Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 600/2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 47 Gelijkwaardigheidsbesluit
Geldend
Geldend vanaf 25-12-2019
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 26-06-2021.
- Bronpublicatie:
27-11-2019, PbEU 2019, L 314 (uitgifte: 05-12-2019, regelingnummer: 2019/2033)
- Inwerkingtreding
25-12-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-2019, PbEU 2019, L 314 (uitgifte: 05-12-2019, regelingnummer: 2019/2033)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
De Commissie kan volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure een besluit vaststellen met betrekking tot een derde land waarin wordt bevestigd dat de wettelijke en toezichtsregelingen van dat derde land al het volgende waarborgen:
- a)
de ondernemingen waaraan in dat derde land een vergunning is verleend, houden zich aan wettelijk bindende prudentiële, organisatorische en bedrijfsvoeringsvoorschriften waarvan het effect gelijkwaardig is aan dat van de vereisten die zijn vastgelegd in deze verordening, in Verordening (EU) nr. 575/2013 en Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad (1), in Richtlijn 2013/36/EU, Richtlijn 2014/65/EU en Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad (2), alsmede in de uitvoeringsmaatregelen die op grond van die wetgevingshandelingen zijn vastgesteld;
- b)
de ondernemingen waaraan in dat derde land een vergunning is verleend, zijn onderworpen aan toezicht en handhaving die inachtneming garanderen van de toepasselijke wettelijk bindende prudentiële, organisatorische en bedrijfsvoeringsvoorschriften; en
- c)
het wettelijke kader van dat derde land voorziet in een doeltreffend gelijkwaardig systeem voor erkenning van beleggingsondernemingen waaraan krachtens rechtsstelsels van derde landen een vergunning is verleend.
Indien de schaal en de reikwijdte van de door ondernemingen uit derde landen in de Unie verrichte diensten en activiteiten na de vaststelling van het in de eerste alinea bedoelde besluit waarschijnlijk systeemrelevant zijn voor de Unie, kunnen de in de eerste alinea bedoelde wettelijk bindende prudentiële, organisatorische en bedrijfsvoeringsvoorschriften alleen na een gedetailleerde en granulaire beoordeling geacht worden een effect te hebben dat gelijkwaardig is aan dat van de vereisten die zijn vastgelegd in de in die alinea bedoelde handelingen. Daartoe maakt de Commissie ook een beoordeling van en houdt zij rekening met de toezichtsconvergentie tussen het betrokken derde land en de Unie.
1 bis.
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 50 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door nadere bepaling van de omstandigheden waarin de schaal en de reikwijdte van de diensten en activiteiten die in de Unie door ondernemingen uit derde landen worden verricht na de vaststelling van een in lid 1 bedoeld gelijkwaardigheidsbesluit, waarschijnlijk systeemrelevant voor de Unie zijn.
Indien de schaal en de reikwijdte van de door ondernemingen uit derde landen verleende diensten en verrichte activiteiten waarschijnlijk systeemrelevant voor de Unie zijn, kan de Commissie specifieke operationele voorwaarden aan gelijkwaardigheidsbesluiten koppelen, waardoor de ESMA en de nationale bevoegde autoriteiten zouden beschikken over de nodige instrumenten om reguleringsarbitrage te voorkomen en toezicht te houden op de activiteiten van overeenkomstig artikel 46, lid 2, geregistreerde beleggingsondernemingen uit derde landen met betrekking tot in de Unie verleende diensten en verrichte activiteiten, door ervoor te zorgen dat die ondernemingen voldoen aan:
- a)
vereisten die een gelijkwaardig effect hebben als de in de artikelen 20 en 21 bedoelde vereisten;
- b)
rapportagevereisten die een gelijkwaardig effect hebben als de in artikel 26 bedoelde vereisten, indien informatie niet rechtstreeks en doorlopend kan worden verkregen door middel van een memorandum van overeenstemming met de bevoegde autoriteit van het derde land;
- c)
vereisten die een gelijkwaardig effect hebben als de in de artikelen 23 en 28 bedoelde handelsverplichting, indien van toepassing.
Wanneer de Commissie het in lid 1 van dit artikel bedoelde besluit vaststelt, houdt zij er rekening mee of het derde land al dan niet is aangemerkt als een jurisdictie die volgens het desbetreffende Uniebeleid niet coöperatief is op belastinggebied of als een derde land met een hoog risico in de zin van artikel 9, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/849.
1 ter.
Het prudentiële, organisatorische en bedrijfsvoeringskader van een derde land wordt geacht een gelijkwaardig effect te hebben als het aan alle volgende voorwaarden voldoet:
- a)
ondernemingen die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in dat derde land, hebben een vergunning en zijn doorlopend onderworpen aan effectief toezicht en effectieve handhaving;
- b)
voor ondernemingen die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in dat derde land, gelden toereikende kapitaalvereisten en met name gelden voor ondernemingen die de diensten verlenen of de activiteiten verrichten als bedoeld in punt 3 of punt 6 van deel A van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU, vergelijkbare kapitaalvereisten als die welke zouden gelden indien zij in de Unie zouden zijn gevestigd.
- c)
voor ondernemingen die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten in dat derde land, gelden passende vereisten met betrekking tot aandeelhouders en leden van hun leidinggevende orgaan;
- d)
ondernemingen die beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten, zijn gebonden aan passende bedrijfsvoerings- en organisatorische vereisten;
- e)
de transparantie en de integriteit van de markt zijn gewaarborgd door de preventie van marktmisbruik in de vorm van handel met voorwetenschap en marktmanipulatie.
Voor de toepassing van lid 1 bis van dit artikel beoordeelt de Commissie, wanneer zij de gelijkwaardigheid van voorschriften van een derde land inzake de in de artikelen 23 en 28 bedoelde handelsverplichting beoordeelt, tevens of het rechtskader van het derde land voorziet in criteria voor de aanwijzing van handelsplatforms die worden geacht aan de handelsverplichting te kunnen voldoen, die een soortgelijk effect sorteren als die welke in deze verordening of in Richtlijn 2014/65/EU zijn vastgelegd.
2.
De ESMA brengt samenwerkingsregelingen tot stand met de relevante bevoegde autoriteiten van derde landen waarvan de wettelijke en toezichtskaders als effectief gelijkwaardig zijn erkend in overeenstemming met lid 1. In een dergelijke regeling wordt minstens het volgende gespecificeerd:
- a)
het mechanisme voor de uitwisseling van informatie tussen de ESMA en de bevoegde autoriteiten van de betrokken derde landen, waaronder toegang tot alle door de ESMA gevraagde informatie met betrekking tot niet-uniale ondernemingen waaraan in derde landen een vergunning is verleend, alsmede, in voorkomend geval, de regelingen voor het verder delen door de ESMA van dergelijke informatie met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;
- b)
het mechanisme voor onverwijlde kennisgeving aan de ESMA indien een bevoegde autoriteit van een derde land van mening is dat een onderneming uit een derde land die onder haar toezicht valt en die door de ESMA is geregistreerd in het register dat is opgesteld krachtens artikel 48, de voorwaarden voor haar vergunning of een andere wetgeving dat zij moet naleven, overtreedt;
- c)
de procedures met betrekking tot de coördinatie van toezichtsactiviteiten, met inbegrip van onderzoeken en inspecties ter plaatse die de ESMA kan verrichten, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de onderneming uit een derde land krachtens artikel 46 beleggingsdiensten verleent of beleggingsactiviteiten verricht, indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken van de ESMA of de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met deze verordening, nadat de bevoegde autoriteit van het derde land hiervan naar behoren in kennis is gesteld;
- d.
de procedures betreffende een verzoek om informatie krachtens artikel 46, leden 6 bis en 6 ter, dat de ESMA kan indienen bij een overeenkomstig artikel 46, lid 2, geregistreerde onderneming uit een derde land.
3.
Een onderneming uit een derde land die is gevestigd in een land waarvan het wettelijke en toezichtskader als effectief gelijkwaardig is erkend in overeenstemming met lid 1 en waaraan overeenkomstig artikel 39 van Richtlijn 2014/65/EU een vergunning is verleend, kan de onder de vergunning vallende diensten en activiteiten ook in andere lidstaten van de Unie verrichten voor in aanmerking komende tegenpartijen en professionele cliënten in de zin van deel I van bijlage II bij Richtlijn 2014/65/EU zonder de vestiging van nieuwe bijkantoren. Hiertoe dient de onderneming te voldoen aan de informatievereisten voor de grensoverschrijdende levering van diensten en de grensoverschrijdende verrichting van activiteiten als voorzien in artikel 34 van Richtlijn 2014/65/EU.
Het bijkantoor blijft onder het toezicht staan van de lidstaat waar overeenkomstig artikel 39 van Richtlijn 2014/65/EU het bijkantoor is gevestigd. Niettemin, en onverminderd de in Richtlijn 2014/65/EU vastgelegde samenwerkingsverplichtingen, kunnen de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst evenredige samenwerkingsregelingen sluiten om te waarborgen dat het bijkantoor van de onderneming uit een derde land dat beleggingsdiensten verleent in de Unie passende beleggersbescherming.
4.
Een onderneming uit een derde land mag niet langer gebruikmaken van de rechten op grond van artikel 46, lid 1, wanneer de Commissie een besluit vaststelt overeenkomstig de in artikel 51, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure waarbij haar besluit op grond van lid 1 van dit artikel met betrekking tot het betreffende derde land wordt ingetrokken.
5.
De ESMA monitort de ontwikkelingen op het gebied van regulering en toezicht, de handhavingspraktijken en andere relevante marktontwikkelingen in derde landen waarvoor de Commissie overeenkomstig lid 1 gelijkwaardigheidsbesluiten heeft vastgesteld, om na te gaan of de voorwaarden op basis waarvan die besluiten zijn genomen, nog steeds vervuld zijn. De ESMA dient jaarlijks bij de Commissie een vertrouwelijk verslag over haar bevindingen in. Indien zij dit dienstig acht, kan de ESMA de EBA raadplegen met betrekking tot het verslag.
In het verslag worden ook de trends opgenomen die op basis van de krachtens artikel 46, lid 6 bis, verzamelde gegevens zijn waargenomen, met name wat betreft ondernemingen die de diensten verlenen of de activiteiten verrichten als bedoeld in de punten 3 en 6 van deel A van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU.
6.
De Commissie dient ten minste jaarlijks, op basis van het in lid 5 bedoelde verslag, een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad. Het verslag bevat een lijst van gelijkwaardigheidsbesluiten die de Commissie in het verslagleggingsjaar heeft genomen of ingetrokken, alsmede van eventuele maatregelen die de ESMA krachtens artikel 49 heeft genomen, en licht de beweegredenen voor het nemen van die besluiten en maatregelen toe.
Het verslag van de Commissie bevat informatie over de monitoring van de ontwikkelingen op het gebied van regulering en toezicht, de handhavingspraktijken en andere relevante marktontwikkelingen in derde landen waarvoor gelijkwaardigheidsbesluiten zijn vastgesteld. Tevens wordt in het verslag de balans opgemaakt van de wijze waarop de grensoverschrijdende verlening van beleggingsdiensten door ondernemingen uit derde landen zich heeft ontwikkeld in het algemeen en in het bijzonder wat betreft de diensten en activiteiten als bedoeld in de punten 3 en 6 van deel A van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU. Het verslag bevat te zijner tijd ook informatie over lopende gelijkwaardigheidsbeoordelingen die de Commissie ten aanzien van derde landen verricht.
Voetnoten
Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64).