Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW
Artikel 2 Geen hoofdverblijf in dezelfde woning voor het voeren van een gezamenlijke huishouding
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
12-12-2023, Stb. 2023, 471 (uitgifte: 18-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2023, Stb. 2023, 471 (uitgifte: 18-12-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid ouderen / Bijzondere onderwerpen
1.
Een pensioengerechtigde die met een andere pensioengerechtigde of met een andere ongehuwde meerderjarige persoon, anders dan een bloedverwant in de eerste graad, zijn hoofdverblijf heeft in een woning wordt voor de toepassing van artikel 1, vierde en vijfde lid, aanhef, van de Algemene Ouderdomswet in ieder geval geacht niet met die pensioengerechtigde of die persoon zijn hoofdverblijf in die woning te hebben als ieder van hen:
- a.
een op zijn naam staande woning in eigendom heeft, een op zijn naam staande woning huurt of een op zijn naam staande woning heeft op basis van een recht van vruchtgebruik, een recht van gebruik of een recht van bewoning;
- b.
de woning, bedoeld in onderdeel a, vrij ter beschikking heeft;
- c.
volledig de kosten en lasten van de woning draagt; en
- d.
staat ingeschreven in de basisregistratie personen of een daarmee vergelijkbare administratie in het buitenland op het adres van de op zijn naam staande woning, bedoeld in onderdeel a.
2.
Onder vrij ter beschikking hebben als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt verstaan dat de woning niet:
- a.
wordt bewoond, noch dat daarin feitelijk verblijf wordt gehouden, door een ander dan de pensioengerechtigde of de persoon, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van de minderjarige eigen, aangehuwde en pleegkinderen van die pensioengerechtigde of persoon, noch dat op het adres van de woning in de basisregistratie personen of een daarmee vergelijkbare administratie in het buitenland, met uitzondering van de minderjarige eigen, aangehuwde en pleegkinderen van die pensioengerechtigde of persoon, andere personen staan ingeschreven;
- b.
geheel of gedeeltelijk is verhuurd of onderverhuurd;
- c.
is belast met een recht van vruchtgebruik, een recht van bewoning of een recht van gebruik; en
- d.
is afgesloten van een of meer nutsvoorzieningen.
3.
Onder de kosten en lasten van de woning, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden in ieder geval verstaan:
- a.
in geval van eigendom de maandelijkse rente en aflossing van een hypotheek of lening, verminderd met de teruggave inkomstenbelasting als gevolg van de fiscale aftrek van hypotheekrente en kosten;
- b.
in geval van huur de kale huurprijs per maand, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag, na aftrek van de huurtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet op de huurtoeslag;
- c.
in geval van huur van een woonwagen of woonschip de kale huurprijs van de woonwagen of het woonschip plus het bedrag dat verschuldigd is voor het gebruik van de standplaats of de ligplaats.
- d.
de maandelijkse servicekosten;
- e.
de door appartementseigenaars periodiek aan de vereniging van eigenaars verschuldigde bijdragen;
- f.
de door gemeenten geheven onroerende-zaakbelastingen en
- g.
de kosten per maand van de nutsvoorzieningen.