HR, 11-03-2014, nr. 13/01969
ECLI:NL:HR:2014:529
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-03-2014
- Zaaknummer
13/01969
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:529, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑03‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:119, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:119, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑02‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:529, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑03‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Partij(en)
11 maart 2014
Strafkamer
nr. S 13/01969
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 april 2013, nummer 21/003005-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren [te geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2014.
Conclusie 11‑02‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Nr. 13/01969 Zitting: 11 februari 2014 | Mr. Vegter Standpunt/conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 april 2013. Er is tijdig een schriftuur houdende een van cassatie ingekomen.
2. Het middel richt zich tegen de motivering van de bewezenverklaring. De verklaringen van een tweetal getuigen dat zij hebben gezien dat er geschoten is, bevatten volgens de steller van het middel een conclusie, omdat die getuigen het wapen zelf niet gezien hebben. Waarom niet op grond van andere factoren dan het waarnemen van het wapen zelf kan worden geconstateerd dat er wordt geschoten wordt niet nader toegelicht. Ik acht dat echter geen geenszins uitgesloten. Betekenis kan daarbij al dan niet in onderling verband worden toegekend aan de lichaamsbeweging, het richten van een voorwerp en het geluid, maar eventueel ook aan vrijwel gelijktijdig veroorzaakte beschadigingen en verwondingen. Mede in het licht van de context van de verklaringen van bedoelde getuigen bevatten de verklaringen dat er geschoten is geen ongeoorloofde conclusies.
3. Het standpunt is dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG