HR, 12-10-2010, nr. 09/01130
ECLI:NL:HR:2010:BN2352
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-10-2010
- Zaaknummer
09/01130
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BN2352
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BN2352, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑10‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN2352
ECLI:NL:HR:2010:BN2352, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑10‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN2352
- Vindplaatsen
NbSr 2010/349
Conclusie 12‑10‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem bij arrest van 10 november 2008 wegens ‘oplichting, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2.
Mr. B.J. Schadd, advocaat te Velp, heeft cassatie ingesteld en namens de verdachte bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat er geen rechtsregel bestaat die voorschrijft dat de politie de verdachte pas mag verhoren nadat deze contact heeft gehad met een advocaat.
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de 27 oktober 2008 vermeldt het volgende:
‘Primair voert de raadsman aan dat de (bekennende) verklaringen van verdachte op 20 april 2007 bij de politie onrechtmatig zijn verkregen, nu verdachte bij zijn inverzekeringstelling geen bijstand van een raadsman heeft gehad, zodat de toen afgelegde verklaringen van verdachte van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Derhalve dient verdachte vrijgesproken te worden van de hem tenlastegelegde feiten, aldus de raadsman.’
In het arrest heeft het Hof dit verweer aldus verworpen:
‘Bespreking van gevoerd verweer
De raadsman heeft aangevoerd dat de (bekennende) verklaringen van verdachte op 20 april 2007 bij de politie onrechtmatig zijn verkregen, nu verdachte bij zijn inverzekeringstelling geen bijstand van een raadsman heeft gehad, zodat de toen afgelegde verklaringen van verdachte van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Derhalve dient verdachte vrijgesproken te worden van de hem tenlastegelegde feiten, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Aan de hand van het dossier kan het volgende worden vastgesteld. In verband met de tegen hem gerezen verdenkingen is verdachte op 18 april 15.15 uur aangehouden en om 17.27 uur voor het eerst verhoord. Om 18.55 uur heeft het verhoor ter inverzekeringstelling plaatsgevonden en om 19.00 uur is de verdachte in verzekering gesteld. Het derde verhoor heeft op 19 april 2007 om 11.41 uur plaatsgevonden. In deze verhoren ontkent verdachte iedere betrokkenheid bij het tenlastegelegde. Bij zijn vierde verhoor op 20 april 2007 om 12.00 uur en het vijfde verhoor die dag om 13.15 uur geeft verdachte opening van zaken. Blijkens die verklaringen heeft hij zijn vriend, [betrokkene 1], opgelicht.
Er bestaat geen rechtsregel die voorschrijft dat de politie de verdachte pas mag verhoren nadat deze contact heeft gehad met een advocaat. Ook artikel 28 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geeft niet de garantie dat verdachte voorafgaand aan het verhoor overleg heeft met de (piket)advocaat. Voorafgaande aan alle verhoren is verdachte erop gewezen dat hij niet verplicht is op de aan hem gestelde vragen te antwoorden. Gelet op het bovenstaande kan niet worden gezegd dat de desbetreffende verklaringen van verdachte op onrechtmatige wijze zijn verkregen en niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. Het hof verwerpt het verweer.’
3.3.
Het oordeel van het Hof dat er geen rechtsregel bestaat die voorschrijft dat de politie de verdachte pas mag verhoren nadat deze contact heeft gehad met een advocaat, staat op gespannen voet met de inhoud van het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009, NJ 2009, 349,m.nt. Schalken, waarin de Hoge Raad overwoog:
‘2.5.
De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak van het EHRM af dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan art. 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Uit de rechtspraak van het EHRM kan echter niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor.
Het vorenoverwogene brengt mee dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken.’
3.4.
Het hof heeft de klacht van de advocaat, dat de verdachte bij zijn inverzekeringstelling geen bijstand van een raadsman heeft gehad, getuige het antwoord daarop, aldus opgevat dat zij niet slechts behelst dat verdachte ten onrechte bij het verhoor ter gelegenheid van zijn inverzekeringstelling niet is bijgestaan door advocaat, maar ook dat verdachte daaraan voorafgaand geen advocaat heeft kunnen raadplegen. En dan gaat het middel op.
4.
Het middel is gegrond.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 12‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Salduz-verweer. De HR herhaalt relevante r.o. uit HR LJN BH3079. Het Hof heeft het verweer aldus opgevat dat het mede inhield dat verdachte voorafgaand aan de inverzekeringstelling de gelegenheid had moeten worden geboden een advocaat te raadplegen. Gelet op het vooropgestelde, heeft het Hof door het verweer te verwerpen op de grond dat verdachte een dergelijke aanspraak niet toekomt, blijk gegeven van een onjuiste rechtopvatting.
12 oktober 2010
Strafkamer
nr. 09/01130
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 november 2008, nummer 21/002271-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.J. Schadd, advocaat te Velp, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping van een gevoerd verweer.
2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft het Hof een namens de verdachte gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft aangevoerd dat de (bekennende) verklaringen van verdachte op 20 april 2007 bij de politie onrechtmatig zijn verkregen, nu verdachte bij zijn inverzekeringstelling geen bijstand van een raadsman heeft gehad, zodat de toen afgelegde verklaringen van verdachte van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Derhalve dient verdachte vrijgesproken te worden van de hem tenlastegelegde feiten, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Aan de hand van het dossier kan het volgende worden vastgesteld. In verband met de tegen hem gerezen verdenkingen is verdachte op 18 april 15.15 uur aangehouden en om 17.27 uur voor het eerst verhoord. Om 18.55 uur heeft het verhoor ter inverzekeringstelling plaatsgevonden en om 19.00 uur is de verdachte in verzekering gesteld. Het derde verhoor heeft op 19 april 2007 om 11.41 uur plaatsgevonden. In deze verhoren ontkent verdachte iedere betrokkenheid bij het tenlastegelegde. Bij zijn vierde verhoor op 20 april 2007 om 12.00 uur en het vijfde verhoor die dag om 13.15 uur geeft verdachte opening van zaken. Blijkens die verklaringen heeft hij zijn vriend, [betrokkene 1], opgelicht.
Er bestaat geen rechtsregel die voorschrijft dat de politie de verdachte pas mag verhoren nadat deze contact heeft gehad met een advocaat. Ook artikel 28 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geeft niet de garantie dat verdachte voorafgaand aan het verhoor overleg heeft met de (piket)advocaat. Voorafgaande aan alle verhoren is verdachte erop gewezen dat hij niet verplicht is op de aan hem gestelde vragen te antwoorden. Gelet op het bovenstaande kan niet worden gezegd dat de desbetreffende verklaringen van verdachte op onrechtmatige wijze zijn verkregen en niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. Het hof verwerpt het verweer."
2.3. Met betrekking tot de vraag of een verdachte in het kader van een politieverhoor aanspraak kan maken op raadpleging van een advocaat heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 30 juni 2009 (LJN BH3079, NJ 2009, 349) het volgende overwogen:
"2.5. De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak van het EHRM af dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan art. 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Uit de rechtspraak van het EHRM kan echter niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor.
Het vorenoverwogene brengt mee dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken."
2.4. Gelet op de motivering van de verwerping van het verweer, heeft het Hof dat verweer aldus opgevat dat het mede inhield dat de verdachte voorafgaand aan de inverzekeringstelling de gelegenheid had moeten worden geboden een advocaat te raadplegen. Door het verweer in dit opzicht te verwerpen op de grond dat de verdachte een dergelijke aanspraak niet toekomt, heeft het Hof, naar voortvloeit uit hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 12 oktober 2010.