Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 178/2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 21-02-2002
- Bronpublicatie:
28-01-2002, PbEG 2002, L 31 (uitgifte: 01-02-2002, regelingnummer: 178/2002)
- Inwerkingtreding
21-02-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-01-2002, PbEG 2002, L 31 (uitgifte: 01-02-2002, regelingnummer: 178/2002)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 , tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 37, 95 en 133 en artikel 152, lid 4, punt b),
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (4),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Het vrije verkeer van veilig en gezond voedsel is een wezenlijk aspect van de interne markt, dat een aanzienlijke bijdrage levert tot de gezondheid en het welzijn van de burgers en hun sociale en economische belangen.
- (2)
Bij de uitvoering van het beleid van de Gemeenschap dient een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens te worden gewaarborgd.
- (3)
Vrij verkeer van levensmiddelen en diervoeders in de Gemeenschap kan alleen worden verwezenlijkt als de voedsel- en voederveiligheidsvereisten van lidstaat tot lidstaat niet te sterk verschillen.
- (4)
Er zijn grote verschillen in de levensmiddelenwetgeving van de lidstaten wat de begrippen, de beginselen en de procedures betreft. Wanneer de lidstaten maatregelen met betrekking tot levensmiddelen vaststellen, kunnen deze verschillen het vrije verkeer van levensmiddelen belemmeren en tot ongelijke concurrentievoorwaarden leiden, en daardoor rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt.
- (5)
Daarom moeten die begrippen, beginselen en procedures in de lidstaten worden geharmoniseerd, zodat zij een gemeenschappelijke basis vormen voor maatregelen op het gebied van levensmiddelen en diervoeders in de lidstaten en op communautair niveau. Er moet evenwel voldoende tijd worden geboden om op zowel nationaal als communautair niveau conflicterende bepalingen in de bestaande wetgeving aan te passen; voorts moet erop worden toegezien dat, in afwachting daarvan, de betrokken wetgeving in het licht van de in deze verordening vervatte beginselen wordt toegepast.
- (6)
Water wordt, evenals andere levensmiddelen, direct of indirect geconsumeerd en draagt daardoor bij tot de totale blootstelling van de consument aan geconsumeerde stoffen, chemische en microbiologische contaminanten daaronder begrepen. Omdat de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water evenwel reeds gecontroleerd wordt uit hoofde van de Richtlijnen 80/778/EEG (5) en 98/83/EG(6) van de Raad, is het voldoende rekening te houden met het water dat afkomstig is van de plaats waar aan de kwaliteiteisen moet worden voldaan in de zin van artikel 6 van Richtlijn 98/83/EG van de Raad.
- (7)
In de context van de levensmiddelenwetgeving is het passend voorschriften inzake diervoeders, met inbegrip van de productie en het gebruik ervan, op te nemen, wanneer die diervoeders voor voedselproducerende dieren bestemd zijn. Zulks doet geen afbreuk aan soortgelijke voorschriften die tot dusverre werden toegepast en in de toekomst zullen worden opgenomen in diervoederwetgeving, die op alle dieren, waaronder huisdieren, van toepassing zal zijn.
- (8)
De Gemeenschap heeft bij de ontwikkeling van levensmiddelenwetgeving gekozen voor een hoog niveau van gezondheidsbescherming en past dat zonder discriminatie toe, ongeacht of de levensmiddelen of diervoeders op de interne markt dan wel internationaal worden verhandeld.
- (9)
Er dient voor te worden gezorgd dat de consumenten, andere belanghebbenden en de handelspartners vertrouwen hebben in het besluitvormingsproces dat aan de levensmiddelenwetgeving ten grondslag ligt, de wetenschappelijke basis ervan en de structuren en de onafhankelijkheid van de instellingen die de gezondheid en de overige belangen beschermen.
- (10)
De ervaring heeft geleerd dat er maatregelen moeten worden vastgesteld om te garanderen dat onveilige levensmiddelen niet in de handel worden gebracht en te waarborgen dat er systemen zijn om problemen met de voedselveiligheid op te sporen en daarop te reageren met het oog op de goede werking van de interne markt en de bescherming van de gezondheid. Met betrekking tot de voederveiligheid moeten soortgelijke kwesties aan de orde gesteld worden.
- (11)
Met het oog op een voldoende omvattende en geïntegreerde benadering van de voedselveiligheid dient het begrip levensmiddelenwetgeving ruim opgevat te worden en een breed scala aan bepalingen te omvatten die direct of indirect op de voedsel- en voederveiligheid van invloed zijn, inclusief bepalingen inzake materiaal en voorwerpen die in aanraking komen met levensmiddelen, diervoeders en andere landbouwgrondstoffen die bij de primaire productie worden gebruikt.
- (12)
Om de voedselveiligheid te waarborgen, moeten alle aspecten van de voedselproductieketen als één geheel worden beschouwd, vanaf de productie van diervoeders, met inbegrip van de primaire productie, tot en met het verkopen of verstrekken van voedsel aan de consument, aangezien elk onderdeel daarvan op de voedselveiligheid van invloed kan zijn.
- (13)
De ervaring heeft geleerd dat daarom ook de productie, de vervaardiging, het vervoer en de distributie van diervoeder voor voedselproducerende dieren de nodige aandacht moeten krijgen, met inbegrip van de productie van dieren die in viskwekerijen als voeder kunnen worden gebruikt, aangezien onopzettelijke of bewuste verontreiniging van diervoeder, vervalsing en frauduleuze praktijken of andere onjuiste handelwijzen met betrekking tot diervoeder direct of indirect van invloed kunnen zijn op de voedselveiligheid.
- (14)
Om dezelfde reden dient aandacht te worden besteed aan andere handelwijzen en grondstoffen bij de primaire productie en de mogelijke gevolgen daarvan voor de voedselveiligheid in haar geheel.
- (15)
Een netwerk van toplaboratoria op regionaal en/of interregionaal niveau met als doel een voortdurende controle op de voedselveiligheid uit te oefenen, kan een belangrijke rol spelen bij de preventie van potentiële gezondheidsrisico's voor de burgers.
- (16)
Door de lidstaten en de Gemeenschap vastgestelde maatregelen met betrekking tot levensmiddelen en diervoeders moeten over het algemeen op risicoanalyse gebaseerd zijn, tenzij zulks gezien de omstandigheden of de aard van de maatregel niet toepasselijk zinvol is. Door een risicoanalyse te verrichten alvorens dergelijke maatregelen vast te stellen, kan gemakkelijker vermeden worden dat onterechte belemmeringen voor het vrije verkeer van levensmiddelen worden opgeworpen.
- (17)
Ingeval levensmiddelenwetgeving gericht is op het beperken, wegnemen of vermijden van een gezondheidsrisico, vormen de drie samenhangende onderdelen van risicoanalyse — risicobeoordeling, risicomanagement en risicocommunicatie — een systematische methodologie voor het vaststellen van doeltreffende, evenredige en doelgerichte maatregelen of andere acties ter bescherming van de gezondheid.
- (18)
Met het oog op het vertrouwen in de wetenschappelijke grondslag van de levensmiddelenwetgeving dienen de risicobeoordelingen op onafhankelijke, objectieve en doorzichtige wijze te gebeuren en te zijn gebaseerd op de beschikbare wetenschappelijke informatie en gegevens.
- (19)
Erkend wordt dat in sommige gevallen een wetenschappelijke risicobeoordeling alleen onvoldoende gegevens biedt om daarop een risicomanagementbeslissing te baseren, en dat op goede gronden ook andere relevante factoren in aanmerking moeten worden genomen, waaronder maatschappelijke, economische, traditionele, ethische en milieufactoren alsmede de uitvoerbaarheid van controles.
- (20)
Ten behoeve van de gezondheidsbescherming in de Gemeenschap is het voorzorgsbeginsel aangevoerd, hetgeen tot belemmeringen voor het vrije verkeer van levensmiddelen en diervoeders kan leiden. Derhalve is het noodzakelijk om voor de hele Gemeenschap een uniforme basis voor de toepassing van dat beginsel vast te stellen.
- (21)
In specifieke omstandigheden waarin er een risico voor het leven of de gezondheid is, maar er nog wetenschappelijke onzekerheid heerst, biedt het voorzorgsbeginsel een mogelijkheid om te bepalen met welke risicomanagementmaatregelen of andere maatregelen het in de Gemeenschap gekozen hoge niveau van gezondheidsbescherming kan worden gewaarborgd.
- (22)
Voedselveiligheid en de bescherming van de belangen van de consument worden steeds belangrijkere kwesties voor het grote publiek, niet-gouvernementele organisaties, beroepsorganisaties, internationale handelspartners en handelsorganisaties. Het vertrouwen van de consument en de handelspartners moet worden gewaarborgd door op open, transparante wijze levensmiddelenwetgeving tot stand te brengen, en doordat de overheid de nodige stappen neemt om het publiek te informeren als er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat een levensmiddel een risico voor de gezondheid kan inhouden.
- (23)
De veiligheid en het vertrouwen van de consumenten in de Gemeenschap en in derde landen zijn van primordiaal belang. De Gemeenschap is een van de belangrijkste partners in de levensmiddelen- en diervoederhandel op mondiaal niveau en als zodanig heeft zij internationale handelsovereenkomsten gesloten, draagt zij bij tot de opstelling van internationale normen ter onderbouwing van de levensmiddelenwetgeving en ondersteunt zij de beginselen van vrije handel in veilige diervoeders en veilige en gezonde levensmiddelen zonder discriminatie en door middel van eerlijke en ethische handelsgebruiken.
- (24)
Gewaarborgd moet worden dat levensmiddelen en diervoeders die uit de Gemeenschap uitgevoerd of wederuitgevoerd worden, aan de Gemeenschapswetgeving of aan de voorschriften van het land van invoer voldoen; in andere omstandigheden kunnen levensmiddelen en diervoeders alleen uitgevoerd of wederuitgevoerd worden, wanneer het land van invoer daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd; evenwel moet ervoor gezorgd worden dat, zelfs wanneer het land van invoer akkoord gaat, voor de gezondheid schadelijke levensmiddelen of onveilige diervoeders niet worden uitgevoerd of wederuitgevoerd.
- (25)
Het is nodig de algemene beginselen vast te leggen op grond waarvan levensmiddelen en diervoeders mogen worden verhandeld, alsmede de doelstellingen en beginselen van de bijdrage van de Gemeenschap aan de totstandbrenging van internationale normen en handelsovereenkomsten.
- (26)
Sommige lidstaten hebben horizontale wetgeving inzake voedselveiligheid vastgesteld waarbij in het bijzonder aan de bedrijven een algemene verplichting wordt opgelegd om uitsluitend veilige levensmiddelen op de markt te brengen. Deze lidstaten hanteren echter uiteenlopende criteria om uit te maken of een levensmiddel veilig is. Als gevolg van deze verschillende benaderingen en het ontbreken van horizontale wetgeving in andere lidstaten kunnen er belemmeringen voor de handel in levensmiddelen ontstaan. Op soortgelijke wijze kunnen er belemmeringen voor de handel in diervoeders ontstaan.
- (27)
Daarom moeten er algemene vereisten worden vastgelegd opdat alleen veilige levensmiddelen en diervoeders in de handel worden gebracht, om te waarborgen dat de interne markt voor dergelijke producten goed functioneert.
- (28)
De ervaring heeft geleerd dat de werking van de interne markt voor levensmiddelen en diervoeders in het gedrang kan komen als het onmogelijk is levensmiddelen en diervoeders te traceren. Daarom moet er bij de diervoeder- en levensmiddelenbedrijven een alomvattend systeem worden ingesteld, zodat producten op gerichte en nauwkeurige wijze uit de handel kunnen worden genomen of de consumenten of controlefunctionarissen adequaat kunnen worden geïnformeerd, waardoor in geval van voedselveiligheidsproblemen een eventuele onnodige verdergaande verstoring wordt vermeden.
- (29)
Levensmiddelen- en diervoederbedrijven, met inbegrip van importeurs, moeten ten minste het bedrijf kunnen identificeren dat hun het levensmiddel, het diervoeder, het dier of de stof heeft geleverd dat of die in een levensmiddel of diervoeder kan worden opgenomen, zodat bij naspeuringen de traceerbaarheid in alle stadia gewaarborgd is.
- (30)
Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf bevindt zich in de beste positie om een veilig systeem op te zetten om levensmiddelen te leveren en te waarborgen dat de geleverde levensmiddelen veilig zijn. Daarom dient de primaire wettelijke verantwoordelijkheid voor de voedselveiligheid bij de exploitant te liggen. Hoewel dit beginsel in sommige lidstaten en sommige onderdelen van de levensmiddelenwetgeving bestaat, is het in andere onderdelen niet uitdrukkelijk vastgelegd of wordt deze verantwoordelijkheid overgenomen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat door middel van door hen uitgevoerde controles. Dergelijke verschillen kunnen tot handelsbelemmeringen leiden en de concurrentie tussen exploitanten van levensmiddelenbedrijven in verschillende lidstaten verstoren.
- (31)
Voor diervoeder en exploitanten van diervoederbedrijven dienen soortgelijke vereisten te gelden.
- (32)
De wetenschappelijke en technische grondslag voor de communautaire wetgeving inzake voedsel- en voederveiligheid dient bij te dragen tot de verwezenlijking van een hoog niveau van gezondheidsbescherming in de Gemeenschap. De Gemeenschap moet beschikken over hoogwaardige, onafhankelijke en doelmatige wetenschappelijke en technische ondersteuning.
- (33)
De wetenschappelijke en technische vraagstukken met betrekking tot de voedsel- en voederveiligheid worden steeds belangrijker en complexer. Met de oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, hierna de ‘Autoriteit’ genoemd, zou het huidige systeem van wetenschappelijke en technische ondersteuning, dat niet meer opgewassen is tegen de toenemende vraag, worden versterkt.
- (34)
Uit hoofde van de algemene beginselen van de levensmiddelenwetgeving dient de Autoriteit bij de risicobeoordeling de rol van onafhankelijk wetenschappelijk referentiepunt te vervullen en aldus bij te dragen tot de soepele werking van de interne markt. Haar kan worden gevraagd advies uit te brengen over omstreden wetenschappelijke kwesties, en de communautaire instellingen en de lidstaten zo in staat te stellen om met kennis van zaken risicomanagementbeslissingen te nemen ter waarborging van de voedsel- en voederveiligheid, en er daardoor toe bij te dragen dat verbrokkeling van de interne markt door de vaststelling van ongerechtvaardigde of onnodige belemmeringen voor het vrije verkeer van levensmiddelen en diervoeders wordt vermeden.
- (35)
De Autoriteit dient een onafhankelijke, wetenschappelijke bron van advies, informatie en risicocommunicatie te zijn, teneinde het vertrouwen van de consument te vergroten; desalniettemin moet ter bevordering van de samenhang tussen risicobeoordelings-, risicomanagement- en risicocommunicatietaken de band tussen risicobeoordelaars en risicomanagers worden versterkt.
- (36)
De Autoriteit dient een volledig, onafhankelijk wetenschappelijk overzicht te verstrekken van de veiligheids- en andere aspecten van de hele voedsel- en voederketen en moet daartoe verstrekkende verantwoordelijkheden krijgen. Hieronder dienen aangelegenheden te vallen die direct of indirect van invloed zijn op de veiligheid van de voedsel- en voederketen, de gezondheid en het welzijn van dieren en de gezondheid van planten. Er moet evenwel voor gezorgd worden dat de Autoriteit zich op de voedselveiligheid toespitst; haar opdracht met betrekking tot kwesties in verband met de gezondheid van dieren, het welzijn van dieren en de gezondheid van planten die niet gekoppeld zijn aan de veiligheid van de voedselvoorzieningsketen, moet dan ook beperkt worden tot het verstrekken van wetenschappelijk advies. De opdracht van de Autoriteit moet ook wetenschappelijk advies en wetenschappelijke en technische ondersteuning inzake de menselijke voeding in samenhang met de communautaire wetgeving omvatten, evenals desgevraagde bijstand aan de Commissie voor communicatie in verband met communautaire gezondheidsprogramma's.
- (37)
Aangezien sommige producten die krachtens de levensmiddelenwetgeving toegestaan zijn, zoals bestrijdingsmiddelen en toevoegingsmiddelen voor de diervoeding, risico's voor het milieu of voor de veiligheid van de werknemers kunnen inhouden, moeten ook bepaalde aspecten betreffende het milieu en de bescherming van de werknemers in overeenstemming met de betrokken wetgeving door de Autoriteit worden beoordeeld.
- (38)
Om dubbele wetenschappelijke beoordelingen en bijbehorende wetenschappelijke adviezen met betrekking tot genetisch gemodificeerde organismen te vermijden, verstrekt de Autoriteit ook wetenschappelijk advies over andere producten dan levensmiddelen en diervoeders die verband houden met genetisch gemodificeerde organismen, zoals omschreven in Richtlijn 2001/18/EG(7) en onverminderd de daarin vastgestelde procedures.
- (39)
De Autoriteit dient, via het verlenen van steun voor wetenschappelijke kwesties, de rol van de Gemeenschap en de lidstaten bij de ontwikkeling en vaststelling van internationale voedselveiligheidsnormen en handelsovereenkomsten te bevorderen.
- (40)
Het vertrouwen van de communautaire instellingen, het grote publiek en de belanghebbenden in de Autoriteit is van wezenlijk belang. Daarom is het essentieel dat onafhankelijkheid, een hoog wetenschappelijk niveau, doorzichtigheid en efficiëntie voor de Autoriteit gewaarborgd zijn. Ook samenwerking met de lidstaten is onontbeerlijk.
- (41)
Daartoe moet de benoeming van de leden van de raad van bestuur zodanig geschieden dat de hoogste graad van bekwaamheid, bijvoorbeeld op het gebied van management en overheidsadministratie, een uitgebreide relevante deskundigheid en een zo breed mogelijke geografische spreiding in de Unie verzekerd zijn. Dit moet worden vergemakkelijkt door een toerbeurtsysteem voor de verschillende landen waaruit de leden van de raad van bestuur afkomstig zijn, zonder dat daarbij posten worden gereserveerd voor personen van een specifieke lidstaat.
- (42)
De Autoriteit dient over de middelen te beschikken om alle taken te verrichten die nodig zijn om haar functie te vervullen.
- (43)
De raad van bestuur dient de bevoegdheid te krijgen om de begroting vast te stellen, op de uitvoering daarvan toe te zien, een huishoudelijk reglement op te stellen, een financieel reglement vast te stellen, en de leden van het wetenschappelijk comité en van de wetenschappelijke panels alsmede de uitvoerend directeur te benoemen.
- (44)
Wil de Autoriteit doeltreffend functioneren, dan dient zij nauw samen te werken met de bevoegde instanties in de lidstaten. Er moet een adviesforum komen om de uitvoerend directeur te adviseren, om een mechanisme voor uitwisseling van informatie te vormen en om te zorgen voor nauwe samenwerking, met name met betrekking tot networking. Door samenwerking en passende informatie-uitwisseling zou ook de mogelijkheid dat er uiteenlopende wetenschappelijke adviezen worden uitgebracht, moeten worden geminimaliseerd.
- (45)
De Autoriteit dient de taak van de aan de Commissie verbonden wetenschappelijke comités betreffende het uitbrengen van wetenschappelijke adviezen op het terrein waarvoor zij bevoegd is, over te nemen. Deze comités dienen te worden gereorganiseerd om een grotere wetenschappelijke samenhang met betrekking tot de voedselvoorzieningsketen te bereiken en hen in staat te stellen doeltreffender te functioneren. Daarom dienen er bij de Autoriteit een wetenschappelijk comité en permanente wetenschappelijke panels te worden ingesteld om deze adviezen uit te brengen.
- (46)
Ter waarborging van de onafhankelijkheid dienen het comité en de panels te bestaan uit onafhankelijke wetenschappers die aan de hand van een open sollicitatieprocedure zijn aangeworven.
- (47)
De rol van de Autoriteit als onafhankelijk wetenschappelijk referentiepunt betekent dat niet alleen de Commissie, maar ook het Europees Parlement en de lidstaten haar om wetenschappelijk advies kunnen vragen. Om de beheersbaarheid en de samenhang van het wetenschappelijk advies te waarborgen, moet de Autoriteit een verzoek op basis van vooraf bepaalde criteria op gemotiveerde wijze kunnen weigeren of wijzigen. Verder moeten er maatregelen worden getroffen om uiteenlopende wetenschappelijke adviezen te voorkomen, en in geval van uiteenlopende wetenschappelijke adviezen van wetenschappelijke instanties moeten er procedures zijn om het conflict op te lossen of de risicomanagers een transparante basis van wetenschappelijke informatie te verstrekken.
- (48)
De Autoriteit dient voorts wetenschappelijke studies te kunnen laten verrichten die voor de vervulling van haar taken nodig zijn, waarbij zij er door middel van haar contacten met de Commissie en de lidstaten voor moet zorgen dat dubbel werk wordt voorkomen. Dat dient op een open en eerlijke manier te gebeuren, waarbij de Autoriteit rekening dient te houden met de bestaande communautaire deskundigheid en structuren.
- (49)
Het ontbreken van een doeltreffend systeem voor de verzameling en analyse op communautair niveau van gegevens over de voedselvoorzieningsketen wordt onderkend als een ernstige tekortkoming. Daarom moet er een systeem voor de verzameling en analyse van relevante gegevens op de door de Autoriteit bestreken gebieden worden opgezet, in de vorm van een door de Autoriteit gecoördineerd netwerk. Er moet een herziening komen van de reeds bestaande communautaire gegevensverzamelingsnetwerken op de onder de Autoriteit ressorterende gebieden.
- (50)
Een verbeterde opsporing van nieuwe risico's kan op de lange termijn voor de lidstaten en de Gemeenschap een belangrijk preventiehulpmiddel bij de beleidsuitvoering worden. Daarom moet de Autoriteit tot taak krijgen hierop te anticiperen door informatie te verzamelen, waakzaamheid te betrachten en nieuwe risico's te evalueren en er informatie over te verstrekken teneinde die risico's te voorkomen.
- (51)
De oprichting van de Autoriteit dient de lidstaten de mogelijkheid te bieden om nauwer bij de wetenschappelijke procedures te worden betrokken. Daartoe dienen de Autoriteit en de lidstaten nauw samen te werken. Met name moet de Autoriteit bepaalde taken kunnen opdragen aan organisaties in de lidstaten.
- (52)
Er moet worden gezorgd voor een juist evenwicht tussen de noodzaak om nationale organisaties in te schakelen om taken voor de Autoriteit te verrichten en de noodzaak om ter wille van de algehele samenhang te waarborgen dat die taken worden uitgevoerd overeenkomstig de voor dergelijke taken opgestelde criteria. De bestaande procedures voor de toewijzing van wetenschappelijke taken aan de lidstaten, in het bijzonder met betrekking tot de beoordeling van door het bedrijfsleven ingediende dossiers voor de toelating van bepaalde stoffen, producten of procédés, zullen binnen een jaar opnieuw moeten worden bezien met als doel rekening te houden met de oprichting van de Autoriteit en de nieuwe faciliteiten die zij biedt, waarbij de evaluatieprocedures ten minste even strikt blijven als tevoren.
- (53)
De Commissie blijft volledig verantwoordelijk voor de communicatie van de risicomanagementmaatregelen; derhalve moet de relevante informatie tussen de Autoriteit en de Commissie worden uitgewisseld; er is ook nauwe samenwerking tussen de Autoriteit, de Commissie en de lidstaten nodig om de samenhang van het algemene communicatieproces te waarborgen.
- (54)
De onafhankelijkheid van de Autoriteit en haar voorlichtingstaak ten aanzien van het publiek betekenen dat zij onafhankelijk moet kunnen communiceren op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen, met als doel objectieve, betrouwbare en gemakkelijk te begrijpen informatie te verstrekken.
- (55)
Adequate samenwerking met de lidstaten en andere belanghebbenden op het gebied van publieksvoorlichtingscampagnes is noodzakelijk om rekening te houden met eventuele regionale parameters en de afstemming op het gezondheidsbeleid.
- (56)
De Autoriteit moet niet alleen op basis van onafhankelijkheid en doorzichtigheid te werk gaan, maar ook openstaan voor contacten met de consumenten en andere belanghebbende groepen.
- (57)
De Autoriteit dient uit de algemene begroting van de Europese Unie te worden gefinancierd. In het licht van de opgedane ervaring echter, met name wat betreft de behandeling van door het bedrijfsleven ingediende vergunningsdossiers, zal binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening worden nagegaan of er vergoedingen kunnen worden gevraagd. De voor de Gemeenschapsbegroting geldende procedure blijft echter van toepassing op de eventuele subsidies ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie. Voorts dient de Rekenkamer de rekeningen te controleren.
- (58)
Deelname van Europese landen die geen lidstaat van de Europese Unie zijn en die overeenkomsten hebben gesloten op grond waarvan zij de communautaire wetgeving op het door deze verordening bestreken gebied moeten omzetten en uitvoeren, moet mogelijk zijn.
- (59)
Er bestaat al een systeem voor snelle waarschuwing in het kader van Richtlijn 92/59/EEG van de Raad van 29 juni 1992 inzake algemene productveiligheid (8). Onder dit systeem vallen levensmiddelen en industriële producten, maar geen diervoeders. Uit recente voedselcrises is gebleken dat er een verbeterd en verruimd systeem voor snelle waarschuwing moet worden opgezet dat levensmiddelen en diervoeders omvat. Dit herziene systeem dient door de Commissie te worden beheerd en dient als leden van het netwerk de lidstaten, de Commissie en de Autoriteit te omvatten. Het systeem dient niet van toepassing te zijn op de communautaire regelingen voor snelle uitwisseling van informatie in geval van stralingsgevaar als gedefinieerd in Beschikking 87/600/Euratom van de Raad (9).
- (60)
Uit recente voedselveiligheidsincidenten is gebleken dat er passende maatregelen voor noodsituaties moeten komen, om te waarborgen dat voor alle levensmiddelen, ongeacht soort en oorsprong, en voor alle diervoeders gemeenschappelijke maatregelen worden genomen in geval van een ernstig risico voor de gezondheid van de mens, de gezondheid van de dieren of het milieu. Met een dergelijke integrale aanpak voor noodmaatregelen in verband met de voedselveiligheid zou doeltreffend moeten kunnen worden opgetreden en vermeden moeten worden dat er kunstmatige verschillen ontstaan in de behandeling van een ernstig risico in verband met levensmiddelen of diervoeders.
- (61)
Uit recente voedselcrises is ook gebleken dat het voor de Commissie nuttig is om over aangepaste, snellere procedures voor crisismanagement te beschikken. Deze organisatorische procedures dienen het mogelijk te maken de inspanningen beter te coördineren en op grond van de beste wetenschappelijke informatie te bepalen wat de doeltreffendste maatregelen zijn. Daarom moeten deze herziene procedures rekening houden met de verantwoordelijkheden van de Autoriteit en haar in staat stellen om in geval van een voedselcrisis wetenschappelijke en technische bijstand in de vorm van advies te verlenen.
- (62)
Met het oog op een doeltreffender, integrale aanpak inzake de voedselketen dient een Comité voor de voedselketen en de diergezondheid te worden ingesteld ter vervanging van het Permanent Veterinair Comité, het Permanent Comité voor levensmiddelen en het Permanent Comité voor veevoeder. Derhalve dienen de Besluiten 68/361/EEG (10), 69/414/EEG (11), en 70/ 372/EEG (12) van de Raad te worden ingetrokken. Om dezelfde reden zou het Comité voor de voedselketen en de diergezondheid ook in de plaats moeten treden van het Permanent Plantenziektekundig Comité ter zake van zijn bevoegdheid (wat betreft de Richtlijnen 76/ 895/EEG (13), 86/362/EEG (14), 83/363/EEG (15), 90/642/EEG(16) en 91/414/EEG(17)) voor gewasbeschermingsmiddelen en het bepalen van maximumresidugehalten.
- (63)
De maatregelen ter uitvoering van deze verordening moeten worden aangenomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (18).
- (64)
Het is nodig het bedrijfsleven voldoende tijd te bieden om zich aan een aantal voorschriften van deze verordening aan te passen, en dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid haar werkzaamheden op 1 januari 2002 aanvangt.
- (65)
Verwarring tussen de taken van de Autoriteit en die van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling, ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad (19), moet worden vermeden. Daarom moet worden vastgelegd dat deze verordening geen afbreuk doet aan de aan het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling toegekende bevoegdheden, met inbegrip van de bevoegdheden die zijn toegekend bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (20).
- (66)
Het is ter verwezenlijking van de voornaamste doelstellingen van deze verordening noodzakelijk en gepast de concepten, beginselen en procedures die een gemeenschappelijke basis vormen voor de levensmiddelenwetgeving in de Gemeenschap, op elkaar af te stemmen en een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid op te richten. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag gaat deze verordening niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 96 E van 27.3.2001, blz. 247.
PB C 155 van 29.5.2001, blz. 32.
Advies uitgebracht op 14 juni 2001 (nog niet verschenen in het Publicatieblad)
Advies uitgebracht door het Europees Parlement op 12 juni 2001 (nog niet verschenen in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 17 september 2001 (nog niet verschenen in het Publicatieblad), beschikking van het Europees Parlement van 11 december 2001 (nog niet verschenen in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 januari 2002.
PB L 229 van 30.8.1980, blz. 11. Richtlijn ingetrokken bij Richtlijn 98/83/EG.
PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32.
Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).
PB L 228 van 11.8.1992, blz. 24.
PB L 371 van 30.12.1987, blz. 76.
PB L 255 van 18.10.1968, blz. 23.
PB L 291 van 19.11.1969, blz. 9.
PB L 170 van 3.8.1970, blz. 1.
PB L 340 van 9.12.1976, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/57/EG van de Commissie (PB L 244 van 29.9.2000, blz. 76).
PB L 221 van 7.8.1986, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/57/EG van de Commissie (PB L 208 van 1.8.2001, blz. 36).
PB L 221 van 7.8.1986, blz. 43. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/57/EG van de Commissie.
PB L 350 van 14.12.1990, blz. 71. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/57/EG van de Commissie.
PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/49/EG van de Commissie (PB L 176 van 29.6.2001, blz. 61).
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
PB L 214 van 24.8.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 649/98 van de Commissie (PB L 88 van 24.3.1998, blz. 7).
PB L 224 van 18.8.1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1553/2001 (PB L 205 van 31.7.2001, blz. 16)