ABRvS, 28-11-2007, nr. 200702347/1
ECLI:NL:RVS:2007:BB8913
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
28-11-2007
- Zaaknummer
200702347/1
- LJN
BB8913
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2007:BB8913, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28‑11‑2007; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 10 februari 2005 is appellant (hierna: de korpsbeheerder) gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het verzoek van [verzoeker] om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de dood van een Turkse hongerstaker op 9 december 2000 en de aanhouding van vier Turkse jongeren door de politie in de dagen kort voor 21 december 2000 in Rotterdam.
Partij(en)
200702347/1.
Datum uitspraak: 28 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de korpsbeheerder van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 06/3483 van de rechtbank Utrecht van 20 februari 2007 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2005 is appellant (hierna: de korpsbeheerder) gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het verzoek van [verzoeker] om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de dood van een Turkse hongerstaker op 9 december 2000 en de aanhouding van vier Turkse jongeren door de politie in de dagen kort voor 21 december 2000 in Rotterdam.
Bij besluit van 24 juni 2006 heeft de korpsbeheerder het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 februari 2007, verzonden op 21 februari 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en de korpsbeheerder opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de korpsbeheerder bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 april 2007 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
Bij brief van 7 mei 2007 heeft [verzoeker] toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Bij besluit van 16 juli 2007 heeft de korpsbeheerder het door [verzoeker] gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij brief van 31 juli 2007 heeft [verzoeker] hierop gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2007, waar de korpsbeheerder, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bitter, advocaat te Den Haag, en [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ambtshalve overweegt de Afdeling dat indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een bestuursorgaan van een regio als bedoeld in artikel 21 van de Politiewet 1993, ingevolge artikel 8:7, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft bevoegd is. Bevoegd om van het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen het besluit van de korpsbeheerder van 24 juni 2006 kennis te nemen is derhalve de rechtbank Rotterdam. [verzoeker] heeft echter beroep ingesteld bij de rechtbank Utrecht, omdat daar over zijn verzoek, dat aanvankelijk was gericht aan de Minister van Justitie, reeds een procedure liep. De Afdeling ziet daarin aanleiding de onbevoegdheid van de rechtbank te Utrecht met toepassing van artikel 46 van de Wet op de Raad van State voor gedekt te verklaren en de uitspraak van 20 februari 2007 als bevoegdelijk gedaan aan te merken.
2.2.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet politieregisters (hierna: de Wpolr) wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder persoonsgegevens: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens.
In de artikelen 14 t/m 19 van de Wpolr is bepaald aan wie en in welke gevallen gegevens uit een politieregister mogen worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) blijft het verstrekken van informatie ingevolge die wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
2.3.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de korpsbeheerder de openbaarmaking van de documenten waarom [verzoeker] heeft verzocht, geweigerd voor zover het gegevens betreft die zijn opgenomen in een politieregister, omdat de betrokken documenten grotendeels persoonsgegevens bevatten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wpolr, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp, waarop het gesloten verstrekkingenregime van de artikelen 14 tot en met 19 van de Wpolr van toepassing is.
2.4.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2006 in zaak no. <a target="_blank" href='http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=15624'>200601984/1a> (AB 2007, 24) heeft de rechtbank overwogen dat het verstrekkingenregime van de Wpolr uitsluitend betrekking heeft op persoonsgegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wbp en niet op de documenten waarin deze gegevens kunnen zijn vervat. Voorts heeft zij na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb te hebben kennis genomen van de in geding zijnde documenten, overwogen dat zij geen grond ziet voor het oordeel dat deze uitsluitend of grotendeels persoonsgegevens in evenbedoelde zin bevatten en dat de korpsbeheerder dus ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de Wob.
2.5.
De korpsbeheerder bestrijdt dit oordeel. Hij betoogt dat het begrip persoonsgegeven ruim moet worden uitgelegd. De in het geding zijnde processen-verbaal bevatten volgens de korpsbeheerder, naast persoonsgegevens in enge zin, grotendeels gegevens die - zeker voor de bij de aangelegenheid betrokken personen - herleidbaar zijn tot degenen die zijn verhoord en degenen over wie wordt verklaard. Hij is er daarom zijns inziens terecht van uitgegaan dat de stukken integraal onder het regime van de Wpolr vallen en om die reden niet hoeven te worden verstrekt.
2.5.1.
De korpsbeheerder betoogt terecht dat het begrip persoonsgegeven in de Wpolr niet slechts ziet op de personalia en de hoedanigheid van degenen die zijn verhoord en waarover in de betrokken documenten is verklaard, maar tevens op de gegevens die herleidbaar zijn tot deze personen.
Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb van de documenten kennis te hebben genomen, is de Afdeling echter met de rechtbank van oordeel dat deze niet louter persoonsgegevens in bedoelde zin bevatten. Onder de stukken bevindt zich een groot aantal processen-verbaal waarin gedetailleerde verklaringen over gebeurtenissen zijn weergegeven waaruit, door het kleine aantal betrokkenen waarover wordt gerelateerd, door betrokkenen kan worden afgeleid door wie en/of over wie wordt verklaard. Deze stukken komen derhalve niet voor verstrekking in aanmerking. Er zijn echter ook processen-verbaal die algemene, dan wel niet tot aanwijsbare personen te herleiden informatie bevatten. Zo zijn er processen-verbaal waarin in algemene zin wordt gerelateerd over de hongerstaking die in december 2000 op het Schouwburgplein in Rotterdam werd gehouden, het doel daarvan en de activiteiten die in dat kader zijn georganiseerd. Voorts zijn er processen-verbaal waarin wordt verklaard over de gedragingen van grote groepen mensen. Niet staande kan worden gehouden dat uit alle daarin opgenomen gegevens kan worden opgemaakt wie de verklaring heeft afgelegd of over wie is verklaard. Ook bevindt zich bij de stukken een proces-verbaal dat is opgemaakt van de meldingen die de politiemeldkamer op die dag heeft ontvangen. Na weglakken van gegevens zoals namen en tijdstippen, bevat dit document geen herleidbare persoonsgegevens meer. De processen-verbaal van de telefoontaps waar in de gesprekken niet letterlijk zijn uitgeschreven, bevatten na weglakken van tijdstippen, telefoonnummers en namen veelal evenmin nog tot identificeerbare personen te herleiden gegevens.
Hetgeen hiervoor is overwogen laat onverlet de bevoegdheid van de korpsbeheerder om openbaarmaking van delen van voormelde processen-verbaal te weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob, omdat betrokkenen op grond van de geschoonde processen-verbaal, in onderlinge samenhang bezien, ervan op de hoogte kunnen raken dat hun telefoongesprekken zijn uitgeluisterd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 21 februari 2007 in zaak no. <a target="_blank" href='http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=16292'>200604543/1a>, moet het, indien stukken niet alle en niet geheel bestaan uit informatie waaruit kan worden afgeleid welke persoon aan het woord is of over wie wordt verklaard, mogelijk worden geacht de stukken zodanig te schonen, dat daaruit vervolgens niet meer kan worden afgeleid wie over wie welke verklaring heeft afgelegd.
Hieruit volgt dat de korpsbeheerder openbaarmaking van de in geding zijnde documenten niet integraal op grond van de Wpolr heeft mogen weigeren. Het betoog van de korpsbeheerder dat de betrokken documenten onderdeel vormen van een nog lopend politieonderzoek, waarvan het dossier nog zal worden aangevuld met nieuwe processen-verbaal, leidt niet tot een ander oordeel. Of gegevens die nu niet als persoonsgegevens kunnen worden beschouwd na aanvulling van het dossier alsnog als zodanig zullen moeten worden aangemerkt, kan eerst worden vastgesteld nadat die aanvulling heeft plaatsgehad en zal dus pas kunnen worden betrokken bij de beoordeling van een verzoek om openbaarmaking van die aanvullende gegevens.
2.5.2.
Op grond van het vorenoverwogene is de Afdeling van oordeel dat na anonimisering van de documenten niet slechts standaardgegevens of standaardvermeldingen op de betrokken formulieren zullen resteren, die iedere zelfstandige betekenis ontberen. Het beroep van de korpsbeheerder op de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2002 in zaak no. 200100806/1 (JB 2002, 95), waarin wordt overwogen dat dergelijke gegevens niet verstrekt behoeven te worden, slaagt derhalve niet.
2.5.3.
Het betoog van de korpsbeheerder dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling over artikel 11 van de Wob bij verwevenheid van feiten en opvattingen over de feiten geen verplichting tot openbaarmaking bestaat, slaagt reeds niet omdat de openbaarmaking van de onderhavige documenten niet op grond van de Wob is geweigerd.
2.6.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. In zoverre de in het geding zijnde documenten geen persoonsgegevens behelzen zal de korpsbeheerder alsnog toepassing moeten geven aan de Wob.
2.7.
Bij besluit van 16 juli 2007 heeft de korpsbeheerder, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw op het door [verzoeker] gemaakte bezwaar beslist. Aangezien dit besluit niet geheel aan de bezwaren van [verzoeker] tegemoet komt, is het, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, in hoger beroep mede aan de orde.
2.8.
Bij dat besluit heeft de korpsbeheerder opnieuw geweigerd de documenten waarom is verzocht te verstrekken. Hij heeft daartoe overwogen dat de processen-verbaal van de telefoontaps, de getuigenverklaringen, de verhoren van verdachten en de verhoren van benadeelden uitsluitend persoonsgegevens bevatten, zodat deze geheel onder het regime van de Wpolr vallen. Daarnaast bevat het dossier volgens de korpsbeheerder weinig of geen andere informatie. Niettemin heeft de korpsbeheerder het verzoek van [verzoeker] getoetst aan de Wob, en op grond daarvan openbaarmaking van de documenten eveneens geweigerd, omdat het belang van openbaarmaking van de informatie niet opweegt tegen het belang van opsporing en vervolging als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob.
2.9.
[verzoeker] voert aan dat het besluit van 16 juli 2007 onvoldoende is gemotiveerd, omdat de korpsbeheerder heeft nagelaten per document aan te geven op welke gronden openbaarmaking wordt geweigerd. Voorts stelt hij dat niet aannemelijk is dat alle documenten uitsluitend persoonsgegevens bevatten en dat de door de korpsbeheerder gehanteerde weigeringsgronden op alle documenten betrekking hebben.
2.9.1.
Zoals hiervoor is overwogen, bevatten noch de processen-verbaal van de telefoontaps noch de andere processen-verbaal uitsluitend persoonsgegevens als bedoeld in de Wpolr. Derhalve zijn de bepalingen over gegevensverstrekking uit de Wpolr niet op alle documenten integraal van toepassing. Daarentegen is de Wob niet van toepassing op de documenten voor zover deze persoonsgegevens als bedoeld in de Wpolr bevatten aangezien. Zoals de Afdeling immers eerder heeft overwogen - onder meer in haar hierboven aangehaalde uitspraken van 29 november 2006 en van 21 februari 2007 - vloeit uit de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van de Wpolr voort dat deze wet voor de verstrekking van gegevens een gesloten systeem kent. De bij deze wet of bij daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur gestelde regels behelzen een uitputtende regeling.
Hieruit volgt dat de korpsbeheerder in het besluit van 16 juli 2007 ten onrechte in het midden gelaten op welke niet openbaar te maken documenten of gedeelten daarvan hij het regime van de Wpolr van toepassing acht dan wel de door hem ingeroepen weigeringsgrond van de Wob.
2.10.
Het beroep tegen het besluit van 16 juli 2007 is gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd omdat het in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd.
2.11.
De korpsbeheerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van [verzoeker] te worden veroordeeld. Hierbij wordt opgemerkt dat de kosten voor het zich laten vertegenwoordigen ter zitting en voor het indienen van de reactie op het besluit van 16 juli 2007 reeds in aanmerking zijn genomen bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding in zaak no. <a target="_blank" href='http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=18849'>200700012/1a>.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- II.
verklaart het beroep tegen het besluit van 16 juli 2007 gegrond;
- III.
vernietigt het besluit van de korpsbeheerder van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond van 16 juli 2007, zonder kenmerk;
- IV.
veroordeelt de korpsbeheerder van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de korpsbeheerder van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
- V.
bepaalt dat van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond een griffierecht van € 422,00 (zegge: vierhonderdtweeëntwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Den Broeder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2007
413.