Einde inhoudsopgave
Wet bevordering eigenwoningbezit
Artikel 4 Toetsvermogen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Redactionele toelichting
Dit artikel zoals dit luidde op 1 januari van een berekeningsjaar of peiljaar dat is aangevangen vóór 01-01-2021, blijft van toepassing op dat berekeningsjaar of peiljaar.
- Bronpublicatie:
01-12-2020, Stb. 2020, 546 (uitgifte: 23-12-2020, kamerstukken: 35577)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-12-2020, Stb. 2020, 546 (uitgifte: 23-12-2020, kamerstukken: 35577)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Goederenrecht / Bijzondere onderwerpen
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Volkshuisvesting en wonen / Bijzondere onderwerpen
1.
Het toetsvermogen, bedoeld in deze wet en de daarop bepalingen, is het gezamenlijk vermogen van degenen die behoren tot het huishouden van de eigenaar-bewoner in het peiljaar.
2.
Onder vermogen wordt verstaan: de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met dien verstande dat die grondslag wordt bepaald zonder rekening te houden met de vrijstelling groene beleggingen, bedoeld in artikel 5.13 van die wet.
3.
De inspecteur, onder wie de eigenaar-bewoner of degene die tot diens huishouden behoort krachtens artikel 3, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ressorteert voor de heffing van de inkomstenbelasting, verstrekt op verzoek van Onze Minister over het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin die eigenaar-bewoner de eigenwoningbijdrage heeft aangevraagd, het vermogen, bedoeld in het tweede lid, van de desbetreffende eigenaar-bewoner of degene die tot diens huishouden behoort, aan Onze Minister.