HR, 04-01-2011, nr. 09/01687
ECLI:NL:HR:2011:BO4029
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-01-2011
- Zaaknummer
09/01687
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BO4029
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO4029, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑01‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO4029
ECLI:NL:PHR:2011:BO4029, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO4029
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring verdachte in h.b. Het hof heeft o.g.v. de inhoud van een memo geoordeeld dat de verdachte tijdig op de hoogte was van de terechtzitting in 1e aanleg. Nu deze memo enkel inhield dat verdachte aan de griffiemedewerker te kennen heeft gegeven een kopie van de ontnemingsvordering te hebben ontvangen maar niet dat hij ook kennis droeg van de dagvaarding in de strafzaak, terwijl evenmin uit de inhoud van de memo volgt dat verdachte op de hoogte was van de dag van de terechtzitting van de strafzaak in 1e aanleg, is dit oordeel niet begrijpelijk.
4 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/01687
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 februari 2009, nummer 22/000978-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2. Het Hof heeft bij het bestreden arrest de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
In het strafdossier van de verdachte bevindt zich een memo met dagtekening 20 juli 2006 en 28 juli 2006 van [betrokkene 1], administratief medewerker.
Daarin staat - verkort en zakelijk weergegeven - dat de verdachte uit het buitenland telefonisch contact heeft gehad met [betrokkene 1]. De verdachte heeft toen te kennen gegeven een kopie van de ontnemingsvordering te hebben ontvangen op zijn adres in het buitenland. Hij heeft toen verder te kennen gegeven niet naar Nederland te kunnen komen voor de behandeling van zijn zaak; hij zou proberen een raadsman te krijgen, maar als dat niet zou lukken dan zou hij voor een verstekbehandeling gaan. De verdachte heeft op 27 juli 2006 telefonisch aan [betrokkene 1] laten weten dat hij met advocaten contact heeft gehad die hem zeiden weinig voor hem te kunnen doen.
Volgens [betrokkene 1] heeft de verdachte hem een fax-bericht gestuurd waarin de verdachte heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een verstekbehandeling van zijn zaak.
Het hof maakt uit het voorgaande op dat de verdachte tijdig voor de zitting op de hoogte was van het feit dat zijn strafzaak die, gelijktijdig met zijn ontnemingszaak zou dienen van de politierechter, op 31 juli 2006 door de politierechter Rotterdam zou worden behandeld. De verdachte was daarom gehouden om binnen veertien dagen na de op 31 juli 2006 gegeven uitspraak hoger beroep in te stellen.
Uit de akte hoger beroep van de verdachte blijkt echter dat hij pas na het verstrijken van die termijn namelijk pas op 19 februari 2007 hoger beroep heeft ingesteld. De verdachte dient daarom naar het oordeel van het hof niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep."
2.3. Het Hof heeft op grond van de inhoud van het door hem genoemde memo geoordeeld dat de verdachte tijdig op de hoogte was van de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, nu dat memo volgens de zakelijke weergave daarvan door het Hof weliswaar inhoudt dat de verdachte aan de desbetreffende griffiemedewerker te kennen heeft gegeven een kopie van de ontnemingsvordering te hebben ontvangen, maar niet ook dat hij kennis droeg van de dagvaarding in de strafzaak, terwijl ook overigens uit de door het Hof weergegeven inhoud van dat memo niet zonder meer kan volgen dat de verdachte op de hoogte was van de dag van de terechtzitting in eerste aanleg waarop de strafzaak zou worden behandeld. De omstandigheid dat die strafzaak, naar het Hof heeft overwogen, in eerste aanleg gelijktijdig met de ontnemingszaak "zou dienen", maakt dat niet anders.
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 januari 2011.
Conclusie 09‑11‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage bij arrest van 3 februari 2009 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 09/01687 en 09/01686P. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel komt op tegen 's Hofs oordeel dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Dit oordeel zou onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd zijn.
5.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘Ontvankelijkheid van het hoger beroep
In het strafdossier van de verdachte bevindt zich een memo met dagtekening 20 juli 2006 en 28 juli 2006 van [betrokkene 1], administratief medewerker.
Daarin staat — verkort en zakelijk weergegeven — dat de verdachte uit het buitenland telefonisch contact heeft gehad met [betrokkene 1]. De verdachte heeft toen te kennen gegeven een kopie van de ontnemingsvordering te hebben ontvangen op zijn adres in het buitenland. Hij heeft toen verder te kennen gegeven niet naar Nederland te kunnen komen voor de behandeling van zijn zaak; hij zou proberen een raadsman te krijgen, maar als dat niet zou lukken dan zou hij voor een verstekbehandeling gaan. De verdachte heeft op 27 juli 2006 telefonisch aan [betrokkene 1] laten weten dat hij met advocaten contact heeft gehad die hem zeiden weinig voor hem te kunnen doen.
Volgens [betrokkene 1] heeft de verdachte hem een fax-bericht gestuurd waarin de verdachte heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een verstekbehandeling van zijn zaak.
Het hof maakt uit het voorgaande op dat de verdachte tijdig voor de zitting op de hoogte was van het feit dat zijn strafzaak die, gelijktijdig met zijn ontnemingszaak zou dienen van de politierechter, op 31 juli 2006 door de politierechter Rotterdam zou worden behandeld. De verdachte was daarom gehouden om binnen veertien dagen na de op 31 juli 2006 gegeven uitspraak hoger beroep in te stellen.
Uit de akte hoger beroep van de verdachte blijkt echter dat hij pas na het verstrijken van die termijn namelijk pas op 19 februari 2007 hoger beroep heeft ingesteld. De verdachte dient daarom naar het oordeel van het hof niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep.
Beslissing (bij verstek)
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.’
6.
Het Hof heeft niet vastgesteld dat de verdachte van de gelijktijdige behandeling van strafzaak en ontnemingszaak op de hoogte was. Tegen deze achtergrond vergt het nadere motivering waarom uit verdachtes bekendheid met de dag van de terechtzitting waarop de ontnemingsvordering zou worden behandeld, voortvloeit dat de verdachte, zoals het Hof overweegt, ook (tevoren) bekend was met de dag waarop de aan die ontnemingsvordering ten grondslag liggende strafzaak zou worden behandeld. 's Hofs oordeel dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep is dus onvoldoende gemotiveerd.
7.
Het middel slaagt.
8.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
9.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG