Hof 's-Hertogenbosch, 31-10-2017, nr. 200.184.020, 01
ECLI:NL:GHSHE:2017:4697
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
31-10-2017
- Zaaknummer
200.184.020_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Vermogensbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:4697, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 31‑10‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2303, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Uitspraak 31‑10‑2017
Inhoudsindicatie
3:13 BW en 5:52 BW
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.184.020/01
arrest van 31 oktober 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. M. Broere te Roosendaal,
tegen
1. [geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden in enkelvoud als [geïntimeerde] c.s.,
advocaat: mr. H.J.F. Oetgens van Waveren Pancras Clifford te Arnhem,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 januari 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 14 oktober 2015, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en [geïntimeerde] c.s. als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/275917/HAZA 14-48)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven met productie;
- -
de memorie van antwoord en memorie van grieven in incidenteel appel met producties;
- -
de akte van depot van de als productie 6 bij de memorie van antwoord en memorie van grieven in incidenteel appel overgelegd USB-stick;
- -
de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- -
de akte van [geïntimeerde] c.s. met productie 7.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
In principaal en incidenteel appel:
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] is eigenaar van het perceel met woning en schuur staande en gelegen aan de [adres 1] te [plaats] , kadastraal bekend als gemeente [plaats] , sectie [sectie] , nummer [nummer 1] .
[geïntimeerde] c.s. is eigenaar van het perceel met de woning staande en gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , kadastraal bekend als gemeente [plaats] , sectie [sectie] , nummer [nummer 2] .
[geïntimeerde] c.s. hebben in 2007 een muurschildering op de zijgevel van de schuur van [appellant] aan de achterzijde van zijn woning laten plaatsen.
3.2.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] in conventie gevorderd [geïntimeerde] c.s. te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de op de zijgevel van de schuur van [appellant] geplaatste muurschildering en onderliggend schilderwerk te verwijderen en verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat [geïntimeerde] c.s. hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,-, met veroordeling van [geïntimeerde] c.s. in de kosten van de procedure waaronder begrepen de nakosten.
3.2.2.
Aan deze vordering in conventie heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde] c.s. heeft onrechtmatig gehandeld door het schilderwerk alsmede het onderliggende schilderwerk zonder toestemming van [appellant] te plaatsen. Er is sprake van inbreuk op het eigendomsrecht van [appellant] . De schade van [appellant] bestaat uit het laten verwijderen van de muurschildering en het onderliggende schilderwerk.
3.2.3.
[geïntimeerde] c.s. heeft verweer gevoerd. Daarnaast heeft [geïntimeerde] c.s. in reconventie gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld om de op zijn perceel aanwezige asbestplaten te verwijderen en deze verwijderd te houden, hiermee aan te vangen binnen 7 dagen na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel met een maximum van € 25.000,- en [appellant] te veroordelen om de afdekking aan de voorzijde van de woning zodanig in te richten dat het water niet meer tegen de woning van [geïntimeerde] c.s. aan druppelt door onder meer de dakgoot en de regenpijp te ontstoppen en hiermee aan te vangen binnen 7 dagen na betekening van het vonnis op staffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat [appellant] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-.
3.2.4.
Aan deze vordering in reconventie heeft [geïntimeerde] c.s., kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Op het dak van de schuur in de tuin van [appellant] liggen asbestplaten. [geïntimeerde] c.s. loopt het risico dat asbestdeeltjes in zijn aangrenzende tuin terecht komen. De aanwezigheid van asbest is ingevolge artikel 5:37 BW (onrechtmatige) hinder.
Daarnaast heeft [geïntimeerde] c.s. geconstateerd dat de dakgoot aan de voorzijde van de woning van [appellant] vol met afval zit met als gevolg dat het water direct tegen de woning van [geïntimeerde] c.s. lekt. Er is sprake van een onrechtmatige situatie en [appellant] handelt in strijd met artikel 5:52 BW.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 19 maart 2014 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.
In het eindvonnis van 14 oktober 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg de vorderingen in conventie en in reconventie afgewezen en de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.4.
[appellant] heeft in principaal hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] c.s. (alsnog) zal veroordelen om op verbeurte van een dwangsom de muurschildering te verwijderen en verwijderd te houden en tot betaling van de proceskosten van beide instanties.
3.5.
[geïntimeerde] c.s. heeft in incidenteel hoger beroep twee grieven aangevoerd. [geïntimeerde] c.s. heeft geconcludeerd dat het hof de in het incidenteel appel aangevallen onderdelen van het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zijn vordering in reconventie (alsnog) zal toewijzen en [appellant] zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties en in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.6.
In hoger beroep zijn alleen nog aan de orde de muurschildering aangebracht door [geïntimeerde] c.s. (principaal appel) en de afwatering van de dakgoot van [appellant] (incidenteel appel). Het hof zal de grieven per onderwerp behandelen.
Muurschildering
3.7
Met de door [appellant] toegelichte grieven en geformuleerde vordering spitst het principaal hoger beroep zich toe op zijn vordering in conventie dat [geïntimeerde] c.s. zal worden veroordeeld om op verbeurte van een dwangsom de muurschildering te verwijderen en verwijderd te houden en tot betaling van de proceskosten van beide instanties.
3.8
Met de zich voor gezamenlijke behandeling lenende eerste drie grieven keert [appellant] zich tegen het door de rechtbank gehonoreerde misbruikverweer van [geïntimeerde] c.s.. Hiermee richt [appellant] zich in de kern tegen het rechtbankoordeel dat als [appellant] wegens inbreuk op zijn eigendomsrecht bevoegd mocht blijken op te treden tegen de onrechtmatig door [geïntimeerde] c.s. aangebrachte muurschildering, [appellant] die bevoegdheid misbruikt. Daartoe overweegt de rechtbank dat [appellant] onvoldoende onderbouwt dát en welke schade hij lijdt door de vanaf zijn perceel niet zichtbare muurschildering, terwijl [geïntimeerde] c.s. door zijn directe zicht daarop en de hoge verwijderingskosten daarvan belang heeft bij behoud van de muurschildering. Hiermee oordeelt de rechtbank dat als [appellant] bevoegd mocht blijken op te treden tegen de onrechtmatig door [geïntimeerde] c.s. aangebrachte muurschildering, [appellant] daartoe, gezien de onevenredigheid tussen zijn daarmee gediende belang en het daardoor geschade belang van [geïntimeerde] c.s., naar redelijkheid niet had mogen komen. Met de eerste drie grieven komt [appellant] hier zonder succes tegen op. Het hof overweegt daartoe het navolgende.
3.9
Voor zover [appellant] aanvoert dat met de op zijn muur aangebrachte verf inbreuk wordt gemaakt op zijn eigendomsrecht, is dat als zodanig niet onjuist. Eigendom is wel het meest omvattende recht dat een eigenaar op zijn zaak kan hebben, maar niet absoluut of onbeperkt. Ook een eigenaar moet rechten van anderen en wettelijke of krachtens ongeschreven recht geldende beperkingen respecteren. Net als de rechtbank oordeelt het hof dat als [appellant] op grond van zijn eigendomsrecht bevoegd mocht blijken op te treden tegen de onrechtmatig door [geïntimeerde] c.s. aangebrachte muurschildering, [appellant] die bevoegdheid misbruikt.
Dat [appellant] de rechtbank en [geïntimeerde] c.s. terecht verwijt dat onvoldoende inzicht is gegeven in de exacte hoogte van de verwijderingskosten, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Ondanks dat de rechtbank al terecht overwoog dat [appellant] onvoldoende onderbouwt dát en welke schade hij lijdt door de vanaf zijn perceel niet zichtbare muurschildering, herhaalt [appellant] in hoger beroep slechts dat de muurschildering een eventuele toekomstige verkoop van zijn perceel zal bemoeilijken en de waarde ervan negatief zal beïnvloeden. Hoewel dat in het licht van de betwisting door [geïntimeerde] c.s. en voornoemd rechtbankoordeel op zijn weg had gelegen, verduidelijkt en onderbouwt [appellant] ook nu nog steeds niet òf en welke schade hij door de muurschildering concreet zou leiden. Het voorgaande geldt nog temeer nu [geïntimeerde] c.s. al van meet af aan ter betwisting aanvoert dat de voor de muurschildering aangebrachte coating juist een muurverstevigend en waardevermeerderend effect voor [appellant] heeft, terwijl bovendien de muurschildering vanaf het perceel van [appellant] niet zonder meer zichtbaar is.
Reeds bij gebrek van enige schade gaat de door [appellant] gemaakte vergelijking met door graffity beschadigde muren niet zonder meer op.
Ondanks dat de rechtbank voorts terecht overweegt dat enkel de aanwezigheid van verf hier nog niet tot gesuggereerde schade aan de muur leidt, volstaat [appellant] ook in hoger beroep slechts met een herhaling van deze vage bewering en onderbouwt of adstrueert [appellant] dit in hoger beroep niet nader. Voor zover [appellant] ter staving van zijn vage bewering een deskundigenrapport wenst, heeft hij daarvoor geen rechterlijke beslissing nodig en inmiddels voldoende gelegenheid gehad zo’n rapport te laten opmaken en in het geding te brengen.
Verder bestrijdt [appellant] niet de rechtbankoverweging dat [geïntimeerde] c.s. direct zicht hebben op de muurschildering. [appellant] weerspreekt niet althans onvoldoende het al van meet af aan door [geïntimeerde] c.s. ingenomen standpunt dat zij met de geplaatste muurschildering het genot hebben vergroot om in hun tuin te zitten.
3.10
Gezien het voorgaande komt het hof uiteindelijk tot dezelfde eindconclusie als de rechtbank: als [appellant] bevoegd mocht blijken op te treden tegen de onrechtmatig door [geïntimeerde] c.s. aangebrachte muurschildering, had [appellant] gezien de onevenredigheid tussen zijn daarmee gediende belang en het daardoor geschade belang van [geïntimeerde] c.s., naar redelijkheid niet tot de uitoefening van zijn bevoegdheid mogen komen. Het hof zal de door [appellant] tegen de proceskostenbeslissing gerichte principale grief 4 aan het einde van dit arrest beoordelen.
Afwatering van de dakgoot
3.11
Met de door [geïntimeerde] c.s. toegelichte grieven en geformuleerde vordering beperkt het incidenteel hoger beroep zich tot zijn reconventionele vordering dat [appellant] zal worden veroordeeld om op verbeurte van een dwangsom de afdekking aan de voorzijde van zijn woning zo in te richten dat het hemelwater niet tegen de woning van [geïntimeerde] c.s. afloopt en tot betaling van de proceskosten van beide instanties en in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.12
Met zijn grief 1 klaagt [geïntimeerde] c.s. over het rechtbankoordeel dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat het hemelwater aan de voorzijde van de woning van [appellant] tegen de woning van [geïntimeerde] c.s. druppelt. De grief faalt echter omdat onvoldoende is gesteld of gebleken dat het hemelwater aan de voorzijde van de woning van [appellant] tegen de woning van [geïntimeerde] c.s. druppelt. Voor zover [geïntimeerde] c.s. wijst op hiertoe overgelegde foto’s, een hiertoe gedeponeerd (USB-stick)filmpje en toelicht dat de dakgootconstructie van [appellant] gevuld is met afval of ondeugdelijk is waardoor het water verkeerd afstroomt, volgt daaruit nog niet dat water van gebouwen of werken van [appellant] afwatert op het erf of tegen de woning van [geïntimeerde] c.s. druppelt. Voor zover [geïntimeerde] c.s. een deskundigenonderzoek naar de deugdelijkheid van de dakgootconstructie wenst, ziet het hof daarvoor geen grond. Uit met name de bedoelde foto’s en het filmpje volgt dat het van gebouwen of werken van [appellant] afwaterend water afloopt op de openbare weg, hetgeen niet zonder meer ongeoorloofd is. Daaruit volgt ook dat dit op de openbare weg afwaterend water door de val op de grond in voorkomend geval tegen de gevel van de woning van [geïntimeerde] c.s. spat, maar dat maakt [appellant] nog niet wegens onrechtmatigheid tegenover [appellant] aansprakelijk.
3.13
Het hof zal de door klaagt [geïntimeerde] c.s. tegen de proceskostenbeslissing gerichte incidentele grief 2 hierna beoordelen.
3.14.
Grief 4 in principaal appel en grief 2 in incidenteel appel zien op de proceskosten die de rechtbank heeft gecompenseerd. Gelet op het voorgaande dient het vonnis van de rechtbank te worden bekrachtigd. Ook de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de proceskosten zal in stand blijven.
Het hof zal in hoger beroep [appellant] als de in principaal appel in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen inclusief wettelijke rente en nakosten nu [geïntimeerde] c.s. dit heeft gevorderd en [geïntimeerde] c.s. als de in incidenteel appel in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen.
4. De uitspraak
Het hof:
in principaal en incidenteel appel
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 14 oktober 2015;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het principaal hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] c.s. op € 314,- aan griffierecht en op € 1.341,- aan salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] c.s. in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 447,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.I.M.W. Bartelds en H.R. Quint en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 oktober 2017.
griffier rolraadsheer