HR, 09-04-2010, nr. 09/00764
ECLI:NL:HR:2010:BL4073
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-04-2010
- Zaaknummer
09/00764
- Conclusie
Mr. Wuisman
- LJN
BL4073
- Roepnaam
Toebosch/Heijdra
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL4073, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑04‑2010; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2008:BH3695, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL4073
ECLI:NL:PHR:2010:BL4073, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 12‑02‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL4073
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Overeenkomst van opdracht. Tekortkoming. Passeren verweer? (art. 81 RO).
9 april 2010
Eerste Kamer
09/00764
EE/SV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 232357/H. 01.3069 van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2002, 23 april 2003, 25 augustus 2005 en 28 maart 2007 en
b. het arrest in de zaak 106.006.664/01 (rolnummer 572/07) van het gerechtshof te Amsterdam van 21 oktober 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 2.171,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 april 2010.
Conclusie 12‑02‑2010
Mr. Wuisman
Partij(en)
VERKORTE CONCLUSIE inzake:
[Eiseres],
eiseres tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
tegen
[Verweerster],
verweerster in cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
1. Geschil en procesverloop, voor zover in cassatie nog van belang
1.1
Verweerster in cassatie (hierna: [verweerster]) heeft in 1998 verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd aan een pand van eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres]). Deze werkzaamheden bestonden met name uit het verlengen van de bestaande keldervloer. Volgens [eiseres] heeft [verweerster] het haar opgedragen werk ondeugdelijk uitgevoerd. Aan een verzoek om bepaalde herstelwerkzaamheden te verrichten heeft [verweerster] niet willen voldoen.
1.2
[Eiseres] is bij dagvaarding d.d. 26 oktober 2001 bij de rechtbank Amsterdam een procedure gestart tegen [verweerster]. Zij vordert — kort weergegeven — een veroordeling van [verweerster] om herstelwerkzaamheden uit te voeren en een vergoeding te betalen voor geleden en nog te lijden schade en andere kosten. [Verweerster] voert verweer, maar vordert, zij het onder de voorwaarde dat de conventionele vordering toewijsbaar wordt geoordeeld, tevens in reconventie een veroordeling van [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 22.689,- in verband met werk, dat volgens haar meerwerk betreft en voor rekening van [eiseres] komt. [Verweerster] had het innen van genoemd bedrag al enige tijd laten liggen. [Eiseres] bestrijdt de reconventionele vordering. Volgens haar heeft het werk gestrekt tot het herstel van een fout in de bouw. In cassatie gaat het nog slechts om de reconventionele vordering.
1.3
De rechtbank heeft bij vonnis d.d. 28 maart 2007 de vordering in conventie van [eiseres] gedeeltelijk toegewezen, de reconventionele vordering van [verweerster] daarentegen geheel afgewezen. [Verweerster] bestrijdt deze laatste beslissing met grief II uit het door haar ingestelde incidenteel beroep. Onder 25 van haar memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel licht zij toe waarom het innen van de vordering voor meerwerk enige tijd is blijven liggen. In haar memorie van antwoord in incidenteel appel voert [eiseres] onder meer aan: ‘Dat [verweerster] (…) besloot die discussie — (over de vraag of het werk in geschil meerwerk dan wel herstel van een fout betreft) — maar te laten liggen geeft tevens aan dat die discussie gesloten is geweest en ook thans niet opnieuw — ter opwerping van de mogelijkheid om te kunnen compenseren — kan worden geopend.’
1.4
Het hof bespreekt grief II uit het incidenteel beroep in de rov. 4.18 t/m 4.21 en komt tot de bevinding, dat het in geschil zijnde werk meerwerk betrof en dat de reconventionele vordering toewijsbaar is. In het dictum volgt een veroordeling van [eiseres] tot betaling aan [verweerster] van een bedrag van € 19.375,04 plus wettelijke rente.
1.5
[Eiseres] komt in cassatie. In het in de cassatiedagvaarding opgenomen cassatiemiddel klaagt hij erover dat het hof een in de memorie van antwoord in het incidenteel appel gevoerd wezenlijk verweer van [eiseres] ‘ten onrechte niet (heeft) behandeld, of over het hoofd (heeft) gezien.’ Over het verweer wordt opgemerkt: ‘Daarbij heeft [eiseres] een standpunt ingenomen dat door het Hof moeilijk anders verstaan had kunnen worden dan als een beroep op het feit dat door [verweerster] afstand werd gedaan van het recht op meerwerkvergoeding, althans dat [eiseres] beroep deed op de stelling dat [verweerster] niet meer te goeder trouw betaling kon vorderen van de in reconventie gepresenteerde meerwerkvergoeding.’ De klacht wordt door [eiseres] bestreden.
2. Bespreking van de voorgedragen cassatieklacht
2.1
De voorgedragen cassatieklacht treft, naar het voorkomt, geen doel. In de hierboven geciteerde rov. 4.21 merkt het hof onder meer op: ‘In de toelichting op haar grief heeft zij gemotiveerd aangegeven waarom het tot december 2001 heeft geduurd voordat zij die facturen aan [eiseres] heeft verzonden. In haar memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [eiseres] die uiteenzetting niet, in elk geval niet voldoende gemotiveerd, bestreden.’De reden dat het hof een en ander overweegt, moet, naar het voorkomt, hierin worden gezocht dat het hof zich heeft afgevraagd of aan het feit dat het nog tot december 2001 heeft geduurd voordat [verweerster] tot toezending van de facturen voor meerwerk overging, nog het juridische gevolg dient te worden verbonden dat voldoening van de facturen niet meer kan worden gevorderd. Zonder die reden valt immers niet goed in te zien waarom het hof genoemde overwegingen in zijn arrest heeft opgenomen. In de beslissing dat de reconventionele vordering voor toewijzing vatbaar is, ligt besloten dat er volgens het hof geen goede grond bestaat om het zojuist genoemde gevolg hier te aanvaarden. Een en ander brengt mee dat het hof, anders dan in de cassatieklacht wordt gesteld, wel heeft stilgestaan bij het door [eiseres] in appel gevoerde verweer van afstand van recht of strijd met de redelijkheid en billijkheid. De cassatieklacht faalt derhalve wegens gemis van feitelijke grondslag.
2. Conclusie
Geconcludeerd wordt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden