HR, 13-01-2012, nr. 08/05322
BV0641
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-01-2012
- Zaaknummer
08/05322
- LJN
BV0641
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV0641, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑01‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2008:BG6669, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2008:BG6669, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑01‑2012
- Vindplaatsen
V-N 2012/6.11 met annotatie van Redactie
BNB 2012/199 met annotatie van O.C.R. MARRES
NTFR 2012/169 met annotatie van mr. F. Emmerink
Uitspraak 13‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Partij(en)
13 januari 2012
nr. 08/05322
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z, Curaçao (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 19 november 2008, nrs. 08/00004 en 08/00034, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 06/5835 VPB) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verder verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende bezat in 2001 een effectenportefeuille waarvan de waarde in het economische verkeer boven de boekwaarde lag. Op 20 december 2001 is de feitelijke leiding van belanghebbende verplaatst naar de Nederlandse Antillen (hierna: de zetelverplaatsing).
3.2.
Voor het Hof was onder meer in geschil de vraag of de door de Inspecteur toegepaste eindafrekening over de in de effecten begrepen stille reserves op het moment van de zetelverplaatsing in strijd is met artikel 56 EG. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord.
3.3.1.
Het middelonderdeel dat zich tegen dit oordeel van het Hof richt, faalt.
Indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat artikel 56 EG op zichzelf beschouwd in de weg zou staan aan de onderhavige heffing, brengt artikel 57 EG (hierna: de standstill-bepaling) mee dat die heffing geen door het EG-Verdrag verboden beperking oplevert.
3.3.2.
Onder een in de standstill-bepaling bedoelde op 31 december 1993 bestaande beperking is mede te verstaan een nationale maatregel die nadien is vastgesteld, indien deze op de voornaamste punten identiek is aan de vroegere wetgeving of indien daarin enkel een in de vroegere wetgeving bestaande belemmering wordt verminderd of opgeheven. Daarentegen kan een wettelijke regeling die op een andere hoofdgedachte berust dan de vorige regeling en nieuwe procedures invoert, niet worden gelijkgesteld met die vroegere wetgeving (vgl. HvJ 1 juni 1999, Konle, C-302/97, Jurispr. blz. I-03099, punten 52 en 53, en 12 december 2006, Test Claimants in the FII Group Litigation, C-446/04, Jurispr. blz. I-11753, punt 192).
De regeling vervat in de artikelen 15c en 15d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 2001) is op de voornaamste punten identiek aan de op 31 december 1993 van kracht zijnde overeenkomstige wettelijke regeling van artikel 8, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 1993) in verbinding met artikel 16 van
de Wet op de inkomstenbelasting 1964; belanghebbende zou onder de werking van de laatstgenoemde bepalingen op gelijke wijze in de belastingheffing zijn betrokken. Het Hof heeft derhalve terecht geen strijd met het EG-Verdrag aanwezig bevonden.
3.4.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Het incidentele beroep
Nu het beroep in het op 25 november 2011 in de zaak met nummer 08/05323, LJN BN3442, uitgesproken arrest niet tot vernietiging van 's Hofs uitspraak heeft geleid, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld. Dat beroep behoeft derhalve geen behandeling.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2012.
Beroepschrift 13‑01‑2012
AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Namens de in de aanhef vermelde belastingplichtige treft u aan de motivering van het beroepschrift in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem d.d. 19 november 2008 (zie bijlage A). Het beroepschrift gericht aan het Gerechtshof Arnhem treft u aan in bijlage B.
Als middel van cassatie draagt belastingplichtige het volgende voor:
- 1.
Het Gerechtshof heeft in haar uitspraak onvoldoende gemotiveerd op basis waarvan zij tot de conclusie is gekomen dat de effecten pas na de verplaatsing van de werkelijke leiding zijn overgebracht naar de Nederlandse Antillen;
- 2.
Schending van het recht, met name artikel 56 van het EG Verdrag, aangezien toepassing van artikel 15c Wet VPB en/of artikel 15d Wet VPB in strijd is met het vrije kapitaalverkeer van het hiervoor vermelde artikel 56 EG Verdrag.
- 3.
Het Gerechtshof heeft in de uitspraak onvoldoende gemotiveerd waarom belastingplichtige niet is geschaad in haar procesbelang vanwege de onjuiste tenaamstelling en adressering van de aanslag. Daarnaast had het Gerechtshof de opgelegde aanslag moeten vernietigen.
Vaststaande feiten
Ultimo 1999 heeft belastingplichtige een effectenportefeuille verworven van [A] BV voor een koopsom van € 5.295.506 (f 11.669.760). In verband met het door belastingplichtige te betalen bedrag is tussen [A] BV en haar een leningsovereenkomst gesloten.
Op 20 december 2001 is de feitelijke leiding van zowel [A] BV als belastingplichtige verplaatst naar de Nederlandse Antillen.
In het kader van de eindafrekening op de voet van artikel 15c Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) heeft belastingplichtige de effectenportefeuille opgewaardeerd met € 1.215.316.
In het kader van de eindafrekening op de voet van artikel 15c Wet Vpb heeft [A] BV de vordering op belastingplichtige gewaardeerd op € 4.093.650, hetgeen een afwaardering betekent van € 1.201.856. Belastingplichtige heeft in het kader van haar eindafrekening de corresponderende schuld gewaardeerd op nominale waarde van € 5.295.506.
Bij de aanslagregeling Vpb 2001 heeft de belastingdienst de volgende correcties toegepast:
Aangegeven belastbare winst | € | 978.797 |
Vrijvalwinst schuld [A] BV | € | 1.225.466 |
Correctie in verband met onjuiste emigratiedatum | € | 23.610 |
Nader vastgesteld belastbare winst | € | 2.227.873 |
Verrekend verlies uit andere jaren | € | 92.854 -/- |
Vastgesteld belastbaar bedrag | € | 2.135.019 |
Met dagtekening 23 juli 2005 is dienovereenkomstig de aanslag Vpb 2001 aan belastingplichtige opgelegd.
[A] BV hield tot 28 januari 2005 alle aandelen in belastingplichtige. Per die datum is belastingplichtige door haar juridische fusie met [X] BV, haar rechtsopvolger onder algemene titel, opgehouden te bestaan. Belastingplichtige en [A] B.V. waren op het moment van de juridische fusie beiden gevestigd op het adres [A-STRAAT 1] [Z] Nederlandse Antillen.
De aanslag draagt de dagtekening 23 juli 2005 en het aanslagnummer [001].
De aanslag was gericht aan:
[X] B.V
POSTBUS [002]
[Q]
De Belastingdienst gebruikte gedurende een reeks van jaren voor haar correspondentie aan belastingplichtige en [A] B.V. het correspondentieadres van de gemachtigde:
Postbus [002] te [Q].
De activiteiten die belastingplichtige verrichtte, beperkten zicht tot normaal vermogensbeheer waaronder het beleggen in beursgenoteerde aandelen en obligaties.
Belastingplichtige heeft zowel tegen de vrijvalwinst schuld [A] BV alsmede de door haar aangegeven opwaardering van de effectenportefeuille ad € 1.215.316 bezwaar gemaakt en verzocht het belastbaar bedrag vast te stellen op € 305.763 negatief.
Motivering van het beroepschrift in cassatie
Ad 1. Onvoldoende motivering toepassing artikel 15d Wet VPB
Het Gerechtshof stelt in haar uitspraak (punt 4.3) dat artikel 15c Wet VPB niet van toepassing is maar artikel 15d Wet VPB nu vaststaat dat pas na het verplaatsen van de feitelijke leiding van belastingplichtige de vermogensbestanddelen van belastingplichtige zijn overgebracht naar de Nederlandse Antillen en niet gelijktijdig of voor de verplaatsing. Uit de vaststaande feiten blijkt echter niet dat de effecten pas na de verplaatsing van de werkelijke leiding zijn overgebracht naar de Nederlandse Antillen. Naar de mening van belastingplichtige zou dan ook artikel 15c Wet VPB van toepassing moeten zijn.
Ad 2. Schending artikel 56 EG Verdrag
Aan schending van de vrijheid van kapitaalverkeer komt het Gerechtshof niet toe. Zij stelt dat artikel 15d van de Wet VPB leidt tot een heffing op het moment dat een belastingplichtige ophoudt in Nederland belastbare winst te genieten. De verplaatsing van het kapitaal vanuit Nederland naar een ander land is voor deze heffing niet relevant. De omstandigheid dat na de verplaatsing van de feitelijke leiding de effecten naar de Nederlandse Antillen zijn overgeboekt, maakt dit niet anders, aldus het Gerechtshof.
Belastingplichtige is, zoals het Hof stelt, inderdaad van mening dat zij dient te worden vergeleken met een emigrerende particuliere belegger. Dit vanwege het feit dat belastingplichtige geen onderneming drijft maar uitsluitend belegt in effecten. Het Gerechtshof stelt vervolgens dat artikel 56 EG Verdrag in deze situatie niet van toepassing is aangezien de verplaatsing van het kapitaal (overboeking tegoeden) niet onderworpen is aan enige heffing en er dus geen sprake kan zijn van ongeoorloofde belemmering. Belastingplichtige is het met deze stelling niet eens. Aangezien belastingpfichtige kan worden vergeleken met een emigrerende particuliere belegger, is zij van mening dat verplaatsing van de werkelijke leiding en de verplaatsing van het kapitaal zo nauw met elkaar zijn verbonden, dat niet alleen de daadwerkelijke overboeking dient te worden getoetst aan artikel 56 EG Verdrag, doch ook de verplaatsing zelf.
Ad 3. Met betrekking tot de adressering en de tenaamstelling
Belastingplichtige blijft van mening dat de aanslag dient te worden vernietigd op grond van het feit dat deze aanslag onjuist is geadresseerd. Zowel het adres als de tenaamstelling is onjuist. Immers het postadres van de BV is [STRAAT 1], [Z] in plaats van Postbus [002] [Q], terwijl de BV ten tijde van de aanslag niet meer bestond. Dat er een aanslag opgelegd mocht worden zoals het Gerechtshof stelt verwijzende naar het arrest van Uw Raad van 19 september 2003, nr. 38 372, BNB 2003/270, wordt door belastingplichtige niet ontkent.
De aanslag diende echter aan [A] BV (als verkrijgende rechtsopvolger) te worden opgelegd en verzonden in plaats van aan [X] BV (als verdwijnende BV). Zowel het adres alsmede het feit dat de BV was opgegaan in haar aandeelhoudster [A] BV, was de inspecteur bekend.
Verzoek
Rekening houdend met het vorenstaande verzoek ik uw Hof, het belastbaar bedrag van [X] BV alsnog met een bedrag van € 2.440.782,-- te verminderen en vast te stellen op negatief € 305.763,--.
Tevens verzoekt belastingplichtige de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Hoogachtend,