Rb. Haarlem, 27-04-2009, nr. 15/694072-06
ECLI:NL:RBHAA:2009:BI2396
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
27-04-2009
- Zaaknummer
15/694072-06
- LJN
BI2396
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2009:BI2396, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 27‑04‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 27‑04‑2009
Inhoudsindicatie
gewoonte witwassen, criminele organisatie, opiumwet, wet wapens en munitie
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/694072-06
Uitspraakdatum: 27 april 2009
Tegenspraak
verkort strafvonnis (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 maart 2008, 10 juni 2008, 8 september 2008, 2 december 2008 en 2, 9, 12, 16, 23, 24 en 26 maart 2009 en 9 en 14 april 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na honorering van de vordering tot aanpassing omschrijving tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
[zaaksdossiers B01, B02, B05, B07 Meerdere transporten gedurende een langere periode]
hij en/of een of meer van zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 03 juli 2007 te Zandvoort en/of Amsterdam en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of Zwanenburg en/of Breukelen en/of Gilze, gemeente Gilze en Rijen, in elk geval in Nederland en/of in Groot-Brittannië tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meermalen
opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, (telkens) een of meer hoeveelheid / hoeveelheden van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
te weten:
- een uitgaand transport van een (nog onbekende) hoeveelheid cocaïne, in elk geval van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I op of omstreeks 07 juni 2007 (zaaksdossier B01) en/of
- een uitgaand transport van ongeveer 15 kilogram cocaïne op of omstreeks 15 juni 2007 (zaaksdossier B02) en/of
- vervoer van ongeveer 15 à 18 kilogram cocaïne op of omstreeks 03 juli 2007 (zaaksdossier B05) en/of
- een transport van een (nog onbekende) hoeveelheid cocaïne, in elk geval van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I op of omstreeks 23 mei 2007 (zaaksdossier B07);
en/of
[voorbereidingshandelingen gedurende een langere periode, zaaksdossiers B01 tot en met B07]
hij en/of een of meer van zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 03 juli 2007 te Zandvoort en/of Amsterdam en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of Zwanenburg en/of Breukelen en/of Gilze, gemeente Gilze en Rijen, in elk geval in Nederland en/of in Spanje tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens)
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk
- telefoongesprekken en/of smsberichten gevoerd en/of afspraken gemaakt en/of bijgewoond met o[medeverdachte]dere [betrokkene], [betrokkene], [betrokkene], [betrokkene] en/of met vermoedelijke leveranciers / afnemers van voornoemd(e) middel(en) en/of bemiddelaars voor de leveringen van voornoemd(e) middel(en) ([betrokkenen]) over:
* de wijze(n), waarop en/of de/het tijdstip(pen), waarop en/of de termijn(en), waarbinnen voornoemd(e) middel(en) binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland zou(den) (moeten) worden gebracht en/of
* de hoeveelheid / hoeveelheden van voornoemd(e) middel(en) en/of
* de prijs/prijzen die betaald en/of verkregen zou(den) worden voor het verhandelen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van voornoemd(e) middel(en) en/of
* de (verdeling van) taken en/of activiteiten tussen hem en/of (een of meer van) zijn mededader(s) voorafgaande aan en/of bij en/of tijdens en/of na het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van voornoemd(e) middel(en) en/of
* de controle van voornoemd(e) middel(en) en/of
- een of meer loods(en) gehuurd (aan de [adres]) en/of
- een of meer auto('s) (een Nissan Patrol en een Skoda) (met verborgen bergruimten) voorhanden gehad en/of
- grote geld(bedragen) voorhanden gehad en/of
- verpakkingsmateriaal (waaronder tape, carbonpapier, sporttassen en/of een of meer Boodschappentas(sen)/shopper(s) en/of plastic tas(sen) en/of koffer(s)) voorhanden gehad (o.a. in garage [adres], loods Zwanenburg, loods Hoofddorp, Skoda) en/of
- een of meer weegscha(a)l(en) en/of (cocaine)testers voorhanden gehad (in de (vrachtwagens in de) loods in [adres]);
artikel 10a lid 1 Opiumwet jo artikel 47 Wetboek van strafrecht
2.
[zaaksdossiers A01, A02, A04, A05, A06, A10, A11, A12, A16, A28, A33, A41, A43 Gewoontewitwassen, althans witwassen gedurende langere periode]
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 03 januari 2008, te Amsterdam en/of Zandvoort en/of Velsen-Noord en/of Haarlem en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of in Spanje en/of in Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) en/of in Gibraltar en/of in Luxemburg en/of in Frankrijk,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben/heeft verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens)
- -
van onderstaande (een) voorwerp(en), de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden had en/of
- -
onderstaand(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt,
te weten
[zaaksdossier A01:]
- -
(Een) geldbedrag(en) van (tezamen) ongeveer EURO 75.000,- (contante betaling van de verbouwing van de woning aan [adres]) en/of het verkoopbedrag van die woning à ongeveer EURO 950.000,- en/of
[zaaksdossier A02]:
- -
een woning, gelegen aan [adres] en/of
[zaaksdossier A04:]
- -
een auto van het merk Ferrari, type 360 Modena F1 met het [kenteken] en/of
[zaaksdossier A05:]
- -
een motorboot van het merk Sunseeker, type Predator 62, voorzien van de naam Luciano en/of (het gebruiksrecht van) een havenligplaats te Sotogrande (Spanje) en/of verzekeringspremie(s) voor genoemde boot en/of een jetski van het merk Sea-Doo en/of
[zaaksdossier A06:]
- -
(een) geldbedrag(en) van ongeveer (in totaal) EURO 10.000,- à EURO 15.000,- en/of
[zaaksdossier A10:]
- -
meubels en/of zonwering en/of gordijnen en/of beeld- en geluidapparatuur ter waarde van ongeveer (in totaal) EURO 38.810,- en/of
[zaaksdossier A11:]
- -
(het recht op) een woning, althans een perceel, gelegen op Palm Deira (Dubai, Verenigde Arabische Emiraten) (in het jaar 2005/2006); "(het recht op) een woning, althans een perceel, gelegen op Palm Jumeirah (Dubai, Verenigde Arabische Emiraten) (in het jaar 2006/2007) en/of
[zaaksdossier A12:]
- -
een geldbedrag van in totaal (ongeveer) EURO 133.956,83
(bestaande uit:
. (een) geldbedrag(en) van (in totaal) ongeveer EURO 53.482,01 dat (contant)
gestort is/zijn op de rekening met [rekeningnummer] (Postbank) ten
name van [verdachte];
. (een) geldbedrag(en) van (in totaal) ongeveer EURO 7.000,- dat (contant)
gestort is/zijn op de rekening met [rekeningnummer] (ABN AMRO
- Bank)
ten name van [verdachte];
. (een) geldbedrag(en) van (in totaal) ongeveer EURO 6.500,- dat (contant)
gestort is/zijn op de rekening met [rekeningnummer] (ABN AMRO
- Bank)
ten name van [verdachte];
. (een) geldbedrag(en) van (in totaal) ongeveer (omgerekend naar euro's)
EURO 39.794,52 dat (contant) gestort is/zijn op de rekening met
[rekeningnummer] (Deutsche Bank) ten name van [verdachte]
. (een) geldbedrag(en) van (in totaal) ongeveer (omgerekend naar euro's)
EURO 27.180,30,- dat (contant) gestort is/zijn op de rekening met
[rekeningnummer] (Barclays Bank) ten name van [verdachte] en/of
[zaaksdossier A16:]
- -
een auto van het merk Volkswagen, type EOS, [kenteken] en/of
[zaaksdossier A28:]
- -
een motorfiets van het merk Harley Davidson, type VRSCA (V-Rod), met het [kenteken] en/of verzekeringspremie(s) voor voornoemde motorfiets en/of reparatiefactu(u)r(en) voor voornoemde motorfiets en/of
[zaaksdossier A33:]
- -
een of meer geldbedrag(en) van ongeveer (in totaal) EURO 2.859.645 althans een of meer geldbedrag(en) en/of
[zaaksdossier A41:]
- -
Een woning, gelegen aan [adres] en/of
[zaaksdossier A43:]
- -
Een woning met parkeerplaatsen en kelder, gelegen in [adres] (Spanje) en/of
- -
(de betaling van) woninginrichting ter waarde van (in totaal) ongeveer EURO 26.429,-;
terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
- 3.
[zaaksdossier C01: criminele organisatie:]
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 03 januari 2008 te Zandvoort en/of te Amsterdam en/of te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of te Zwanenburg en/of te Velsen-Noord, gemeente Velsen, in elk geval in Nederland en/of in Spanje en/of in Frankrijk en/of in Luxemburg
als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
het (telkens) opzettelijk binnen en/of buiten het grondbied van Nederland brengen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of aanwezig hebben van middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijsten I en II en/of witwassen;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht en/of 11a Opiumwet
- 4.
[zaaksdossier E04 voorhanden hebben van een vuurwapen]
hij op of omstreeks 03 juli 2007 te Haarlem een of meer wapens van categorie III, te weten
een vuurwapen van het merk Beretta (type 9000 S, kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
artikel 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie
artikel 55 lid 3 ahf / onder a Wet Wapens en Munitie
2.
Voorvragen
2.1
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit nietig verklaard dient te worden. Aangezien de officier van justitie immers heeft nagelaten per opgesomd voorwerp duidelijk te maken of verdachte ten aanzien daarvan handelingen worden verweten die vallen onder de delictsomschrijving van artikel 420bis lid 1 sub a dan wel die van lid 1 sub b van dat artikel uit het Wetboek van Strafrecht, is het voor de verdediging onduidelijk waarop zij zich heeft te richten, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Onder feit 2 op de tenlastelegging is een opsomming gegeven van een aanzienlijk aantal roerende en onroerende zaken ten aanzien waarvan verdachte wordt verweten in de aangegeven periode en op een of meer van de genoemde plaatsen, alleen of samen met anderen, witwashandelingen te hebben verricht. Voor de aard van de mogelijke witwashandelingen is in de omschrijving van de tenlastelegging volstaan met overneming van de in artikel 420bis lid 1 Wetboek van Strafrecht opgenomen delictsomschrijving. Aangezien de daarin omschreven handelingen behalve kwalificatieve ook voldoende feitelijke betekenis hebben, gaat het inderdaad nog slechts om de vraag of van de officier van justitie gevergd moet worden dat hij reeds in de dagvaarding een keuze maakt tussen de verweten alternatieve gedragingen, die uiteindelijk – in geval van bewezenverklaring – allemaal als witwassen kunnen worden gekwalificeerd. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in casu een overdreven eis, nog daargelaten de niet op voorhand ondenkbeeldige mogelijkheid, dat beide gedragingen zich onder omstandigheden in samenloop kunnen voordoen. Waar bij de opsomming van de voorwerpen steeds de vindplaats in het strafdossier is aangegeven en deze vindplaatsen verwijzen naar omtrent ieder afzonderlijk voorwerp opgemaakte zaaksdossiers waarin telkens is omschreven en onder verwijzing naar bijgevoegde onderzoeksresultaten is toegelicht waaruit de aan verdachte verweten betrokkenheid bij dat voorwerp zou bestaan, voldoet de tenlastelegging onder feit 2 in dit opzicht aan de eisen zoals gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het antwoord op de vraag welke specifieke handeling met betrekking tot elk afzonderlijk voorwerp aan de orde is, wordt – met inachtneming van hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting aan gegevens is voortgevloeid – gegeven in een eventuele bewezenverklaring.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding ook overigens geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.2
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ter zake van andere feiten alsmede met betrekking tot andere plaatsen en ruimere periodes dan is vervat in het Europees aanhoudingsbevel (EAB) op grond waarvan verdachte door de Spaanse autoriteiten aan Nederland is overgeleverd. Verdachte heeft immers geen afstand gedaan van het specialiteitsbeginsel als bedoeld in artikel 27 lid 2 van het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel (verder: Kaderbesluit). Op grond van dat naar het oordeel van de raadsman strikt bedoelde specialiteitsbeginsel is geen vervolging toegestaan voor andere feiten dan genoemd in het EAB zonder uitdrukkelijke toestemming van in dit geval de Spaanse autoriteiten. Nu er geen aanvullende toestemming is, leidt de huidige omvang van de vervolging tot evidente schending van het specialiteitsbeginsel, aldus de raadsman. Een en ander dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid ten aanzien van:
Feit 1
Het gedeelte van de ten laste gelegde periode van 1 januari 2007 tot 1 juni 2007 en voorts de onderdelen bewerken, verwerken/verkopen en aanwezig hebben nu die feitelijke gedragingen onmogelijk te kwalificeren zijn als in- en uitvoer. Dit oordeel zou ook moeten worden geveld omtrent de in het tweede gedeelte van feit 1 bedoelde voorbereidingshandelingen, welke immers niet begrepen geacht kunnen worden onder de feitsomschrijving van het EAB, welke alleen maar betrekking heeft op het medeplegen van in- en uitvoer met als toevoeging artikel 2A Opiumwet.
Feit 2
waar het feit gepleegd zou zijn in Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) en/of Gibraltar en/of in Luxemburg en/of in Frankrijk nu in het EAB slechts melding gemaakt wordt van Nederland, Spanje en Groot-Brittannië.
Feit 3
de periode 1 januari 2006 tot 1 januari 2007.
Feit 4
In zijn geheel nu het feit van verboden wapenbezit überhaupt niet in het EAB staat.
De officier van justitie en de raadsman hebben hun respectievelijke standpunten bij repliek en dupliek geadstrueerd aan de hand van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dd 1 december 2008, waarin het Hof in reactie op een verzoek om een prejudiciële beslissing de draagwijdte van het in artikel 27 lid 2 van het Kaderbesluit opgenomen begrip “enig ander vóór de overlevering begaan feit” heeft uitgelegd. Het uiteindelijke standpunt van de officier van justitie is, dat er alleen met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit – het wapenbezit – een knelpunt is en dat niet-ontvankelijkheid te dien aanzien zou moeten worden uitgesproken.
Door de raadsman is uitvoerig uiteengezet dat en waarom het arrest van het Hof van Justitie geen ruimte biedt in de onderhavige zaak de uitbreiding toe te staan zoals die door de officier van justitie blijkens zijn uiteindelijke tenlastelegging is gekozen.
De rechtbank overweegt omtrent deze kwestie als volgt.
Het door de raadsman ingeroepen specialiteitsbeginsel als bedoeld in artikel 27 lid 2 van het Kaderbesluit biedt de verdachte bescherming tegen vervolging in een andere lidstaat voor andere strafbare feiten dan die waarvoor de overlevering heeft plaatsgevonden.
In artikel 2 van het Kaderbesluit zijn twee categorieën van feiten opgenomen waarvoor een EAB kan worden uitgevaardigd. Behalve een categorie strafbare feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist bestaat ook een categorie zogenaamde Lijstfeiten, waarvoor geen andere eis is gesteld dan dat daarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsbenemende straf of maatregel van ten minste drie jaar is gesteld. Op deze in artikel 2 lid 2 van het kaderbesluit opgenomen lijst komen onder meer voor: illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, witwassen van opbrengsten van misdrijven en deelneming aan een criminele organisatie.
In het met betrekking tot verdachte conform het in artikel 8 van het Kaderbesluit bedoelde model uitgevaardigde EAB van 3 juli 2007 is aangegeven dat dit bevel betrekking heeft op in totaal drie strafbare feiten.
Als omschrijving van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zouden zijn begaan wordt in het EAB weergegeven dat:
Verdachte ervan wordt verdacht leider te zijn van een criminele organisatie die zich bezighoudt met de handel in verdovende middelen en in wapens en met witwassen. Uit tapgesprekken blijkt van een duidelijke organisatiegraad bij de in- en uitvoer van verdovende middelen (voornamelijk cocaïne) door mensen om hem heen die hij versluierd, maar met veel gezag aanstuurt. Recent bleek van een transport van 15 kilogram cocaïne vanuit Nederland naar Groot-Brittannië, onderschept te Dover op 16 juni 2007. Vandaag bleek van een eveneens onderschept transport binnen Nederland van ongeveer 15 kilogram vermoedelijk cocaïne. Bij beide delicten was de sturende rol van verdachte evident, ondanks zijn verblijf in het buitenland. Er zijn de afgelopen maand (juni) meerdere voorbereidingshandelingen met betrekking tot in- en uitvoer van verdovende middelen geconstateerd, waarvoor de sturende rol van verdachte ook geldt. Deze drugshandel genereert vermoedelijk enorme opbrengsten. Er is tevens sprake van witwassen en een gewoonte daarvan maken door verdachte. Hij heeft meerdere onroerend goed transacties verricht die niet in verhouding staan tot zijn legale inkomen Tevens heeft verdachte de beschikking over zeer dure vermogensobjecten zoals de boot, type Sunseeker, waarop hij momenteel verblijft.
Als vermelding van de aard en de wettelijke kwalificatie van de strafbare feiten en toepasselijke wettelijke bepalingen aangaande de drie strafbare feiten waarop het bevel betrekking heeft, is opgenomen dat verdachte ervan wordt verdacht dat hij:
- -
in de periode van 1 januari 2007 tot 3 juli 2007 als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (artikel 140 Wetboek van Strafrecht en 11a Opiumwet) in Amsterdam, Zandvoort, en andere plaatsen in Nederland, in Spanje en in Groot-Brittannië;
- -
in de periode van 1 juni 2007 tot 3 juli 2007 zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van in- en uitvoer van verdovende middelen (harddrugs, artikel 2A Opiumwet) in Amsterdam, Zandvoort, en andere plaatsen in Nederland, in Spanje en in Groot-Brittannië;
- -
in de periode van 1 januari 2002 tot 3 juli 2007 zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen (artikel 420bis jo 420ter Wetboek van Strafrecht) in Amsterdam, Zandvoort, en andere plaatsen in Nederland, in Spanje en in Groot-Brittannië.
Op de voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10A Opiumwet en het wapenbezit na zijn deze strafbare feiten derhalve omschreven in termen die niet afwijken van de in de uiteindelijke tenlastelegging gebruikte terminologie. Wel geeft de uiteindelijke omschrijving van de aan verdachte gemaakte verwijten met betrekking tot twee feiten een uitbreiding van tijd en plaats te zien.
Bij beantwoording van de vraag of in de onderhavige zaak de omschrijving van de feiten in de uiteindelijke tenlastelegging strijd oplevert met het specialiteitsbeginsel stelt de rechtbank voorop dat het Kaderbesluit een uitvloeisel is van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen en berust op een hoge mate van vertrouwen tussen de lidstaten. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat overeenkomstig artikel 31 van het Kaderbesluit de bepalingen van dit Kaderbesluit in de plaats komen van de overeenkomstige bepalingen van de ter zake van uitlevering toepasselijke verdragen in de betrekkingen tussen de lidstaten, waaronder het Europees Uitleveringsverdrag 1957. In verband daarmee merkt de rechtbank op dat artikel 14 lid 3 van dit Verdrag een voorziening biedt voor het geval de omschrijving van het ten laste gelegde feit in de loop van de procedure wordt gewijzigd: de uitgeleverde persoon wordt dan slechts vervolgd of berecht voor zover de elementen van het opnieuw omschreven feit uitlevering zouden gedogen. De grens ligt bij een zodanige wijziging van de feitelijke omschrijving van de gedraging van de verdachte dat deze niet meer wordt vervolgd voor het feit waarvoor hij werd uitgeleverd. Hoewel een dergelijke bepaling ontbreekt in het Kaderbesluit, mag niet worden aangenomen dat men de uitbreiding van het aanvankelijke feitensubstraat met nauw verwante gedragingen (naast in- en uitvoer ook bewerken, verwerken, verkopen en aanwezig hebben alsmede voorbereidingshandelingen met betrekking tot in- en uitvoer en uitbreiding van pleegperiode en plaatsen waar de feiten zouden zijn gepleegd) na overlevering afhankelijk heeft willen stellen van de instemming van de uitvoerende staat, in casu Spanje. Dat zou immers niet stroken met de in de preambule van het Kaderbesluit geformuleerde uitgangspunten en doelstellingen van het EAB: kort gezegd het vergemakkelijken van uitlevering tussen lidstaten van de Europese Unie.
De prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie, die hierboven al is aangehaald, geeft naar het oordeel van de rechtbank geen andere richting aan: het Hof verklaart voor recht dat het er bij de vraag of niet sprake is van een “ander feit” om gaat of de bestanddelen van het strafbare feit, volgens de wettelijke omschrijving die in de uitvaardigende lidstaat daarvan is gegeven, die zijn waarvoor de persoon is overgeleverd en of er voldoende overeenstemming is tussen de gegevens in het aanhoudingsbevel en de gegevens in de latere procedurele handeling. Wijzigingen in de aspecten tijd en plaats zijn toegestaan, mits die wijzigingen volgen uit hetgeen is verzameld tijdens de procedure die in de uitvaardigende lidstaat is gevolgd met betrekking tot de in het aanhoudingsbevel omschreven gedragingen, zij de aard van het strafbare feit niet wijzigen en zij niet leiden tot gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging in de zin van de artikelen 3 en 4 van het Kaderbesluit.
Gelet op de hierboven al weergegeven omschrijving van de omstandigheden in het EAB en de aan het Kaderbesluit ten grondslag liggende uitgangspunten is de rechtbank van oordeel, dat de uitbreidingen die in de uiteindelijke tenlastelegging aan de feiten 1, 2 en 3 zijn gegeven ten opzichte van de omschrijving daarvan in het EAB, niet leiden tot de conclusie dat verdachte thans wordt vervolgd voor enig ander vóór de overlevering begaan feit dan de feiten die reden tot de overlevering zijn geweest.
Met betrekking tot het door de raadsman opgeworpen bezwaar dat ten aanzien van de voorbereidingshandelingen niet is onderzocht kunnen worden of sprake is van dubbele strafbaarheid is de rechtbank van oordeel, dat deze specifiek op de in- en uitvoer van hard drugs betrekking hebbende handelingen geacht moeten worden te vallen onder de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, één van de zogenaamde Lijstfeiten waarvoor vaststelling van dubbele strafbaarheid niet is vereist, als op het desbetreffende feit in de uitvaardigende lidstaat maar een vrijheidsbenemende sanctie van ten minste drie jaar is gesteld.
Het zojuist geformuleerde oordeel geldt niet het onder 4 ten laste gelegde feit. De verdenking van overtreding van artikel 26 van de wet Wapens en Munitie, te weten het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III op 3 juli 2007 is weliswaar een EAB-feit zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Kaderbesluit, maar in het EAB wordt dit feit niet als zodanig omschreven en vermeld.
De conclusie uit al het voorgaande is dat de thans ten laste gelegde feiten met uitzondering van feit 4 vallen onder de omschrijving van het EAB, zodat van een vervolging in strijd met het bepaalde in artikel 27 van het Kaderbesluit voor (onderdelen van) de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten geen sprake is.
De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in zijn vervolging van verdachte voor de feiten zoals onder 1 tot en met 3 ten laste gelegd.
Ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit dient de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat het openbaar ministerie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in Spanje ingevolge het Europees aanhoudingsbevel in detentie heeft ondergaan alsmede de tijd die hij in preventieve hechtenis heeft doorgebracht. Met betrekking tot het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat de voorwerpen, vermeld op de beslaglijst onder de nummers 36 en 37, worden onttrokken aan het verkeer en dat het voorwerp op de beslaglijst vermeld onder nummer 27 aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.V.] zal worden geretourneerd.
4.
Bewijs
4.1
Standpunt van het openbaar ministerie
Zijn standpunt dat de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten voldoende wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, heeft de officier van justitie uitgewerkt in zijn schriftelijke requisitoir en repliek. In de kern samengevat komt dat standpunt er op neer, dat de verklaringen van in het bijzonder [medeverdachte], de analyse van printgegevens, de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken en observaties alsmede de uitslag van door het NFI verricht onderzoek en uit Engeland ontvangen resultaten van onderzoek – een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd – het bewijs opleveren dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen en met een regelmatige frequentie heeft schuldig gemaakt aan de opzettelijke uitvoer van cocaïne alsook met op het al dan niet grensoverschrijdende vervoer van deze stof gerichte voorbereidingshandelingen. De winsten die met deze transporten werden gemaakt alsook eerder verworven vermogen van kennelijk criminele herkomst zou door verdachte zijn geïnvesteerd in roerende en onroerende zaken. De stelselmatigheid van de gedragingen, de wijze van afscherming op het gebied van communicatie en van de financiën, de versluierde aard van de gevoerde telefoongesprekken en de evident aansturende rol van verdachte maken dat tevens, aldus de officier van justitie, gesproken kan worden van een criminele organisatie waarvan verdachte optrad als de onbetwiste leider.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – in een op schrift gesteld en veelomvattend pleidooi dat hier tot de kern wordt teruggebracht – in algemene zin op het standpunt gesteld, dat het er alle schijn van heeft dat de verzamelde onderzoeksgegevens steeds in de sleutel zijn gezet dat vermoedens en verdenkingen erdoor bevestigd worden en dat daarbij contra-indicaties veelal genegeerd zijn. Als het gaat om het bovenmodale bestedingspatroon van zijn cliënt wordt miskend, dat deze een florerend automobielbedrijf heeft en in waardevolle horloges handelt, uit de jaren negentig van de vorige eeuw een aanzienlijk vermogen heeft overgehouden, dat door zijn vader vakkundig is geïnvesteerd en renderend gemaakt en dat hij een gelukkige hand van gokken heeft. Waar nauwkeurige en kritische beschouwing van de stukken van het strafdossier duidelijk maakt, dat zich daarbij geen objectief en rechtstreeks bewijs bevindt voor betrokkenheid van zijn cliënt bij transporten van of voorbereidingshandelingen met betrekking tot cocaïne en evenmin voor een zakelijk recht op enige uiterst waardevolle in het onderzoek betrokken vermogensbestanddelen, zou zijn cliënt derhalve van de hem ten laste gelegde feiten moeten worden vrijgesproken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Reactie op het bewijsverweer alsmede enkele overwegingen aangaande het bewijs
Anders dan de raadsman kennelijk heeft willen betogen, kan naar het oordeel van de rechtbank hetgeen door verdachte en anderen in de loop van het onderzoek – en overigens bepaald niet consistent – is aangevoerd, niet worden aangemerkt als een alternatieve lezing van de feitelijke gebeurtenissen of als een alternatieve verklaring voor ruim voorhanden liquide middelen, waaraan – in het licht van de voorhanden bewijsmiddelen – niet zonder een nadere motivering zou kunnen worden voorbijgegaan.
Waar de officier van justitie – met erkenning uiteraard van het recht van verdachte daartoe – heeft gewezen op de bezwaren tegen een proceshouding die er op neerkomt dat pas op het allerlaatste moment – als alle kaarten op tafel liggen – een de dreigende veroordeling afwendende verklaring wordt gegeven, merkt de rechtbank op, dat zij op zichzelf niet zo zwaar tilt aan deze strategie, maar wel moet vaststellen, dat een dergelijke verklaring – vooral als zij zonder enig bezwaar veel eerder had kunnen worden gegeven en dan in potentie ook anderen had kunnen ontlasten – aanzienlijk aan waarde inboet. Zij zal dan een hoge mate van aannemelijkheid moeten bevatten om eerder verzamelde en steeds onweersproken gebleven onderzoeksresultaten in de schaduw te stellen. Een dergelijke – tot nadere motivering van de bewezenverklaring nopende lezing – heeft de rechtbank evenwel – zoals reeds opgemerkt – niet mogen beluisteren. Als zodanig kan wat de rechtbank betreft in elk geval niet gelden het door en namens verdachte geschetste beeld, dat hij met de handel in horloges en die in auto’s een zeer goed belegde boterham verdiende, waardoor hij zich zijn luxueuze levensstijl probleemloos kon veroorloven. Van die stelling had toch wel enige met concrete gegevens gelardeerde onderbouwing verwacht mogen worden. Ook heeft verdachte niet duidelijk kunnen maken waartoe dan de talloze gesprekken dienden waarin niet over auto’s of horloges werd gesproken maar ten behoeve waarvan het kennelijk wel noodzakelijk was versluierd tot soms geheimzinnig taalgebruik aan te wenden en waarom gebruik moest worden gemaakt van tientallen telefoons en waarom sommige nummers zó exclusief waren, dat ze maar bij enkele personen bekend mochten zijn.
Wel zal de rechtbank voorafgaand aan de bewezenverklaring maar zonder de pretentie om – vooruitlopend op de latere weergave van de bewijsmiddelen – een sluitende bewijsredenering te leveren, enige algemene opmerkingen maken.
Deze algemene opmerkingen betreffen in de eerste plaats de kwestie of het bij de in de zaaksdossiers B01, B02 en B05 beschreven transporten in alle drie de gevallen ging om de (beoogde) uitvoer uit Nederland van (telkens) een partij cocaïne.
Uit het omtrent het onderhavige onderzoek opgemaakte strafdossier blijkt dat op 3 juli 2007 (zaaksdossier B05) zo’n 15 kilogram cocaïne bevattend materiaal in beslag is genomen. De verdachte bij wie dit materiaal werd aangetroffen, [medeverdachte], heeft omtrent zijn betrokkenheid bij die cocaïne verklaard in de zin, dat hij onderweg was om de desbetreffende – door hem in de loods in Zwanenburg in carbonpapier ingepakte pakketten – af te leveren. Uit op 3 juli 2007 afgeluisterde telefoongesprekken waaraan verdachte deelnam – in samenhang met de overige onderzoeksgegevens – vloeit naar het oordeel van de rechtbank verdachtes betrokkenheid bij dit op uitvoer gerichte transport van 3 juli 2007 voort.
Dat het zojuist bedoelde transport was gericht op de uitvoer daarvan leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat het materiaal in carbonpapier was verpakt. De rechtbank beschouwt als een feit van algemene bekendheid dat carbonpapier geschikt is de opsporing door middel van röntgenapparatuur te bemoeilijken. Ook een relevant en tot het bewijs bijdragend gegeven is, dat zich in het dossier de uitwerking bevindt van een op 27 juni 2007 tussen verdachte en [medeverdachte] gevoerd telefoongesprek, waarin laatstgenoemde tegen zijn gesprekspartner zegt dat hij effe die dingen van die lange aan het inpakken is en verdachte daarop reageert met de woorden dat er niet ingepakt hoeft te worden, omdat ze gewoon in Nederland worden afgegeven. Het zojuist bedoelde gesprek vindt plaats in een reeks telefoongesprekken die – gezien in verband met andere onderzoeksbevindingen – in dienst lijken te staan van handel in cocaïne.
Ook de cocaïne die op 16 juni 2007 in Dover uit de oplegger is gehaald, die de dag ervoor een grote omweg via Nederland en een tussenstop op een parkeerplaats in de buurt van Gilze Rijen had gemaakt, bij welke gelegenheid ook [medeverdachte] en [medeverdachte] zijn gezien en verdachte de belangstelling van een kennelijk nauw betrokkene toonde, was verpakt in carbonpapier (zaaksdossier B02). Ook verdient opmerking in dit verband, dat in de garage bij de woning van verdachte in Zandvoort een grote hoeveelheid carbonpapier is aangetroffen.
De zojuist bedoelde oplegger hing achter de trekker die ook op 7 juni 2007 door observanten was gezien op dezelfde parkeerplaats, waar toen ook [medeverdachte] en [medeverdachte] maar tevens [medeverdachten] aanwezig waren (zaaksdossier B01). De op 6 en 7 juni 2007 afgeluisterde gesprekken en op 7 juni 2007 gedane waarnemingen rechtvaardigen de conclusie, dat ook op 7 juni 2007 een hoeveelheid voor het buitenland bestemde cocaïne is ingeladen en dat verdachte daarbij is betrokken, gezien zijn op 6 juni 2007 om 10:33 uur met [medeverdachte] gevoerd telefoongesprek en de later die dag op een bij hem in gebruik zijnde gsm binnengekomen sms-berichten.
Deze vaststellingen hebben ook betekenis voor de uitleg van de onderzoeksgegevens die in verband worden gebracht met vooralsnog niet voltooide transporten. Waar opvalt dat telefoongesprekken veelal worden gevoerd in cryptische tot ronduit geheimzinnige bewoordingen en voor de diverse contacten ook vaak verschillende telefoons werden gebruikt, waar op diverse plaatsen kennelijk met elkaar verband houdende administratieve gegevens op niet voor de hand liggende plaatsen worden aangetroffen, waar eveneens enorme geldbedragen tevoorschijn kwamen, en waar steeds geen aannemelijke verklaring wordt gegeven voor die nogal opvallende verschijnselen, kan de rechtbank slechts concluderen dat deze in verband staan met (de voorbereiding van al dan niet grensoverschrijdende) cocaïnetransporten.
4.3.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
- 1.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007 te Zandvoort en/of Amsterdam en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Zwanenburg en/of Breukelen en/of Gilze, gemeente Gilze en Rijen, en/of in Groot-Brittannië tezamen en in vereniging met anderen meermalen
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht telkens een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
te weten:
- -
een hoeveelheid cocaïne op 7 juni 2007 (zaaksdossier B01) en
- -
ongeveer 15 kilogram cocaïne op 15 juni 2007 (zaaksdossier B02) en
- -
ongeveer 15 kilogram cocaïne op 3 juli 2007 (zaaksdossier B05);
en
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007 te Zandvoort en/of Amsterdam en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Zwanenburg en/of Breukelen en/of Gilze, gemeente Gilze en Rijen, en/of in Spanje tezamen en in vereniging met anderen telkens
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- -
zich en een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- -
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers hebben hij en zijn mededaders opzettelijk
- -
telefoongesprekken en/of sms-berichten gevoerd en/of afspraken gemaakt en/of bijgewoond met onder andere [medeverdachten] en/of met vermoedelijke leveranciers/afnemers van voornoemd middel en/of bemiddelaars voor de leveringen van voornoemd middel, [betrokkenen] over:
- *
de wijze, waarop en/of het tijdstip, waarop en/of de termijn waarbinnen voornoemd middel binnen of buiten het grondgebied van Nederland zou moeten worden gebracht en
- *
de hoeveelheden van voornoemd middel en
- *
de prijs die betaald en verkregen zou worden voor het verhandelen van voornoemd middel en
- *
de verdeling van taken en/of activiteiten tussen hem en een of meer van zijn mededaders voorafgaande aan en/of bij en/of tijdens en/of na het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van voornoemd middel en
- *
de controle van voornoemd middel en
- -
loodsen gehuurd aan de [adres] en
- -
auto's, een Nissan Patrol en een Skoda, met verborgen bergruimten voorhanden gehad en
- -
grote geldbedragen voorhanden gehad en
- -
verpakkingsmateriaal, waaronder tape, carbonpapier, sporttassen en boodschappentassen voorhanden gehad (onder andere in de garage [adres], de loods Zwanenburg, de loods Hoofddorp, de Skoda) en
- -
weegschalen en cocaïnetesters voorhanden gehad (in Hoofddorp en in Zwanenburg);
- 2.
hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 3 januari 2008, te Amsterdam en/of Zandvoort en/of Velsen-Noord en/of Haarlem en/of Rotterdam en/of in Spanje en/of in Luxemburg en/of in Frankrijk,
tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en/of verdachtes mededaders
- -
van onderstaande voorwerpen, de herkomst verhuld dan wel verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen is en/of
- -
onderstaande voorwerpen verworven en/of voorhanden gehad en/of omgezet of van genoemde voorwerpen gebruik gemaakt,
te weten:
[zaaksdossier A01:]
- -
een geldbedrag van tezamen ongeveer EURO 75.000,- (contante betaling van de verbouwing van de woning aan [adres]) en
[zaaksdossier A02]:
- -
een woning, gelegen aan [adres] en
[zaaksdossier A04:]
- -
een auto van het merk Ferrari, type 360 Modena F1 met het [kenteken] en
[zaaksdossier A05:]
- -
een motorboot van het merk Sunseeker, type Predator 62, voorzien van de naam Luciano en het gebruiksrecht van een havenligplaats te Sotogrande (Spanje) en verzekeringspremies voor genoemde boot en een jetski van het merk Sea-Doo en
[zaaksdossier A10:]
- -
meubels en zonwering en gordijnen en beeld- en geluidsapparatuur ter waarde van ongeveer in totaal EURO 38.810,- en
[zaaksdossier A12:]
- -
een geldbedrag van in totaal EURO 133.956,83 bestaande uit:
. een geldbedrag van in totaal EURO 53.482,01 dat contant
gestort is op de rekening met [rekeningnummer] (Postbank) ten
name van [verdachte];
. een geldbedrag van in totaal EURO 7.000,- dat contant
gestort is op de rekening met [rekeningnummer] (ABN AMRO
- Bank)
ten name van [verdachte];
. een geldbedrag van in totaal EURO 6.500,- dat contant
gestort is op de rekening met [rekeningnummer] (ABN AMRO
- Bank)
ten name van [verdachte];
. een geldbedrag van in totaal ongeveer omgerekend naar euro's
EURO 39.794,52 dat contant gestort is op de rekening met
[rekeningnummer] (Deutsche Bank) ten name van [verdachte]
. een geldbedrag van in totaal ongeveer omgerekend naar euro's
EURO 27.180,30 dat contant gestort is op de rekening met
[rekeningnummer] (Barclays Bank) ten name van [verdachte] en
[zaaksdossier A28:]
- -
een motorfiets van het merk Harley Davidson, type VRSCA (V-Rod), met het [kenteken], en verzekeringspremies voor voornoemde motorfiets en reparatiefacturen voor voornoemde motorfiets en
[zaaksdossier A33:]
- -
geldbedragen en
[zaaksdossier A43:]
- -
een woning met parkeerplaatsen en kelder, gelegen in [adres] (Spanje) en
- -
de betaling van woninginrichting ter waarde van in totaal ongeveer EURO 26.429,-;
terwijl verdachte en verdachtes mededader(s) telkens wisten, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
- 3.
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 3 januari 2008 te Zandvoort en te Amsterdam en te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en te Zwanenburg en te Velsen-Noord, gemeente Velsen, en in Spanje en in Frankrijk en in Luxemburg
als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en aanwezig hebben en binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en witwassen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, heeft de rechtbank die in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder de feiten 1 tot en met 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5.
Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van het voorbereiden van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door:
- -
zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen trachten te verschaffen
en
- -
voorwerpen, gelden en vervoermiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van gewoontewitwassen;
Ten aanzien van feit 3:
het als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
6.
Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7.
Motivering van de sancties
7.1
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen in georganiseerd verband tenminste drie keer schuldig gemaakt aan het buiten Nederland brengen van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne. Met betrekking tot bemoeienissen met andere voorgenomen (grensoverschrijdende) transporten is uit het onderzoek niet duidelijk geworden of deze steeds tot het beoogde resultaat hebben geleid. Wel is duidelijk dat deze bemoeienissen steeds het karakter hadden van voorbereidingshandelingen, gericht op (naar kan worden aangenomen: internationale) cocaïnetransporten. Verdachte vervulde in het kader van een criminele organisatie bij die invoer en die voorbereidingshandelingen een leidinggevende en aansturende functie. Zijn drukke bezigheden op dit terrein, bestaande in het regelen en financieren van voor de buitenlandse markt bestemde cocaïne alsmede het begeleiden van de gang van zaken door nauw betrokken te blijven bij de totstandkoming van aankoopprijzen en de verdere voortgang, combineerde hij met de handel in exclusieve horloges en de autohandel.
Dat hij met de handel in horloges en die in auto’s een zeer goed belegde boterham verdiend zou hebben, waardoor hij zich zijn riante levensstijl probleemloos kon veroorloven, heeft de rechtbank evenwel niet aangenomen.
Dat verdachte de belangrijkste man was in de organisatie valt ook op te maken uit het feit, dat hij de financieringsmogelijkheden met betrekking tot cocaïnetransporten onder ogen zag en een grote betrokkenheid aan de dag legde bij het omwisselen van voorhanden kennelijk kleine coupures van diverse valuta in grotere eenheden. Verdachte verkeerde overduidelijk in de positie de opbrengsten van de illegale handel in belangrijke mate aan te wenden ten eigen bate en die van zijn naaste familieleden en heeft aldus een gewoonte gemaakt van het witwassen van aanzienlijke uit misdrijf verkregen geldbedragen. Daardoor heeft verdachte eraan meegewerkt dat die opbrengsten aan het zicht van justitie werden onttrokken, hetgeen een ernstige bedreiging van de legale economie en een aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel betekent.
De verspreiding van en handel in verdovende middelen hebben nog een aantal andere de samenleving rechtstreeks rakende effecten, waaronder in het bijzonder ook de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn ontkennende en ontwijkende opstelling voor dat fenomeen geen verantwoordelijkheid heeft willen nemen.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een die vrijheidsbeneming van lange duur medebrengt, dient te worden opgelegd.
Deze straf valt lager uit dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht niet alles bewezen waarvoor de officier van justitie bewezenverklaring en veroordeling heeft gevorderd en kent de bewezen verklaarde feiten uiteindelijk niet het karakter toe, dat de bestraffing daarvan dicht in de buurt van de bij gelijktijdige berechting maximaal mogelijke gevangenisstraf moet uitkomen.
7.2
Onttrekking aan het verkeer (36d)
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen wapenschoonmaakmiddelen dienen te worden onttrokken aan het verkeer Deze voorwerpen behoren verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Een van die feiten betreft deelneming aan een criminele organisatie, in het kader waarvan gebruik van geweld niet per definitie geschuwd pleegt te worden. Deze wapenschoonmaakmiddelen kunnen derhalve een rol spelen bij het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Het ongecontroleerde bezit ervan is in strijd met het algemeen belang.
8.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 36b, 36d, 47, 55, 57, 140 en 420ter;
Opiumwet: 2, 10 en 10a.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging van het onder 4 ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 1 tot en met 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van elf (11) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in Spanje ingevolge het Europees aanhoudingsbevel in detentie heeft ondergaan alsmede de tijd die hij in preventieve hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
- -
1.00 STK Schoonmaakartikel, wapenschoonmaakmiddel;
- -
1.00 STK Schoonmaakartikel, wapenschoonmaakmiddel;
Gelast de teruggave aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B.V.] van:
- -
2.00 STK Diverse, SCM certificaat (Z.34.0.0.7/8).
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mrs. A.E. Patijn en R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.P. van Os en D.L. Meyer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 april 2009.