NJB 2019/1378
Het verrichten van ‘taxivervoer’ ingevolge art. 1 Wp 2000: daarvan is niet slechts sprake indien de betaling voor dit vervoer daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het hof kon i.c. oordelen dat in het onderhavige geval sprake was van personenvervoer tegen betaling en dus ‘taxivervoer’ als bedoeld in art. 76 lid 1 Wp 2000
HR 04-06-2019, ECLI:NL:HR:2019:782
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
4 juni 2019
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, V. van den Brink en M.T. Boerlage
- Zaaknummer
17/03706
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Personenvervoer algemeen
Bestuursrecht algemeen / Besluit (algemeen)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:782, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑06‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:167, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑04‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑02‑2018
- Wetingang
Essentie
Het verrichten van ‘taxivervoer’ ingevolge art. 1 Wp 2000: daarvan is niet slechts sprake indien de betaling voor dit vervoer daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het hof kon i.c. oordelen dat in het onderhavige geval sprake was van personenvervoer tegen betaling en dus ‘taxivervoer’ als bedoeld in art. 76 lid 1 Wp 2000
Uitspraak
Inleiding:
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort gezegd – ‘met een auto (gekentekend [kenteken] taxivervoer heeft verricht zonder een daartoe door Onze Minister verleende vergunning.’
De raadsman concludeerde – blijkens ’s hofs arrest – in hoger beroep ‘dat er geen ritprijs is betaald en dat de verdachte ten ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.