 1 HKBV bepaalde.
Het geschil tussen partijen
14.
De vrouw is van mening dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar in Nederland moet zijn, en dat derhalve ook de aan de man gegeven toestemming tot verhuizing moet worden vernietigd. Zij voert daartoe het volgende aan. De rechtbank heeft aan de man toestemming verleend om met de minderjarige naar Denemarken te verhuizen omdat hij ter zitting had toegestemd met de voortzetting van het co-ouderschap in Denemarken op de wijze zoals in de beschikking voorlopige voorzieningen van 18 januari 2013 van de rechtbank Rotterdam was vastgelegd. De man komt deze afspraken echter niet na. Zo is de vrouw, nadat zij de man in augustus 2013 telefonisch te kennen had gegeven naar Denemarken te zullen komen, in september 2013 naar Denemarken afgereisd. De vrouw is uiteindelijk, na lang wachten en het versturen van tekstberichten, door de vader van de man van het vliegveld opgehaald en mocht niet in de woning van de man verblijven. De minderjarige heeft zij alleen in de avonduren mogen zien onder toezicht van de man. De man heeft de vrouw een aantal keren gevraagd of zij een document wilde tekenen waarin zij het volle ouderschap aan de man zou overdagen in ruil voor een geldbedrag. De vrouw vond dit respectloos en heeft de man verzocht haar dit nooit meer te vragen. De man heeft zich jegens de vrouw dermate onwelwillend en onheus opgesteld dat zij na negen dagen weer naar Nederland is teruggekeerd. De vrouw heeft de man in november 2013 nog een aantal malen verzocht om de beschikking van de rechtbank na te komen, maar de man heeft op deze verzoeken niet gereageerd. Duidelijk is dat de man zich niet aan de afspraken houdt, zijn eigen regels en plannen maakt en de rechterlijke uitspraak aan zijn laars lapt. De vrouw kan niet de zorg uitoefenen die zij wil uitoefenen en zij heeft het gevoel dat zij en de minderjarige van elkaar vervreemden. Door de handelwijze van de man kan de minderjarige haar hoofdverblijfplaats niet bij de vrouw in Denemarken hebben. De aan de man verleende toestemming tot verhuizing naar Denemarken dient dan ook te worden ingetrokken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige dient bij de moeder in Nederland te worden bepaald. Mocht het hof de bestreden beslissing in stand laten, dan verzoekt de vrouw het hof een zorgregeling tussen haar en de minderjarige vast te stellen, waarbij zij de minderjarige één keer per maand kan bezoeken (kosten voor reis en verblijf door de man te voldoen) en met de minderjarige naar Thailand kan gaan.
15.
De man betwist de stellingen van de vrouw en voert daartoe het volgende aan. De toestemming tot verhuizing naar Denemarken is door de rechtbank gegeven omdat de man zijn baan kwijt zou raken indien hij langer in Nederland zou blijven en hij had aangegeven de minderjarige niet alleen achter te zullen laten. De man betwist al hetgeen de vrouw met betrekking tot haar verblijf in Denemarken naar voren heeft gebracht. De vrouw heeft de man min of meer overvallen met haar komst naar Denemarken. Hij heeft het de vrouw niet moeilijk gemaakt of haar onheus behandeld noch heeft hij haar een document willen laten tekenen. De man blijft er bij dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem in Denemarken dient te zijn. De leefsituatie bij de man is stabiel, terwijl de situatie van de vrouw steeds verandert. De man heeft een vaste baan en een eigen woning en zijn ouders en broer fungeren als stabiele achterban. De minderjarige ontwikkelt zich goed en spreekt inmiddels de Deense taal. De situatie van de vrouw is echter niet stabiel. Zij heeft geen vaste baan, geen familie in Nederland en haar verblijfstatus en woonsituatie zijn onduidelijk. De vrouw heeft ook nooit op enige wijze laten blijken zich in Denemarken te willen vestigen, zoals was afgesproken bij de rechtbank. De man heeft de vrouw voorzien van informatie omtrent het verkrijgen van een verblijfsvergunning, woning, werk en sociale contacten. De man heeft hier echter niets op gehoord. De man probeert er alles aan te doen om het contact met de vrouw goed te houden maar de vrouw reageert vaak niet. Met betrekking tot de door de vrouw verzochte zorgregeling merkt de man op dat hij niet bereid is de kosten daarvoor te voldoen. Voorts vreest de man dat hij de minderjarige nooit meer zal zien als de vrouw haar mee op vakantie neemt naar Thailand.
16.
De raad is van mening dat het in het belang van de minderjarige is dat zij binnen de huidige situatie in Denemarken blijft. Echter, de vrouw zal wel een grotere rol moeten krijgen in het leven van de minderjarige omdat de minderjarige nu geen band met de vrouw kan opbouwen. Daarnaar gevraagd, geeft de raad als contra-indicatie voor de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw in Nederland dat de minderjarige nu acht maanden in Denemarken verblijft en daar geworteld is en dat zij zich goed ontwikkelt. De basisveiligheid van de minderjarige bij de man is volgens de raad gegarandeerd nu de man een woning heeft en de minderjarige naar de crèche gaat. De raad wijst er op dat de ontwikkeling van de minderjarige spaak kan lopen indien de vrouw niet op de een of andere manier een rol in haar leven krijgt.
17.
Het hof oordeelt als volgt. De minderjarige woont sinds september 2013 bij de man in Denemarken en verblijft met de man in diens woning. Uit de stukken blijkt dat het goed gaat met de minderjarige bij de man in Denemarken, hetgeen door de vrouw ook niet wordt betwist. De minderjarige gaat naar de crèche, zij spreekt de Deense taal en zij ontwikkelt zich goed. De man heeft een netwerk om zich heen gebouwd, bestaande uit onder andere zijn ouders en broer. De basisveiligheid van de minderjarige bij de man is derhalve gegarandeerd. Gelet op het feit dat de minderjarige, gezien haar leeftijd, in een precaire periode zit wat betreft het belang van het proces van de hechting aan voor haar vertrouwde personen, acht het hof het niet in het belang van de minderjarige om haar verblijfplaats wederom te wijzigen. Het belang van de minderjarige is er naar het oordeel van het hof thans het beste bij gebaat om in de voor haar nu vertrouwde omgeving verder te ontwikkelen en te groeien. Gelet op het vorenstaande zal het hof de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man in Denemarken bepalen. Dit betekent dat de bestreden beschikking in zoverre zal worden vernietigd.
18.
Gelet op het belang van de minderjarige dient de vrouw een grote rol te blijven spelen in het leven van de minderjarige. Zoals de raad ook ter zitting heeft aangegeven, kan de ontwikkeling van de minderjarige spaak lopen indien de moeder niet een rol in haar leven krijgt. De minderjarige heeft ook het recht om met beide ouders contact te hebben en met beide ouders in een familierechtelijke band te bestaan. Daarenboven is het van groot belang voor de vorming van haar identiteit indien de minderjarige met beide ouders een band onderhoudt, in het bijzonder nog in aanmerking genomen dat de ouders ieder uit een ander land afkomstig zijn. Dit recht van de minderjarige blijkt uit de volgende artikelen.
Artikel 8 van het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) luidt:
1.
een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2.
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
In het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) zijn de volgende twee artikelen van belang.
Artikel 7 IVRK:
1.
Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen, en door hen te worden verzorgd.
2.
De Staten die partij zijn, waarborgen de verwezenlijking van deze rechten in overeenstemming met hun nationale recht en hun verplichtingen krachtens de desbetreffende internationale akten op dit gebied, in het bijzonder wanneer het kind anders staatloos zou zijn.
Artikel 18 IVRK:
1.
De Staten die partij zijn, doen alles wat in hun vermogen ligt om de erkenning te verzekeren van het beginsel dat beide ouders de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Ouders of, al naar gelang het geval, wettige voogden, hebben de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Het belang van het kind is hun allereerste zorg.
Artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie:
“Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en communicatie”.
Artikel 24 lid 3 van het Handvest grondrechten van de Europese Unie:
“Ieder kind heeft er recht op op een regelmatige basis contact te onderhouden met de beide ouders.”
19.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een ruime zorgregeling tussen de vrouw en de minderjarige dient te worden vastgesteld. De omgang tussen de vrouw en de minderjarige dient onbegeleid plaats te vinden. Het hof ziet geen grond voor de aanwezigheid van een derde, waaronder de man, bij de contacten tussen de vrouw en de minderjarige. De man dient alle medewerking te verlenen aan het onderhouden van de band tussen de vrouw en de minderjarige.
20.
Het hof zal derhalve de door de vrouw verzochte zorgregeling toewijzen, waarbij zij gedurende één week per maand de minderjarige bij zich zal hebben in Denemarken. Gelet op de financiële positie van ieder van partijen en het feit dat de man een woning in Denemarken heeft en hij meermalen in de procedure heeft aangegeven dat de vrouw in deze woning kan verblijven, dient de man de kosten van de reis en van het verblijf van de vrouw voor zijn rekening te nemen. Het hof acht dit ook redelijk: de vrouw zal een inspanning moeten leveren om de zorgregeling met de minderjarige na te komen en van de man mag in dat opzicht ook een inspanning worden verwacht.
21.
Gelet op de hiervoor weergegeven zorgregeling die het hof zal vaststellen, acht het hof daarnaast een regeling voor vakanties, niet geboden. De vrouw heeft door deze te bepalen zorgregeling de minderjarige al op een zeer regelmatige basis bij zich. Dit kan anders worden vanaf het moment dat de minderjarige naar school gaat. Partijen zullen dan in overleg moeten treden over een regeling voor de schoolvakanties.
De partneralimentatie
22.
De vrouw verzoekt het hof, vanwege door een Deense advocaat voorziene executieproblemen van de bestreden beschikking met betrekking tot de partneralimentatie, de partneralimentatie opnieuw vast te stellen en te bepalen dat de man vanaf 1 september 2013 een bedrag van € 1.300,- per maand aan de vrouw verschuldigd is tot het moment dat achttien maanden na datum beschikking zijn verstreken of zoveel eerder als de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
23.
De man verzet zich tegen dit verzoek en voert daartoe onder meer aan dat de vrouw haar behoefte niet motiveert en dat hem de draagkracht voor het betalen van enige alimentatie ontbreekt.
24.
Ter zitting van het hof heeft de vrouw haar verzoek verminderd, in die zin dat zij dit heeft beperkt tot het opleggen van een alimentatieverplichting aan de man voor de periode van 17 december 2013 tot en met 31 december 2013.
25.
Het hof oordeelt als volgt. De vrouw heeft noch haar behoefte noch haar behoeftigheid in voornoemde periode aangetoond. Het door de vrouw in eerste aanleg bij brief van 24 mei 2013 overgelegde behoefteoverzicht, welk overzicht door de man ook gemotiveerd is betwist, is hiertoe onvoldoende. Stukken omtrent inkomen en lasten van de vrouw ter onderbouwing van haar behoefte en behoeftigheid in voornoemde periode ontbreken. Het hof zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
De verdeling van de gemeenschap van goederen
26.
Op het huwelijksvermogensregime van partijen is Nederlands recht van toepassing. Immers, gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan en hun eerste huwelijksdomicilie was in Nederland gelegen.
27.
Het hof stelt voorop dat geen van partijen een volledige boedelbeschrijving met onderliggende bescheiden in het geding heeft gebracht.
Inboedel
28.
De vrouw verzoekt het hof alsnog te bepalen dat de man aan haar een bedrag van € 2.500,- dient te voldoen in verband met de verdeling van de inboedelgoederen. In het destijds opgestelde, en door de rechtbank bij tussenbeschikking van 25 juni 2013 vernietigde, convenant was namelijk afgesproken dat de inboedelgoederen aan de man zouden worden toebedeeld en dat de man deswege een bedrag van € 2.500,- aan de vrouw zou voldoen.
29.
De man is van mening dat de in het convenant gemaakte afspraak niet meer geldt aangezien het convenant op verzoek van de vrouw is vernietigd.
30.
Het hof oordeelt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man ter zitting van de rechtbank van 13 juni 2013 de toezegging heeft gedaan aan de vrouw een bedrag van € 2.500,- te zullen voldoen in het kader van de toedeling van de inboedel aan hem. Tijdens die zitting was, voorafgaand aan deze toezegging, de rechtsgeldigheid van het convenant besproken. Ter zitting van het hof heeft de man erkend dat hij deze toezegging heeft gedaan. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de gehele inboedel aan de man wordt toegedeeld onder de gehoudenheid aan de vrouw een bedrag te voldoen van € 2.500,-.
woning
31.
Vast staat dat de woning in de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap valt. De woning is begin december 2012 door de man gekocht en aan hem geleverd, en van zijn zijde in de huwelijksgoederengemeenschap gevallen. Het inleidende verzoek tot echtscheiding dateert van 27 december 2012.
32.
Niet in geschil tussen partijen is dat de woning aan de man dient te worden toegescheiden. Het hof zal dan ook de woning aan de man toedelen, waarbij de man de schulden met betrekking tot de woning voor zijn rekening dient te nemen en de vrouw dient te vrijwaren van enige aansprakelijkheid betreffende deze schulden. De woning is volledig door de man gefinancierd. Het hof gaat er van uit dat, mede bezien het zeer korte tijdsverloop er geen sprake zal zijn van enige overwaarde op de woning. De vrouw dient, nu op de levering van de woning Deens recht van toepassing is, aan het toedelen van de woning aan de man de medewerking te verlenen zoals die naar Deens recht op de levering van de woning benodigd is.
Overige boedelbestanddelen
33.
Voor het geval de huwelijksgemeenschap meer boedelbestanddelen dan voornoemde inboedel en woning bevat, zal het hof bepalen dat de bestanddelen toekomen aan degene op wiens naam deze zijn gesteld dan wel aan wie deze zijn geleverd. Met betrekking tot eventuele schulden zal het hof bepalen dat degene op wiens naam een schuld is gesteld dan wel door wie deze schuld is aangegaan, draagplichtig is voor deze schuld.
34.
Derhalve wordt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man in Denemarken en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt in aanvulling op de bestreden beschikking een zorgregeling tussen de vrouw en de minderjarige, als volgt:
de vrouw zal gedurende een week per maand de minderjarige in Denemarken bij zich mogen hebben; de man zal de kosten van de reizen van de vrouw naar Denemarken en van haar verblijf aldaar dienen te dragen;
gelast dat de woning in Denemarken in het kader van de verdeling aan de man wordt toegedeeld, zonder verdere verrekening, onder gehoudenheid van de man om de schulden met betrekking tot deze woning als een eigen schuld te voldoen en de vrouw ter zake deze schulden te vrijwaren;
gelast partijen om, conform de bepalingen van het Deense recht, mee te werken aan de goederenrechtelijke levering van de woning te Denemarken aan de man;
deelt toe aan de man alle inboedelgoederen en bepaalt dat de man ter zake van de toedeling van de inboedelzaken aan de vrouw een bedrag van € 2.500,- zal voldoen;
bepaalt dat overige niet genoemde boedelbestanddelen toekomen aan degene op wiens naam deze zijn gesteld dan wel aan wie deze zijn geleverd;
bepaalt dat degene op wiens naam een schuld is gesteld draagplichtig is voor deze schuld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Labohm en Kleykamp-van der Bent, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2014.