Zie onder andere Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:315
Rb. Den Haag, 02-03-2022, nr. C/09/619169 / HA ZA 21-910
ECLI:NL:RBDHA:2022:5571
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
02-03-2022
- Zaaknummer
C/09/619169 / HA ZA 21-910
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2022:5571, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 02‑03‑2022; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Prg. 2022/265
NJF 2023/69
Uitspraak 02‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Incident art. 843a Rv. Schadevergoeding na onrechtmatig besluit (niet tijdig bekendmaken omgevingsvergunning). O.a. geschil of vertragingsschade (toegenomen bouwkosten) abstract of concreet moet worden begroot. Gedaagde (de gemeente) heeft i.h.k.v. dat geschilpunt een belang om t.b.v. de Conclusie van Antwoord in de hoofdzaak alle stukken m.b.t. de werkelijke bouwkosten van eiser te krijgen. zie eindvonnis onder ECLI:NL:RBDHA:2023:11673
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/619169 / HA ZA 21-910
Vonnis in incident van 2 maart 2022
in de zaak van
[eiser] , te [plaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. C.J.R. van Binsbergen te Alphen aan den Rijn,
tegen
GEMEENTE ZOETERMEER, te Zoetermeer,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. S.A.L. van de Sande te Breda.
Partijen worden hierna [eiser] en de Gemeente genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 5 oktober 2021, met producties 1 tot en met 29,
- -
de incidentele conclusie tot het verstrekken van afschriften ex art. 843a Rv,
- -
de incidentele conclusie van antwoord, met producties 30 tot en met 32.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
de vordering in de hoofdzaak
2.1.
In de hoofdzaak stelt [eiser] , kort weergegeven en voor zover van belang in dit incident, het volgende.
2.1.1.
[eiser] heeft op 6 juni 2016 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de renovatie van een door hem gekocht (monumentaal) pand aan [adres] (hierna: het Pand). De Gemeente heeft niet binnen de door artikel 3.9 lid 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voorgeschreven termijn van acht weken op de aanvraag beslist, zodat op 2 augustus 2016 een vergunning van rechtswege is ontstaan. De Gemeente heeft de vergunning van rechtswege pas op 18 januari 2018 bekend gemaakt, terwijl de Gemeente dit op grond van de wet uiterlijk op 16 augustus 2016 had moeten doen. De bekendmaking was noodzakelijk om gebruik te kunnen maken van de vergunning, omdat een van rechtswege verleende omgevingsvergunning pas na bekendmaking in werking treedt. [eiser] kon hierdoor, na een (later ingetrokken) bezwaar, op zijn vroegst op 1 augustus 2018 met de bouw starten.
2.1.2.
Door het niet tijdig voldoen aan de plicht tot bekendmaking heeft de Gemeente onrechtmatig tegenover [eiser] gehandeld en is de Gemeente verplicht de vertragingsschade die [eiser] hierdoor heeft geleden, te vergoeden (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, BW). De vertragingsschade bestaat, kort gezegd, uit toegenomen bouwkosten.
2.1.3.
In een buitengerechtelijk overleg over een schaderegeling is gebleken dat partijen met betrekking tot de omvang van de schade verdeeld zijn over drie punten, te weten:
- a.
de in aanmerking te nemen schadeperiode (volgens [eiser] de periode van 1 oktober 2016 tot en met 1 augustus 2018, omdat [eiser] in de hypothetische situatie dat de vergunning tijdig bekend zou zijn gemaakt op 1 oktober 2016 met de bouw zou hebben kunnen gestart)
- b.
de wijze van schadebegroting (moet deze concreet of met een zekere mate van abstractie worden begroot?);
- c.
de vraag of een deel van de schade wegens eigen schuld voor rekening van [eiser] moet blijven.
2.1.4.
[eiser] wil in de hoofdzaak duidelijkheid krijgen over deze drie elementen, met het oog op een latere schaderegeling of, als partijen het niet eens worden, een vervolgprocedure over de schadevergoeding, aldus – telkens en samengevat – de stellingen van [eiser] .
2.2.
[eiser] vordert aldus in de hoofdzaak dat de rechtbank:
voor recht verklaart dat de Gemeente onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door het niet tijdig bekend maken van de van rechtswege verleende vergunning;
voor recht verklaart dat de vertragingsschade moet worden berekend over de periode van 1 oktober 2016 tot 1 augustus 2018;
voor recht verklaart dat de vertragingsschade wordt begroot door middel van een kostenbegroting waarin aan de hand van de BDB-index de stijging van de bouwkosten onder de onder ii. bedoelde periode wordt berekend, dan wel, indien de rechtbank deze wijze van schadebegroting niet juist acht, dat de rechtbank zelf bepaalt hoe de vertragingsschade in de omstandigheden van het geval moet worden berekend en ter zake daarvan een verklaring voor recht geeft.
2.3.
Met betrekking tot de vordering onder iii. (de wijze van schadebegroting) heeft [eiser] , meer concreet, het volgende gesteld. De meerkosten over de periode van vertraging laten zich niet zo eenvoudig vaststellen. [eiser] beschikte begin oktober 2016 niet over offertes of (open) kostenbegrotingen van een aannemer. Er is sprake van een complex restauratiewerk. Anders dan in het najaar van 2016 nog het geval was, kon in de zomer van 2018 door gewijzigde marktomstandigheden geen aannemer meer worden gevonden die het werk op basis van een vaste aanneemsom wilde aannemen. Dit kon alleen nog op basis van regie, maar [eiser] kon en wilde zich bij dit complexe werk geen open einden veroorloven. [eiser] heeft de bouw daarom zelf georganiseerd en begeleid.
Uiteraard kunnen alle daadwerkelijke kosten van [eiser] in beeld worden gebracht, contant worden gemaakt per 1 augustus 2018 en aan de hand van de BDB-index worden gecorrigeerd naar 1 oktober 2016, maar dan wordt geen resultaat verkregen dat het meest in overeenstemming is met de aard van de schade. [eiser] zou bij tijdige bekendmaking van de vergunning in oktober 2016 immers een aannemer hebben willen en kunnen contracteren voor een vaste prijs, wat een heel andere kostenstructuur heeft. Bovendien heeft [eiser] in werkelijkheid ook veel tijd aan bouwbegeleiding moeten besteden, die hij zich had kunnen besparen indien hij een aannemer had gecontracteerd.
Om te vermijden dat ‘appels met peren worden vergeleken’, is het volgens [eiser] het meest in overeenstemming met de aard van de schade om deze meer abstract te begroten, aan de hand van een door een kostendeskundige op te stellen begroting van het werk per peildatum 1 augustus 2018 en de vertragingsschade in retroperspectief per 1 oktober 2016 vast te stellen aan de hand van in de markt gebruikelijke bouwkostenindices (de BDB-index). Indien op deze wijze geen exacte zekerheid kan worden verkregen over de omvang van de schade, kan de schade zo nodig op basis van bovenstaande uitgangspunten worden geschat, aldus, telkens, [eiser] .
de vordering in het incident
2.4.
De Gemeente vordert in het incident dat de rechtbank [eiser] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaring vonnis beveelt om binnen vijf dagen na het vonnis in incident, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag, een afschrift te verstrekken van alle stukken die betrekking hebben op de (kosten van de) werkzaamheden die [eiser] met gebruikmaking van de verleende omgevingsvergunning aan het Pand heeft uitgevoerd, waaronder in elk geval alle begrotingen, kostenramingen, overeenkomsten, opdrachtbevestigingen, offertes, facturen, bonnetjes en betalingsbewijzen.
2.5.
De Gemeente baseert de vordering tot afgifte op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Volgens de Gemeente heeft zij een rechtmatig belang bij de afgifte van de gevorderde stukken/informatie. Daartoe voert zij het volgende aan.
De gevorderde informatie is allereerst van belang om verweer te kunnen voeren tegen de onder iii. gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot de wijze van schadebegroting. [eiser] heeft zijn schade in een eerdere schriftelijke buitengerechtelijke aansprakelijkstelling begroot op € 440.000. Om te kunnen verifiëren welke bouwwerkzaamheden [eiser] daadwerkelijk heeft uitgevoerd, wat de kosten daarvan waren en of deze kosten inderdaad tijdens de schadeperiode in de door [eiser] gestelde mate zijn gestegen, heeft de Gemeente de stukken met betrekking tot de renovatie van het Pand nodig. Zolang [eiser] geen inzage verschaft in de werkelijke situatie, kan (ook) niet worden beoordeeld welke wijze van schadevergoeding het meest met de aard van de schade in overeenstemming is. Voor het antwoord op de vraag of een abstracte schadevergoeding op zijn plaats is, moet ook worden gekeken of het resultaat dat via een abstracte schadeberekening wordt bereikt, redelijk is. Dat kan niet worden beoordeeld als elke vorm van informatie over de werkelijke feitelijke situatie ontbreekt. Voordat kan worden vastgesteld op welke wijze de schade moet worden begroot, is inzicht nodig in de onderbouwing van de schade. Een kostenstijging op grond van de BDB-index betekent pas iets als zij kan worden toegepast op een basisbedrag.
De gevorderde informatie is daarnaast van belang voor de eis in reconventie die de Gemeente in de hoofdzaak zal instellen. Die eis in reconventie strekt ertoe om vast te stellen dat [eiser] geen (voor vergoeding in aanmerking komende) schade heeft geleden, althans dat hij minder schade heeft geleden dan hij stelt. Om die vordering te kunnen onderbouwen, heeft de Gemeente eveneens inzage nodig in de daadwerkelijk gemaakte bouwkosten, aldus, telkens, de Gemeente.
2.6.
[eiser] voert verweer in het incident. Hij concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
de beoordeling in het incident
2.7.
In dit incident ligt ter beantwoording voor of de Gemeente op grond van artikel 843a Rv aanspraak heeft op verstrekking van verschillende stukken met betrekking tot (de werkelijke kosten van) de door [eiser] uitgevoerde renovatie.
2.8.
De rechtbank stelt daarbij het volgende voorop. Artikel 843a Rv ziet op een bijzondere exhibitieplicht in en buiten rechte. Deze exhibitieplicht dient ertoe om bepaalde bewijsstukken in de procedure als bewijsmiddel ter beschikking te doen komen. In Nederland bestaat géén algemene exhibitieplicht voor procespartijen in die zin dat zij als hoofdregel verplicht kunnen worden tot het elkaar verschaffen van alle denkbare informatie en documenten. Met het oog daarop en ter voorkoming van zogenaamde “fishing expeditions” is de toewijsbaarheid van een op artikel 843a Rv gebaseerde vordering in dat wetsartikel aan drie cumulatieve beperkende voorwaarden gebonden:
a. de eiser tot exhibitie moet een rechtmatig belang hebben bij een afschrift van de stukken;
b. het moet gaan om bepaalde bescheiden waarover de andere partij beschikt; en
c. de eiser tot exhibitie moet partij zijn bij een rechtsbetrekking waarop de gevorderde stukken zien (zie artikel 843a, eerste lid, Rv).
Ook als aan al deze voorwaarden is voldaan, kan de verstrekking van de gevorderde stukken worden geweigerd indien (d) daarvoor gewichtige redenen zijn of indien (e) redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder die gegevensverschaffing is gewaarborgd (zie artikel 843a, vierde lid, Rv).
2.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Gemeente voldoende bepaald heeft omschreven van welke stukken zij een afschrift wil hebben en dat [eiser] over die stukken beschikt, zodat aan voorwaarde (b) is voldaan. Daarnaast is ook aan voorwaarde (c) voldaan. [eiser] stelt zelf dat tussen hem en de Gemeente een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad bestaat (vanwege het niet tijdig bekendmaken van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning), die volgens [eiser] ertoe moet leiden dat de Gemeente een schadevergoeding aan hem moet betalen (voor de toegenomen bouwkosten). De door de Gemeente gevorderde stukken met betrekking tot de werkelijke bouwkosten van [eiser] , zien op deze rechtsbetrekking.
2.10.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat de Gemeente een rechtmatig belang heeft om, reeds nu, in de hoofdzaak over de gevorderde stukken te kunnen beschikken. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling dat de Gemeente pas een belang bij afgifte van de stukken heeft nadat de rechtbank in de hoofdzaak heeft geoordeeld dat de schade niet abstract maar concreet moet worden begroot. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.11.
Met de vorderingen van [eiser] ligt in de hoofdzaak onder meer ter beantwoording voor op welke wijze de door [eiser] gestelde vertragingsschade (bestaande uit toegenomen bouwkosten) moet worden begroot: concreet of meer abstract, zoals [eiser] voorstaat. Het is vaste rechtspraak dat de schade in beginsel concreet moet worden begroot, dus dat rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden aan de kant van de benadeelde. Dit brengt mee dat de omvang van de schade wordt vastgesteld door een vergelijking te maken tussen de tussen de werkelijke situatie waarin de benadeelde verkeert, en de hypothetische situatie waarin hij (vermoedelijk) zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. Op praktische gronden en om redenen van billijkheid, kan in bijzondere gevallen echter van een of meer omstandigheden van het geval worden geabstraheerd.1.Aan de rechter wordt overgelaten of een meer abstracte wijze van schadeberekening op zijn plaats is. Daarbij kan ook meewegen wat in een concreet geval redelijk is.
2.12.
Naar de rechtbank begrijpt, heeft [eiser] in het buitengerechtelijke traject zijn schade (de meerkosten) op meer abstracte wijze begroot op een bedrag van € 440.000, aan de hand van een door een deskundige opgestelde projectbegroting (met prijspeil december 2018) en een daarop toegepaste procentuele prijsstijging (berekend door indexgetallen) ten opzichte van een eerdere peildatum. De Gemeente heeft zich tegen die abstracte schadebegroting verzet. De Gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade concreet moet worden berekend en dat niet is gebleken dat [eiser] schade heeft geleden, althans niet in de door hem berekende mate. Zonder nadere gedocumenteerde en gespecificeerde informatie over de daadwerkelijke wijze van uitvoering en kosten van de verbouwing (waarover [eiser] nu wel kan beschikken, maar de Gemeente niet), is het voor de Gemeente lastig om inzichtelijk te krijgen in welke situatie [eiser] daadwerkelijk verkeert en een vergelijking te trekken met een eventuele hypothetische situatie. De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente reeds nu over deze stukken moet kunnen beschikken om haar in staat te stellen in de hoofdzaak een gericht en volledig debat te voeren over de vraag of er schade is geleden en zo ja, of het hier, ook vanuit het oogpunt van redelijkheid, passender is om de schade concreet of juist meer abstract te begroten. De Gemeente voert dan terecht aan dat de verkrijging van de gevorderde stukken van belang is om adequaat verweer te kunnen voeren tegen vordering iii. van [eiser] .
2.13.
Daar komt bij dat de Gemeente in de hoofdzaak een vordering in reconventie wil instellen die ertoe strekt om te doen vaststellen dat [eiser] geen schade heeft geleden, of in elk geval minder dan het bedrag van € 440.000 dat door hem is gesteld. Feitelijk komt dat erop neer dat de Gemeente in deze procedure wil laten vaststellen of er een schadevergoedingsplicht tegenover [eiser] bestaat en zo ja, voor welk bedrag. Ook voor het kunnen instellen en onderbouwen van die vordering, heeft de Gemeente een rechtmatig belang om nu al over de gevorderde stukken met betrekking tot de daadwerkelijke verbouwingskosten te kunnen beschikken. Dat [eiser] zelf nog geen daadwerkelijke schadevergoeding heeft gevorderd maar de hoofdzaak tot een aantal geschilpunten heeft willen beperken, staat daaraan niet in de weg. De Gemeente is op grond van artikel 136 Rv bevoegd een (zelfstandige) eis in reconventie in te stellen. Bovendien volgt uit de rechtspraak dat het mogelijk is voor een partij om door middel van het instellen van een ‘negatieve verklaring voor recht’ in een gerechtelijke procedure binnen een redelijke termijn zekerheid te krijgen over de vraag of een andere partij nog iets van haar te vorderen heeft.2.De Gemeente is dus niet gebonden aan de door [eiser] gekozen (beperkte) insteek van deze procedure.
2.14.
Uit het bovenstaande volgt dat ook aan voorwaarde (a) – het hebben van een rechtmatig belang bij afgifte van de stukken – is voldaan.
2.15.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat de gemeente geen belang bij afgifte van de gevorderde documentatie heeft, althans dat er een gewichtige reden is om die afgifte te weigeren, omdat de verbouwing nog niet is afgerond, zodat met de afgifte van de stukken nog steeds geen zicht bestaat op de daadwerkelijke schade.
2.16.
Ook dit betoog treft geen doel. [eiser] heeft als productie 32 een uitgebreid overzicht van verbouwingskosten van 2018 tot en met 2021 overgelegd, oplopend tot een bedrag van € 1.244.900,02. Met betrekking tot de nog af te ronden werkzaamheden heeft [eiser] concreet alleen gesteld dat de tuininrichting nog moet worden afgerond. Hoeveel werk dat precies is en hoe dat zich verhoudt tot het (omvangrijke) werk dat al is verricht, heeft [eiser] niet toegelicht. [eiser] heeft geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat ‘nog aanzienlijke kosten gemaakt moeten worden alvorens de werkzaamheden zijn afgerond’. Nu [eiser] aldus daarover onvoldoende heeft gesteld, gaat de rechtbank voorshands ervan uit dat met de onderliggende documentatie van de verbouwingskosten tot nu toe de totale werkelijke renovatiekosten al voor het grootste deel in beeld zijn gebracht. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat de kosten van de nog uit te voeren werkzaamheden niet ook in de loop van deze procedure bekend zullen worden en in het debat kunnen worden betrokken. Dat de renovatie nog niet volledig is afgerond, neemt dan ook niet weg dat de Gemeente een voldoende rechtmatig belang heeft om ten behoeve van haar conclusie van antwoord en (aangekondigde) eis in reconventie alle onderliggende documentatie van de werkzaamheden tot nu toe te verkrijgen.
2.17.
Anders dan [eiser] betoogt, is de rechtbank – ten slotte – van oordeel dat een behoorlijke rechtsbedeling niet ook zonder de verstrekking van de gevraagde gegevens is gewaarborgd omdat (1) [eiser] die gegevens, als de schade concreet moet worden begroot zelf op grond van de stelplicht en bewijslast in het geding zal moeten brengen en (2) [eiser] onverplicht aanbiedt aan de Gemeente om de bescheiden bij hem thuis te kunnen inzien. Voor het argument onder (1) geldt dat de Gemeente de stukken reeds in dit stadium moet kunnen krijgen, om adequaat verweer te kunnen in het kader van de door [eiser] verzochte wijze van schadebegroting (zie 2.11 - 2.12). Voor het argument onder (2) geldt dat inzage in de onderliggende documentatie naar inschatting van de rechtbank niet als een voldoende vervanging voor afgifte van kopiestukken kan worden aanvaard, ook gezien de omvang van de verbouwingswerkzaamheden. Het overzicht met een opsomming van de kosten tot nu toe dat [eiser] als productie 32 heeft overlegd, beslaat alleen al zes-en-een-halve pagina A4. In dat overzicht staan alleen (factuur)bedragen van derden vermeld. Daaruit blijkt niet wat er concreet door die derden aan werkzaamheden is verricht en aan materialen is geleverd, en tegen welke prijzen. Dit overzicht alleen biedt de Gemeente een onvoldoende compleet beeld van de daadwerkelijke omvang, wijze van uitvoering en kosten van de verbouwing.
2.18.
Samenvattend is de rechtbank dus van oordeel dat [eiser] de door de Gemeente gevorderde bescheiden op grond van artikel 843a Rv aan de Gemeente moet verstrekken, nu aan de voorwaarden van het eerste lid van dat artikel is voldaan. De in het vierde lid genoemde redenen om afgifte te weigeren, doen zich niet voor.
2.19.
De rechtbank zal bepalen dat [eiser] de stukken binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan de Gemeente moet verstrekken door afgifte van afschriften daarvan aan de advocaat van de Gemeente. Aan de veroordeling tot afgifte wordt een dwangsom van na te noemen omvang en maximum verbonden.
2.20.
De beslissing over de proceskosten in dit incident wordt aangehouden, totdat in de hoofdzaak eindvonnis is gewezen.
2.21.
Na het verstrijken van de onder 2.19 termijn van twee weken, wordt de hoofdzaak naar de rol verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord op een termijn van zes weken. Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak wordt aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1.
beveelt [eiser] om binnen twee weken na heden aan (de advocaat van) de Gemeente een afschrift te verstrekken van alle stukken die betrekking hebben op (de kosten van) de verbouwing aan het Pand met gebruikmaking van de verleende omgevingsvergunning, waaronder in elk geval alle begrotingen, kostenramingen, overeenkomsten, opdrachtbevestigingen, offertes, facturen, bonnetjes en betaalbewijzen; met bepaling dat [eiser] een dwangsom verbeurt van € 100 voor iedere dag of deel van een dag dat [eiser] niet of niet volledig aan dit bevel voldoet, met een maximum van € 100.000;
3.2.
houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan;
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak naar de rol van 16 maart 2022 in afwachting van de uitvoering van het bevel onder 3.1; bepaalt dat de zaak vervolgens op die roldatum naar de rol over zes weken wordt verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord door de Gemeente;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Honée en in het openbaar uitgesproken door mr. M.H. Erich, rolrechter, op 2 maart 2022.3.