Hof 's-Hertogenbosch, 14-04-2020, nr. 200.238.831, 01
ECLI:NL:GHSHE:2020:1261
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-04-2020
- Zaaknummer
200.238.831_01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:1261, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑04‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:327
Uitspraak 14‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Kosten voorzieningen voor kaveleigenaren
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.238.831/01
arrest van 14 april 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
eiser in het incident,
advocaat: mr. D.J.J. Folgering te 's-Hertogenbosch,
tegen
Vereniging [de Vereniging] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 30 augustus 2017 ingeleide hoger beroep van de
vonnissen van 4 januari 2017 en 31 mei 2017, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant,
zittingsplaats Breda gewezen tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde - [de Vereniging]
- als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C02/318385/HA ZA 16-523)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
Het hof heeft op 22 maart 2019 arrest gewezen in het incident en de voeging bevolen van deze zaak met de bij dit hof aanhangige zaken met nummers 200.224.034/01, 200.230.819/01 en 200.230.832/01.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven van [appellant] ;
- -
de memorie van antwoord van [de Vereniging] ;
- -
de akte van 13 november 2018;
- -
de antwoordakte van 30 oktober 2018.
3. Het oordeel van de rechtbank
3.1
De rechtbank heeft in haar eindvonnis de feiten als volgt vastgesteld.
- [appellant] is eigenaar van drie kavels, met daarop een chalet/woning, op een landtong aan de
[straatnaam] , gelegen aan de noordkant van [vestigingsplaats] . [appellant] heeft zijn kavels
gekocht van [de exploitatiemaatschappij] , die de landtong in 1983 heeft verkaveld en omgevormd tot
het recreatiepark [het recreatiepark] (hierna te noemen: [het recreatiepark] ).
- Bij de verkaveling van [het recreatiepark] in 1983 is een vereniging, de [de Vereniging] , opgericht. Het
statutaire doel van de [de Vereniging] is de behartiging van de eigenaarsbelangen die haar leden
hebben in het [plassengebied] Plassengebied. Elke nieuwe eigenaar van één of meer percelen heeft -
in de transportakte waarbij de kavel(s) werden geleverd - zich jegens [de exploitatiemaatschappij]
verplicht om lid van de [de Vereniging] te worden. De [de Vereniging] is geen vereniging in de zin van artikel
5:124 Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW), maar een vereniging in de zin van titel 2
van Boek 2 BW.
- De kavels op [het recreatiepark] worden alle ontsloten via een toegangsweg die loopt vanaf de
[straatnaam] naar de ingang van het recreatiepark (hierna: de toegangsweg).
- Aan het einde van de toegangsweg staan slagbomen. Vanaf de slagbomen loopt een
ontsluitingsweg over de landtong (hierna te noemen: de ontsluitingsweg).
- Teneinde de toegang naar de kavels alsmede de toegang naar de openbare weg voor alle
kaveleigenaren te waarborgen, is ten gunste van de kaveleigenaren een erfdienstbaarheid
van overpad over de ontsluitingsweg gevestigd ten laste van [de exploitatiemaatschappij] en is een
persoonlijk recht van overpad over de toegangsweg gevestigd ten laste van de [de Vereniging] .
- De ontsluitingsweg is bij notariële akte van 9 november 2015 door [de exploitatiemaatschappij] in
eigendom overgedragen aan de [de Vereniging] .
- De [de Vereniging] verzorgt het beheer van de infrastructuur op [het recreatiepark] en zorgt voor de
verstrekking van nutsvoorzieningen in de vorm van water en riolering aan de
kaveleigenaren.
- De [de Vereniging] brengt kosten in rekening aan haar leden ter dekking van de kosten die betrekking
hebben op het beheer van de infrastructuur (hierna te noemen: de beheerkosten) en voor het
gebruik van de door de [de Vereniging] geëxploiteerde nutsvoorzieningen op [het recreatiepark] (hierna: de
verbruikskosten).
- Bij het in rekening brengen van de beheer- en de verbruikskosten aan haar leden hanteert
de [de Vereniging] een verdeelsleutel, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal kavels, het
aantal aansluitingen en de mate van verbruik van het drinkwater.
- Jaarlijks verstuurt de [de Vereniging] de leden een definitieve jaarafrekening voor de te betalen
beheer- en verbruikskosten.
- De [de Vereniging] is de enig aandeelhouder en enig statutair bestuurder van [de exploitatiemaatschappij] .
- [de exploitatiemaatschappij] brengt kosten in rekening aan de [de Vereniging] , die de [de Vereniging] weer doorbelast aan
haar leden. [de exploitatiemaatschappij] brengt de leden van de [de Vereniging] niet rechtstreeks kosten in
rekening.
- Ongeveer zeventien kaveleigenaren, onder wie [appellant] , zijn geen lid (meer) van de [de Vereniging]
(hierna te noemen: de niet-leden). Aan de niet-leden heeft de [de Vereniging] een overeenkomst
aangeboden voor het doorbelasten van de kosten van beheer en verbruik op basis van een met
behulp van een deskundige opgesteld model (hierna te noemen: de modelovereenkomst).
Geen van de niet-leden heeft de modelovereenkomst aanvaard.
- De [de Vereniging] c.s. heeft facturen gestuurd voor beheer- en verbruikskosten die [appellant] - ten minste
deels - onbetaald heeft gelaten.
3.2
De rechtbank heeft voor recht verklaard dat [appellant] , voor zover of voor zolang hij eigenaar is van een kavel aan [het recreatiepark] zonder gelijktijdig lid te zijn van de [de Vereniging] :
(i) gehouden is om aan de [de Vereniging] een redelijke vergoeding te betalen als bijdrage in
de door de [de Vereniging] te maken totale beheerkosten voor het in stand houden van de
basisinfrastructuur ter plaatse, alsmede voor de verbruikskosten voor
nutsvoorzieningen (waaronder in het bijzonder drinkwater); en
(ii) jaarlijks gehouden is tot het doen van voorschotbetalingen aan de [de Vereniging] voor de
beheer- en verbruikskosten, ter grootte van het bedrag van de laatst berekende
definitieve jaarafrekening voor beheer- en verbruikskosten voor [appellant] , waarbij de
beheer- en de verbruikskosten dienen te worden berekend volgens dezelfde
methodiek en op basis van dezelfde tarieven/kosten die de [de Vereniging] aan haar leden in
rekening brengt, met de beperking dat voor de beheerkosten alleen de posten die
betrekking hebben op de instandhouding van de basisinfrastructuur kunnen worden
doorbelast, een en ander conform rechtsoverweging 4.19 tot en met 4.22,
alsmede dat daartoe uiteindelijk moet worden bijgedragen op basis van de
definitieve jaarafrekening voor beheer- en verbruikskosten,
onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.
4. De beoordeling in hoger beroep
4.1
[appellant] heeft een groot aantal grieven aangevoerd tegen het eindvonnis van de rechtbank, ook voor zover daarin de feiten zijn vastgesteld. Het hof is van oordeel dat de grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis, hetzij omdat zij niet gegrond zijn, hetzij bij gebrek aan belang. Daartoe overweegt het hof als volgt.
4.2
[appellant] heeft in zijn memorie van grieven (onder 34) het volgende aangevoerd.
“Vanaf het moment dat [appellant] geen lid meer was van [de Vereniging] , is de contractuele grondslag aan het
in rekening brengen van kosten door [de Vereniging] aan [appellant] ontvallen. [appellant] heeft evenwel van begin af
aan kenbaar gemaakt dat hij een vergoeding dient te betalen voor de daadwerkelijk
gemaakte redelijke kosten van instandhouding en onderhoud van de basisinfrastructuur en
de daadwerkelijke redelijke verbruikskosten van nutsvoorzieningen.”
4.3
Daarmee heeft [appellant] ondubbelzinnig erkend dat hij ondanks het feit dat daarvoor geen contractuele grondslag bestaat de door hem vermelde kosten aan [de Vereniging] is verschuldigd. De omschrijving van deze kosten komt overeen met hetgeen de rechtbank onder i) van het dictum heeft bepaald. Daaromtrent bestaat dus tussen partijen in hoger beroep geen geschil. Zoals hierna zal blijken is het hof van oordeel dat ook hetgeen de rechtbank in het dictum achter ii) heeft bepaald, in stand dient te blijven.
4.4
Daarom kan het hof de discussie over de juridische grondslag van de vorderingen grotendeels terzijde laten. Het gaat om een buitencontractuele grondslag. In beginsel betreft het in dit geval een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking. Als bijzonderheid heeft daarbij te gelden dat [appellant] destijds als koper van de kavel(s) de verplichting had lid te worden van [de Vereniging] en ook lid te blijven. Het feit dat hij zijn lidmaatschap rechtsgeldig heeft opgezegd staat niet ter discussie. Het lidmaatschap van [de Vereniging] was nodig om het doel te bereiken dat alle eigenaren van de kavels op het onderhavige terrein de kosten van beheer en voorzieningen zouden delen. Het zou ongerechtvaardigd zijn als een van de eigenaren zich door opzegging van het lidmaatschap van [de Vereniging] zich aan betaling van deze kosten zou kunnen onttrekken en daarvan desondanks zou blijven profiteren. [appellant] is dus in redelijkheid gehouden deze kosten aan [de Vereniging] te blijven betalen. In de kern heeft de rechtbank dezelfde maatstaf gehanteerd en de daartegen aangevoerde grieven kunnen dan ook niet slagen.
4.5
Met betrekking tot de vraag over welke kosten het gaat heeft [appellant] in het bijzonder bezwaar gemaakt tegen de kosten van stabilisatie van de landtong. Het hof deelt dit bezwaar niet. Als [de Vereniging] besluit dat deze werkzaamheden noodzakelijk zijn in het belang van alle eigenaren staat daarmee vast dat alle daaraan verbonden kosten voor rekening komen van de eigenaren.
4.6
Met betrekking tot de vraag of voldoende duidelijk is over welke kosten het gaat verwijst het hof naar hetgeen [de Vereniging] op dit punt in de memorie van antwoord heeft aangevoerd.
“Al met al heeft [de Vereniging] sinds haar oprichting ten behoeve van de kaveleigenaren vele
voorzieningen gerealiseerd en worden die voorzieningen van jaar tot jaar door [de Vereniging]
ten behoeve van de kaveleigenaren beheerd.
Mede onder verwijzing naar de in het Vonnis (zie r.o. 4.21) genoemde begroting
van [de Vereniging] van 2016 (productie 5) voorziet [de Vereniging] inmiddels in het bijzonder in het na¬
volgende beheer van voorzieningen:
a. het onderhoud van de toegangsweg naar de landtong alsmede van de weg over
de landtong;
b. het onderhoud van openbare verlichting;
c. het onderhoud van terreinen (waaronder terreinverharding);
d. het onderhoud van de groenvoorziening;
e. het onderhoud van de slagboom;
f. het onderhoud van de brandveiligheid;
g. het onderhoud van parkeervoorzieningen, vooral ten behoeve van passende
toegang voor hulpdiensten;
h. de stabiliserings- en verondiepingswerkzaamheden (inclusief toezicht op uitvoering conform de vergunningsvoorschriften, bestuursrechtelijke procedures en civielrechtelijke geschillen);
i. verdere voorzieningen (de opsomming is niet limitatief),
inclusief alle met het beheer van die voorzieningen onvermijdelijk (zie het Vonnis in
r.o. 4.22) direct of indirect samenhangende kostenposten, zoals afschrijvingen, re¬
serveringen, administratiekosten, bestuurskosten, juridische kosten en kantoorkosten.”
4.7
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de hiervoor in 4.6 vermelde voorzieningen behoren tot de basisinfrastructuur van het onderhavige terrein. Reeds op deze grond is van [appellant] gehouden daaraan mee te betalen. Het hof is bovendien van oordeel dat de eigenaren van de kavel op dit terrein alleen gezamenlijk kunnen bepalen welke voorzieningen nodig zijn en hoe de kosten daarvan onderling worden verdeeld. Voor [appellant] staat het lidmaatschap van [de Vereniging] open en in dat geval zou hij gebonden zijn aan de besluitvorming binnen [de Vereniging] . Hoewel de opzegging van zijn lidmaatschap rechtsgeldig is, betekent dit niet dat hij aan de besluiten van [de Vereniging] kan voorbijgaan. [de Vereniging] is op haar beurt gehouden eigenaren van kavels die geen lid zijn van [de Vereniging] met betrekking tot gemeenschappelijke voorzieningen op gelijke wijze te behandelen eventueel met verdiscontering van het feit dat zij geen contributie betalen. Dat per voorziening moet worden bepaald of en zo ja, in hoeverre hij daarvan profijt heeft –zoals [appellant] stelt- is onuitvoerbaar en onredelijk behoudens omstandigheden waaruit blijkt dat [de Vereniging] in strijd heeft gehandeld met de belangen van [appellant] of waaruit blijkt dat [appellant] niet op gelijke voet is behandeld. Dergelijke omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof niet voldoende gesteld of gebleken.
4.8
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank (in het bijzonder in rov. 4.16 tot en met rov. 4.23 van het eindvonnis van 31 mei 2017) bovendien voldoende duidelijk gemaakt wat verstaan moet worden onder basisinfrastructuur en voor welke voorzieningen moet worden betaald. Het hof acht in het kader van een gelijke behandeling van alle eigenaren de eis dat een voorschot moet worden betaald op de definitieve jaarrekening volstrekt redelijk.
4.9
Uit het voorgaande volgt dat het hof zich geheel verenigt met de uitkomst waartoe de rechtbank is gekomen, ook wat betreft de verbruikskosten (r.o. 4.11. van het bestreden vonnis) en die in de gegeven omstandigheden redelijk moet worden geacht. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat de grieven van [appellant] geen afzonderlijke bespreking behoeven, ook niet zover de daarin aangesneden onderwerpen in het voorgaande niet zijn besproken. Het hof ziet daartoe geen reden omdat zij niet relevant zijn voor de beoordeling van het geschil. Van Vliet heeft geen feiten en omstandigheden te bewijzen aangeboden die het hof tot een ander oordeel aanleiding zouden kunnen geven.
zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep.
4.10
Het eindvonnis van de rechtbank met worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep.De kosten van dit hoger beroep worden begroot op € 716,00 griffierecht en € 2.685,00 (tarief II in appel=
€ 1.074,00 per punt x 2,5 punten voor antw inc, mva en antw akte), derhalve € 3.401,00. Rente en kosten worden als onbetwist toegewezen.
5. De uitspraak
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank van 31 mei 217;
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep, tot deze uitspraak aan de zijde van [de Vereniging] bepaald op € 3.401,00 en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening en bepaalt de nakosten op € 157,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.,
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E.J. van Sandick en P.Kuipers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 april 2020.
griffier rolraadsheer