Einde inhoudsopgave
Verzamelbesluit resultaat overige werkzaamheden
8.5 Rechtstreeks samenhangende schulden bij terbeschikkingstelling
Geldend
Geldend vanaf 17-12-2021
- Bronpublicatie:
29-11-2021, Stcrt. 2021, 48048 (uitgifte: 16-12-2021, regelingnummer: 2021-15229)
- Inwerkingtreding
17-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2021, Stcrt. 2021, 48048 (uitgifte: 16-12-2021, regelingnummer: 2021-15229)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Resultaat uit overige werkzaamheden
Inkomstenbelasting / Algemeen
Bij de terbeschikkingstelling van de artikelen 3.91 en 3.92 Wet IB 2001 wordt het vermogensbestanddeel dat ter beschikking wordt gesteld verplicht aangemerkt als werkzaamheidsvermogen. De rechtstreeks daarmee samenhangende schulden gaan eveneens tot het werkzaamheidsvermogen behoren. Als het vermogensbestanddeel gedeeltelijk niet meer ter beschikking wordt gesteld en gaat behoren tot de rendementsgrondslag van box 3, gaat het gedeelte van de schuld dat rechtstreeks samenhangt met dit gedeelte ook over naar box 3. Dit is ook het geval bij de aflossing op een schuldvordering die gefinancierd is met een geldlening bij de bank. De aflossing leidt tot liquide middelen. Deze liquide middelen worden niet opnieuw aangewend voor een werkzaamheid in de zin van artikel 3.91 of 3.92 Wet IB 2001 en behoren dus tot de rendementsgrondslag van box 3. De schuld aan de bank komt gedeeltelijk tegenover deze liquiditeiten te staan. Deze hangt niet meer rechtstreeks samen met de schuldvordering en verlaat dus ook box 1.
Als een vermogensbestanddeel niet langer ter beschikking wordt gesteld, vindt er een staking van de werkzaamheid plaats. De schulden hangen niet meer rechtstreeks samen met een vermogensbestanddeel waarmee een resultaat uit een werkzaamheid wordt behaald.
Voorbeeld
Belanghebbende heeft alle aandelen in een BV. In de loop van jaar één leent hij € 100.000 bij een bank. Vervolgens leent hij dit bedrag onder zakelijke voorwaarden geheel door aan zijn BV (hierna: geldlening). Beide leningen zijn voor de lange termijn aangegaan. Voorts is er een rekening-courantverhouding tussen belanghebbende en zijn BV. De rekening-courantstand bedraagt op dat moment € 1.000 negatief. In het daaropvolgende jaar lost de BV € 5.000 af op de geldlening. De aflossing door de BV wordt verrekend in rekening-courant.
De aflossing op de geldlening leidt ertoe dat de schuld aan de bank voor € 5.000 niet meer rechtstreeks samenhangt met deze schuldvordering, maar toerekenbaar is aan de rekening-courantverhouding. Van de bankschuld hangt nog € 95.000 rechtstreeks samen met de schuldvordering.
De bankschuld volgt voor een bedrag ad € 5.000 de rekening-courantverhouding. De rekening-courantstand slaat door de aflossing “om” van negatief naar positief. Een bedrag van € 1.000 heeft betrekking op de aanzuivering van de rekening-courantstand en een bedrag van € 4.000 leidt tot een positieve rekening-courantstand. De bankschuld maakt voor een bedrag van € 1.000 deel uit van de rendementsgrondslag van box 3 en voor een bedrag van € 4.000 hangt deze rechtstreeks samen met het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel (de rekening-courantverhouding).
De ROW-balans ziet er ná aflossing als volgt uit:
ROW balans in € | |||
---|---|---|---|
Geldlening | 95.000 | Bankschuld (geldlening) | 95.000 |
Rekening-courant | 4.000 | Bankschuld (rek. crt.) | 4.000 |