Rb. Utrecht, 29-12-2010, nr. 296523 / KG ZA 10-996
ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9744
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
29-12-2010
- Magistraten
Mr. H. Phaff
- Zaaknummer
296523 / KG ZA 10-996
- LJN
BO9744
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9744, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 29‑12‑2010
Uitspraak 29‑12‑2010
Mr. H. Phaff
Partij(en)
Vonnis in kort geding van 29 december 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRORAIL B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker te Houten,
tegen
naamloze vennootschap
DB SCHENKER RAIL NEDERLAND N.V.,
voorheen genaamd Railion Nederland B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. A.D.J. van Ruyven te Utrecht.
Partijen zullen hierna Prorail en Railion genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de dagvaarding van 25 november 2010;
- —
de producties van de zijde van Prorail (9);
- —
de productie van de zijde van Railion (1);
- —
de mondelinge behandeling van 14 december 2010;
- —
de pleitnota van Prorail;
- —
de pleitnota van Railion.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Prorail is een organisatie die zorg draagt voor de instandhouding van de railinfrastructuur in Nederland. Railion is een railtransportbedrijf.
2.2.
Op 4 oktober 2004 is in Venlo een goederentrein van Railion ontspoord, waardoor schade is ontstaan aan het spoor. Prorail heeft Railion voor deze schade aansprakelijk gesteld en heeft een vergoeding voor de door haar geleden schade gevorderd. Railion heeft geweigerd om deze schade te vergoeden.
2.3.
Op 25 oktober 2007 heeft Prorail een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank (zaaknummer/rolnummer 239770/HA ZA 07-2130). Prorail vordert in deze procedure schadevergoeding van Railion.
2.4.
Bij tussenvonnis van 15 april 2009 heeft de rechtbank geoordeeld dat Railion de wagons bedrijfsmatig onder zich had en dat op haar daarom de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:173 en 6:181 van het Burgerlijk Wetboek rust. Voor de beantwoording van de vraag of de schade aan het spoor is ontstaan als gevolg van een gebrek in de wagon, heeft de rechtbank ir. F. Bruijn, werkzaam bij Horvat & Partners, als deskundige benoemd. Ir. F. Bruijn en zijn kantoorgenoten zullen hierna worden aangeduid als: de deskundige.
2.5.
De deskundige heeft Railion in het kader van zijn onderzoek verzocht om het brondocument TL/Edj/1102/03-302042 van Lloyd's Register Rail (hierna tevens: het brondocument) aan hem af te geven. Dit brondocument heeft betrekking op een onderzoek dat Lloyd's Register Rail in opdracht van Railion naar aanleiding van de ontsporing in Venlo heeft verricht. Railion heeft geweigerd om het brondocument aan de deskundige af te geven. De deskundige heeft in een voortgangsbericht aan de rechtbank van 29 april 2010 gevaagd welke middelen de rechtbank heeft om deze informatie alsnog te verkrijgen.
2.6.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 16 juni 2010 bepaald dat Railion gehouden is het brondocument aan de deskundige ter beschikking te stellen. Railion is hiertoe echter niet overgegaan.
2.7.
Bij brief van 16 november 2010 heeft de rechtbank onder meer het volgende aan de deskundige geschreven.
‘(…) Beide partijen hebben, bij bijgevoegde brieven, laten weten er geen bezwaar tegen te hebben dat de heer A.G. Kooiman het rapport afrondt.
Tussen partijen is er echter nog verschil van mening over de vraag of het in de brieven genoemde brondocument aan u moet worden afgegeven.
Wij vragen u bij deze uw mening hierover kenbaar te maken aan de rechtbank. (…)’
2.8.
Het is de voorzieningenrechter na de mondelinge behandeling ambtshalve bekend geworden, dat de deskundige bij brief van 30 november 2010 onder meer het volgende aan de rechtbank heeft meegedeeld.
‘(…) Het brondocument ‘Stellungnahme zu den Untersuchungsergebnissen zum Bahnbetriebsunfall mit dem Güterzug 48734 im Bahnhof Venlo am 04.10.2004’ verwijst regelmatig naar tekstdelen in het door ons opgevraagde document TL/EdJ/1102/03-302042 van Lloyd's Register. Dit maakt dat het document van Die Bahn niet eenduidig is zonder het document van Lloyd's Register.
Naast het mogelijk bieden van voortschrijdend inzicht, is het document van Lloyd's Register van belang om één van uw onderzoeksvragen (heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?) goed te kunnen beantwoorden. (…)’
3. Het geschil
3.1.
Prorail vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
Railion te gebieden om binnen 24 uur na het wijzen van het vonnis aan Prorail, althans aan de griffier van de rechtbank Utrecht, sector handels- en familierecht, althans aan de deskundige de heer F. Bruijn en/of de heer A.G. Kooiman en/of de heer J.K. Vrijling, primair af te geven een afschrift van, subsidiair inzage te verlenen in het Brondocument TL/Edj/1102/03-302042 van Lloyd's Register Rail, op straffe van een dwangsom van EUR 25.000,-- per (deel van een) dag dat Railion niet aan het gebod voldoet, althans een bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van Railion in de kosten van deze procedure.
3.2.
Railion voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Prorail baseert haar vordering op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.). Aan de toewijsbaarheid van een vordering op grond van dit artikel zijn drie cumulatieve voorwaarden verbonden:
- (1)
de eiser dient een rechtmatig belang te hebben, en
- (2)
het moet gaan om bepaalde bescheiden
- (3)
aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
4.2.
Railion stelt zich primair op het standpunt dat Prorail niet ontvankelijk is in haar vordering, omdat deze door middel van een incidentele vordering had moeten worden ingesteld in de bodemprocedure en niet bij dagvaarding in kort geding. Het instellen van de vordering in kort geding schaadt volgens Railion de proceseconomie, omdat de voorzieningenrechter niet (geheel) op de hoogte is van de bodemprocedure en kennis van de bodemprocedure nodig is om in deze kwestie vonnis te kunnen wijzen. Volgens Railion — naar de voorzieningenrechter begrijpt — staat het haar vrij om in de bodemprocedure een eigen afweging te maken om al dan niet gehoor te geven aan het gebod van de bodemrechter om het brondocument af te geven. In het geval zij het brondocument in strijd met het tussenvonnis van 16 juni 2010 niet aan de deskundige verstrekt, kan de bodemrechter als sanctie daarop daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Volgens Railion is dit aan de bodemrechter voorbehouden en volgt daaruit dat het nu niet aan de voorzieningenrechter is om een (ingrijpende) beslissing te nemen over de afgifte van het document. Ten slotte is de gevorderde inzage/afgifte onomkeerbaar en derhalve niet aan te merken als een maatregel van voorlopige aard.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat tussen partijen een bodemprocedure aanhangig is en dat toewijzing van een vordering ex artikel 843a Rv. in beginsel een onomkeerbare situatie teweeg brengt, geen beletsel vormt voor Prorail om deze vordering in kort geding in te kunnen stellen. Artikel 843a Rv. biedt een eigen, zelfstandige rechtsingang en het feit dat een bodemprocedure tussen partijen aanhangig is staat niet aan het instellen van een separate vordering in kort geding op grond van 843a Rv. in de weg. Beoordeling van de vordering vindt plaats op grond van de hiervoor genoemde voorwaarden (van artikel 843a Rv.) en niet aan de hand van de stellingen van partijen in de bodemzaak, zodat (volledige) kennis van de bodemzaak voor de beoordeling in dit kort geding niet vereist is. Dat een eventuele toewijzing van de vordering feitelijk een onomkeerbare situatie met zich brengt staat op zichzelf niet in de weg aan instellen van deze vordering in kort geding, maar zal moeten worden meegewogen bij de beoordeling daarvan. Railion heeft voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de proceseconomie door het instellen van deze kort geding vordering zal worden geschaad. Voor zover zij heeft bedoeld dat zij om haar moverende redenen het brondocument niet heeft willen afgeven in de bodemprocedure en bereid is eventuele nadelige gevolgen daarvan te dragen, had het op haar weg gelegen om in het kader van de toetsing op grond van artikel 843a Rv. in dit kort geding te stellen en te onderbouwen dat zij gewichtige redenen heeft om niet aan de vordering te voldoen. Zoals hierna in 4.7. aan de orde zal komen heeft zij dit echter nagelaten. Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat Prorail ontvankelijk is in haar vordering.
4.4.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat Prorail een spoedeisend en een rechtmatig belang heeft bij haar vordering, aangezien de deskundige heeft aangegeven dat het deskundigenrapport vrij snel afgerond kan worden, maar dat hij het brondocument nog van belang acht voor zijn onderzoek. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 16 juni 2010 reeds bepaald dat Railion gehouden is het brondocument aan de deskundige ter beschikking te stellen, maar Railion is hiertoe niet overgegaan. Railion heeft gesteld dat het verzoek van de deskundige om afgifte van het brondocument onredelijk is, omdat hij al over vier rapporten over de ontsporing beschikt en daarmee voldoende informatie heeft om het onderzoek te kunnen afronden. De deskundige heeft echter in zijn brief van 30 november 2010 gemotiveerd aangegeven waarom hij het brondocument voor zijn onderzoek van belang acht. De voorzieningenrechter acht het verzoek van de deskundige om afgifte van het brondocument daarom niet onredelijk.
4.5.
Anders dan Railion stelt, is er geen sprake van een zogenaamde fishing expedition, nu Prorail en de deskundige het brondocument nauwkeurig hebben omschreven. Aan het vereiste dat de vordering moet zien op bepaalde bescheiden, is derhalve voldaan.
4.6.
Ten slotte is voldaan aan het vereiste dat de bescheiden dienen te zien op een rechtsbetrekking waarin de eiseres partij is. Het brondocument heeft immers betrekking op een onderzoek dat Lloyd's Register Rail in opdracht van Railion naar aanleiding van de ontsporing in Venlo heeft verricht. Met betrekking tot deze ontsporing heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 15 april 2009 geoordeeld dat op Railion risicoaansprakelijkheid rust. Gelet hierop bestaat er tussen partijen een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad. Het brondocument houdt hiermee verband. Dat het een enkelzijdig door of namens Railion opgesteld document is, maakt dat niet anders.
4.7.
Railion stelt dat er gewichtige redenen zijn om het verstrekken van een afschrift van het brondocument te weigeren. Railion heeft deze gewichtige redenen echter niet nader onderbouwd, zodat deze onvoldoende aannemelijk zijn geworden. De stelling van Railion dat het verstrekken van een afschrift van het brondocument onnodig is voor een behoorlijke rechtsbedeling is evenmin aannemelijk geworden, nu de deskundige zich op het standpunt heeft gesteld dat het brondocument voor zijn onderzoek van belang is.
4.8.
Gezien het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vordering van Prorail in die zin toewijzen, dat Railion wordt geboden om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan de deskundige de heer F. Bruijn en/of de heer A.G. Kooiman en/of de heer J.K. Vrijling een afschrift af te geven van het Brondocument TL/Edj/1102/03-302042 van Lloyd's Register Rail. Aan dit gebod zal een dwangsom worden verbonden van EUR 10.000,00 per dag of gedeelte van een dag, tot een maximum van EUR 150.000,00 is bereikt. Te vrezen is, dat Railion zonder het opleggen van een dwangsom niet aan dit vonnis zal voldoen, nu zij ook niet aan het tussenvonnis van 16 juni 2010 heeft voldaan. Gelet op de spoedeisendheid van de zaak zal de gevorderde uitvoerbaar verklaring bij voorraad eveneens worden toegewezen.
4.9.
DB Schenker Rail zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Prorail worden begroot op:
— | dagvaarding | EUR | 73,89 |
— | vast recht | 560,00 | |
— | salaris advocaat | 816,00 | |
Totaal | EUR | 1.449,89 |
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt Railion om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan de deskundige de heer F. Bruijn en/of de heer A.G. Kooiman en/of de heer J.K. Vrijling een afschrift af te geven van het Brondocument TL/Edj/1102/03-302042 van Lloyd's Register Rail;
5.2.
veroordeelt Railion om aan Prorail een dwangsom te betalen van EUR 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van EUR 150.000,00 is bereikt;
5.3.
veroordeelt DB Schenker Rail in de proceskosten, aan de zijde van Prorail tot op heden begroot op EUR 1.449,89;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2010.