ABRvS, 17-04-2019, nr. 201807296/4/A1
ECLI:NL:RVS:2019:1396
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-04-2019
- Zaaknummer
201807296/4/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:1396, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑04‑2019; (Wraking)
Uitspraak 17‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Bij afzonderlijke brieven van 26 maart 2019, ingekomen bij de Raad van State op 27 maart 2019, en 15 april 2019, ingekomen bij de Raad van State op 16 april 2019, heeft [verzoeker] wrakingsverzoeken ingediend.
201807296/4/A1.
Datum beslissing: 17 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op verzoeken van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
Procesverloop
Bij afzonderlijke brieven van 26 maart 2019, ingekomen bij de Raad van State op 27 maart 2019, en 15 april 2019, ingekomen bij de Raad van State op 16 april 2019, heeft [verzoeker] wrakingsverzoeken ingediend.
Hij heeft verzocht om wraking van staatsraad mr. E. Steendijk als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van de zaak met nummer 201807296/1/A1.
Hij heeft verder verzocht om wraking van staatsraden mr. C.J. Borman, mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Kramer, als voorzitter onderscheidenlijk leden van de wrakingskamer die eerder, in de zaak met nr. 201807296/2/A1, waren belast met de behandeling van het verzoek om wraking van staatsraad mr. E. Steendijk.
[verzoeker] heeft voorts verzocht om wraking van staatsraden mr. H. Troostwijk, mr. N. Verheij en mr. R. Uylenburg, als voorzitter onderscheidenlijk leden van de wrakingskamer die eerder, in de zaak met nummer 201807296/3/A1 waren belast met de behandeling van het verzoek om wraking van de staatsraden mr. C.J. Borman, mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Kramer.
[verzoeker] heeft tot slot verzocht om wraking van de staatsraden mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, mr. C.J. Borman en mr. J.A. Hagen, als leden van de meervoudige kamer die belast was met het vooronderzoek in de zaak met nr. 201807296/1/A1.
De staatsraden die belast waren met het vooronderzoek in deze zaak hebben niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft de wrakingsverzoeken op 17 april 2019 ter openbare zitting aan de orde gesteld, waar [verzoeker] niet is verschenen.
De staatsraden die belast waren met het vooronderzoek in deze zaak hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 17 april 2019 heeft de Afdeling het verzoek om wraking van de staatsraden mr. E. Steendijk, mr. C.J. Borman, mr. S.F.M. Wortmann, mr. J. Kramer, mr. H. Troostwijk, mr. N. Verheij en mr. R. Uylenburg buiten behandeling gelaten.
Bij deze beslissing is het verzoek om wraking van staatsraden mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, mr. C.J. Borman en mr. J.A. Hagen, als leden van de meervoudige kamer die belast was met het vooronderzoek in deze zaak, afgewezen.
Overweging
Daartoe heeft de Afdeling het volgende overwogen.
1. Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
Artikel 8:16, vierde lid, luidt: "Een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter wordt niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden."
Artikel 8:18, vierde lid, luidt: "In geval van misbruik kan de bestuursrechter bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt."
2. [verzoeker] heeft in zijn wrakingsverzoeken de behandelend staatsraad in de bodemzaak, de leden van de eerste en tweede wrakingskamer en de leden van de kamer die in deze zaak belast was met het vooronderzoek gewraakt.
2.1. Over het verzoek om wraking van de behandelend staatsraad in de bodemzaak overweegt de Afdeling dat zij bij mondelinge beslissing van 11 maart 2019 heeft beslist op een door [verzoeker] in deze zaak ingediend verzoek om wraking van deze staatsraad en dat verzoek heeft afgewezen. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek dat in deze procedure aan de orde is geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd die na dat eerdere verzoek aan hem bekend zijn geworden. Gelet op artikel 8:16, vierde lid, van de Awb dient het verzoek in zoverre buiten behandeling te blijven.
2.2. Het verzoek om wraking van de leden van de eerste en tweede wrakingskamer is ingediend nadat die kamers hebben beslist op de eerdere wrakingsverzoeken. Het bepaalde in artikel 8:15 van de Awb brengt mee dat een verzoek om wraking niet meer kan worden gedaan indien de beslissing op dat verzoek al openbaar is gemaakt. Nadat op een verzoek door de wrakingskamer is beslist, is dit verzoek immers niet langer bij die wrakingskamer in behandeling. Gelet hierop en op artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 wordt het wrakingsverzoek van de leden van de eerste en tweede wrakingskamer buiten behandeling gelaten.
2.3. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek om wraking van de leden die belast waren met het vooronderzoek ten grondslag gelegd dat deze leden de beginselen van een behoorlijke rechtspleging, het recht op veiligheid, eerbiediging van privéleven en woning en verschillende normen uit de Awb en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden schenden.
Het instrument van wraking is niet bedoeld om als rechtsmiddel tegen processuele beslissingen te worden aangewend. Zodanige beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien deze op zich dan wel in onderlinge samenhang bezien een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid van de staatsraad die de betrokken beslissing of beslissingen heeft genomen. Hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd over de genomen beslissingen is daartoe onvoldoende. Voor het oordeel dat de leden van de vooronderzoekskamer in het vooronderzoek jegens [verzoeker] partijdig zijn, dan wel dat de vrees van [verzoeker] voor partijdigheid van de leden objectief gerechtvaardigd is, bestaat geen grond.
3. Voor zover [verzoeker] in zijn brieven spreekt over een voorwaardelijk wrakingsverzoek overweegt de Afdeling dat de Awb dit niet kent.
4. Gelet op de verschillende wrakingsverzoeken die [verzoeker] heeft ingediend, is de Afdeling van oordeel dat [verzoeker] de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen oneigenlijk gebruikt. Daarom zal de Afdeling op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van [verzoeker] in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen.
Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pieters
voorzitter griffier
473.