Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 20-04-2017
- Bronpublicatie:
15-03-2017, PbEU 2017, L 88 (uitgifte: 31-03-2017, regelingnummer: 2017/541)
- Inwerkingtreding
20-04-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-03-2017, PbEU 2017, L 88 (uitgifte: 31-03-2017, regelingnummer: 2017/541)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Sancties
Openbare orde en veiligheid / Hulpverlening
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Internationaal strafrecht / Internationale misdrijven
Openbare orde en veiligheid / Terrorismebestrijding
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 83, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De Unie is gegrondvest op de universele waarden van menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit, en de eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Zij berust op de beginselen van democratie en de rechtsstaat, welke de lidstaten gemeen hebben.
- (2)
Terroristische daden vormen een van de ernstigste schendingen van de universele waarden van menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit, en van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden waarop de Unie is gegrondvest. Ook vormen zij een van de ernstigste aantastingen van de democratie en de rechtsstaat, beginselen die de lidstaten gemeen hebben en waarop de Unie is gebaseerd.
- (3)
Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad (3) is de hoeksteen van de strafrechtelijke respons van de lidstaten ter bestrijding van terrorisme. Een rechtskader dat alle lidstaten gemeen hebben, en in het bijzonder een geharmoniseerde definitie van terroristische misdrijven, dient als ijkpunt voor informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de bevoegde nationale autoriteiten uit hoofde van Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad (4), de Besluiten 2008/615/JBZ(5) en 2005/671/JBZ(6) van de Raad, Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7), en de Kaderbesluiten 2002/584/JBZ(8) en 2002/465/JBZ(9) van de Raad.
- (4)
De terroristische dreiging heeft zich de afgelopen jaren snel ontwikkeld en is toegenomen. Personen die worden aangeduid als ‘buitenlandse terroristische strijders’, reizen naar het buitenland met een terroristisch oogmerk. Terugkerende buitenlandse terroristische strijders vormen voor alle lidstaten een verhoogd veiligheidsrisico. Buitenlandse terroristische strijders zijn in verband gebracht met recente aanslagen en het beramen ervan in meerdere lidstaten. Daarnaast worden de Unie en haar lidstaten geconfronteerd met toegenomen dreigingen die uitgaan van personen die zijn geïnspireerd of geïnstrueerd door terroristische groeperingen in het buitenland, maar die zelf binnen Europa blijven.
- (5)
In Resolutie 2178 (2014) heeft de VN-Veiligheidsraad zijn bezorgdheid geuit over de toenemende dreiging die uitgaat van buitenlandse terroristische strijders en verlangd dat alle VN-lidstaten ervoor zouden zorgen dat inbreuken die verband houden met dat verschijnsel, strafbaar zijn in hun nationale recht. De Raad van Europa heeft in dit verband in 2015 het Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme aangenomen.
- (6)
Gelet op de ontwikkeling van terroristische dreigingen tegen, en de wettelijke verplichtingen van, de Unie en de lidstaten uit hoofde van het internationaal recht, dient de definitie van terroristische misdrijven, misdrijven in verband met een terroristische groepering en misdrijven in verband met terroristische activiteiten door de lidstaten verder onderling te worden aangepast, zodat deze definitie gedragingen in verband met, in het bijzonder, buitenlandse terroristische strijders en terrorismefinanciering vollediger bestrijkt. Deze vormen van gedrag dienen ook strafbaar te zijn als ze plaatsvinden via internet, waaronder sociale media.
- (7)
Voorts zijn vanwege het grensoverschrijdend karakter van terrorisme een sterke en gecoördineerde respons en samenwerking ter bestrijding van terrorisme noodzakelijk, binnen en tussen de lidstaten en met en tussen de bevoegde instanties en organen van de Unie, onder meer Eurojust en Europol. Daartoe dient op efficiënte wijze gebruik te worden gemaakt van de beschikbare instrumenten en middelen voor samenwerking, zoals gezamenlijke onderzoeksteams en coördinatievergaderingen gefaciliteerd door Eurojust. Omdat terrorisme een mondiaal karakter heeft, is een internationale aanpak noodzakelijk en dienen de Unie en haar lidstaten de samenwerking met relevante derde landen te intensiveren. Een sterke en gecoördineerde samenwerking en respons zijn eveneens noodzakelijk voor het veiligstellen en verkrijgen van elektronisch bewijsmateriaal.
- (8)
Deze richtlijn behelst een exhaustieve lijst van een aantal ernstige misdrijven, zoals aanslagen op het leven van een persoon die worden aangemerkt als opzettelijke handelingen die als terroristische misdrijven kunnen worden gekwalificeerd, indien en voor zover zij worden gepleegd met een specifiek terroristisch oogmerk, met name het ernstig vrees aanjagen van de bevolking, het op onrechtmatige wijze dwingen van een overheid of een internationale organisatie tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling, of het ernstig ontwrichten of vernietigen van de politieke, constitutionele, economische of sociale basisstructuren van een land of een internationale organisatie. Dreigen om dergelijke opzettelijke handelingen te plegen, dient eveneens te worden beschouwd als zijnde een terroristisch misdrijf, indien op basis van objectieve omstandigheden is vastgesteld dat een dergelijke dreiging een dergelijk terroristisch oogmerk heeft. Handelingen waarvan het oogmerk erin bestaat bijvoorbeeld een overheid te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling, maar die niet in de exhaustieve lijst van ernstige misdrijven zijn opgenomen, worden daarentegen niet beschouwd als terroristische misdrijven uit hoofde van deze richtlijn.
- (9)
Misdrijven in verband met terroristische activiteiten zijn van zeer ernstige aard aangezien ze kunnen leiden tot het plegen van terroristische misdrijven en terroristen en terroristische groeperingen in staat kunnen stellen hun criminele activiteiten te blijven ontplooien en verder te ontwikkelen, hetgeen de strafbaarstelling van deze gedragingen rechtvaardigt.
- (10)
Het misdrijf ‘publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf’ omvat onder meer de verheerlijking of rechtvaardiging van terrorisme en de verspreiding online of offline van boodschappen of beelden, onder meer boodschappen of beelden die betrekking hebben op de terrorismeslachtoffers, als middel om steun te vergaren voor de terroristische zaak of de bevolking ernstig vrees aan te jagen. Een dergelijk gedrag dient strafbaar te zijn als zij het gevaar oplevert dat terroristische daden zouden kunnen worden gepleegd. In elk concreet geval dient bij het afwegen van de aanwezigheid van een dergelijk gevaar rekening te worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de auteur en de geadresseerde van de boodschap, en de context waarin de handeling werd gesteld. Bij de toepassing van de bepaling betreffende het publiekelijk uitlokken in overeenstemming met het nationale recht dienen eveneens de omvang en de geloofwaardigheid van het gevaar in aanmerking te worden genomen.
- (11)
De strafbaarstelling van het ontvangen van training voor terrorisme vormt een aanvulling op het bestaande misdrijf van het geven van training voor terrorisme en is specifiek gericht op het aanpakken van de dreigingen die uitgaan van personen die actief voorbereidingen treffen voor het plegen van terroristische misdrijven, onder wie personen die uiteindelijk alleen handelen. Het ontvangen van training voor terrorisme omvat onder meer het verkrijgen van kennis, documentatie of praktische vaardigheden. Zelfstudie, onder meer via internet of raadpleging van andere leermiddelen, dient eveneens te worden beschouwd als zijnde training voor terrorisme indien zij het gevolg is van actief gedrag en wordt uitgevoerd met het voornemen een terroristisch misdrijf te plegen of bij te dragen aan het plegen daarvan. Tegen de achtergrond van alle specifieke omstandigheden van het geval kan dat voornemen bijvoorbeeld worden afgeleid uit het type materiaal en de frequentie van de raadpleging. Bijgevolg kan het downloaden van een handboek om explosieven te fabriceren met het oog op een terroristisch misdrijf, worden beschouwd als zijnde het ontvangen van training voor terrorisme. Het louter bezoeken van websites of het verzamelen van materiaal voor legitieme doeleinden, zoals academische of onderzoeksdoeleinden, wordt daarentegen niet beschouwd als zijnde het ontvangen van training voor terrorisme uit hoofde van deze richtlijn.
- (12)
Gelet op de ernst van de dreiging en de noodzaak om met name de stroom van buitenlandse terroristische strijders te stoppen, is het nodig het naar het buitenland reizen met een terroristisch oogmerk strafbaar te stellen; daaronder worden niet alleen verstaan het plegen van terroristische misdrijven en het geven of het ontvangen van training, maar ook het deelnemen aan de activiteiten van een terroristische groepering. Het reizen op zich hoeft niet strafbaar te worden gesteld. Daarnaast vormen reizen naar het grondgebied van de Unie met een terroristisch oogmerk een groeiende dreiging voor de veiligheid. De lidstaten kunnen eveneens besluiten terroristische dreigingen die voortvloeien uit het naar de desbetreffende lidstaat reizen met een terroristisch oogmerk, aan te pakken door voorbereidende handelingen strafbaar te stellen, onder meer planning of samenzwering met het oog op het plegen van of het bijdragen aan een terroristisch misdrijf. Ook elke faciliterende handeling betreffende dergelijke reizen dient strafbaar te worden gesteld.
- (13)
De illegale handel in vuurwapens, olie, drugs, sigaretten, namaakgoederen en cultuurgoederen, alsmede mensenhandel, racketeering en afpersing, zijn voor terroristische groeperingen lucratieve manieren geworden om aan financiële middelen te komen. In dit verband vormen de toenemende banden tussen georganiseerde criminaliteit en terroristische groeperingen voor de Unie een groeiende dreiging voor de veiligheid; de autoriteiten die zich in de lidstaten bezighouden met strafprocedures, dienen deze dan ook in aanmerking te nemen.
- (14)
In Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (10) zijn gemeenschappelijke regels vastgesteld inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering. Naast deze preventieve aanpak dient terrorismefinanciering strafbaar te zijn in de lidstaten. De strafbaarstelling dient niet alleen de financiering van terroristische daden, maar ook de financiering van een terroristische groepering en andere misdrijven in verband met terroristische activiteiten, zoals werving en training of reizen met een terroristisch oogmerk, te omvatten teneinde de ondersteunende structuren die het plegen van terroristische misdrijven faciliteren, te ontwrichten.
- (15)
De verstrekking van materiële steun voor terrorisme via personen die zich bezighouden met, of als tussenpersoon optreden bij, de levering of verplaatsing van diensten, activa en goederen, met inbegrip van handelstransacties die het binnenkomen in of het verlaten van de Unie omvatten, zoals het verkopen, verkrijgen of ruilen van een cultuurgoed van archeologisch, artistiek, historisch of wetenschappelijk belang dat illegaal is verwijderd uit een gebied dat op het moment van de verwijdering wordt gecontroleerd door een terroristische groepering, dient in de lidstaten strafbaar te zijn als medeplichtigheid aan terrorisme of als terrorismefinanciering, indien uitgevoerd in de wetenschap dat deze operaties of de opbrengsten ervan bestemd zijn om geheel of gedeeltelijk te worden gebruikt met een terroristisch oogmerk of ten goede zullen komen aan terroristische groeperingen. Verdere maatregelen kunnen noodzakelijk zijn om de illegale handel in cultuurgoederen als bron van inkomsten voor terroristische groeperingen effectief te bestrijden.
- (16)
De poging om naar het buitenland te reizen met een terroristisch oogmerk en de poging tot het geven van training voor terrorisme en tot werving voor terrorisme dienen strafbaar te zijn.
- (17)
Met betrekking tot de in deze richtlijn bedoelde misdrijven dient het begrip ‘opzet’ van toepassing te zijn op alle bestanddelen van die misdrijven. De opzettelijke aard van een handeling of een nalaten kan worden afgeleid uit objectieve, feitelijke omstandigheden.
- (18)
Ten aanzien van natuurlijke en rechtspersonen die voor dergelijke misdrijven aansprakelijk zijn, dient te worden voorzien in straffen en sancties die overeenstemmen met de ernst van die misdrijven.
- (19)
De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat bij werving en training voor terrorisme die gericht zijn op kinderen, de rechters bij de straftoemeting van de daders met deze omstandigheid kunnen rekening houden, zonder dat zij echter verplicht zijn een hogere straf op te leggen. Het behoort tot de beoordelingsvrijheid van de rechter die omstandigheid samen met de andere feiten en omstandigheden van de zaak te beoordelen.
- (20)
Teneinde te waarborgen dat de in deze richtlijn genoemde misdrijven doeltreffend kunnen worden vervolgd, dienen regels ten aanzien van de rechtsmacht te worden opgesteld. Met name lijkt het gepast rechtsmacht te vestigen ten aanzien van misdrijven gepleegd door aanbieders van training voor terrorisme, ongeacht hun nationaliteit, gezien de mogelijke effecten van dergelijke gedragingen op het grondgebied van de Unie en de nauwe materiële band tussen de misdrijven betreffende het geven van training voor terrorisme en het ontvangen van een dergelijke training.
- (21)
Om terroristische misdrijven, misdrijven in verband met een terroristische groepering en misdrijven in verband met terroristische activiteiten naar behoren te kunnen onderzoeken en vervolgen, moeten degenen die belast zijn met het onderzoek naar of de vervolging van zulke misdrijven, gebruik kunnen maken van doeltreffende onderzoeksmiddelen zoals die welke worden gebruikt bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit of andere ernstige misdrijven. Bij het gebruik van die middelen overeenkomstig het nationale recht dient gericht gewerkt te worden en rekening te worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel en met de aard en de ernst van de misdrijven waarnaar het onderzoek wordt gevoerd, en dient eveneens het recht op bescherming van persoonsgegevens te worden nageleefd. Hierbij zou het, in voorkomend geval, onder meer kunnen gaan om het doorzoeken van persoonlijke eigendom, de interceptie van communicatie, het observeren van personen, waaronder elektronisch, het opnemen en bewaren van geluidsmateriaal in particuliere en openbare vervoersmiddelen en locaties en van beeldmateriaal van personen in openbare vervoersmiddelen en locaties, en financiële onderzoeken.
- (22)
Een doeltreffend terrorismebestrijdingsmiddel voor het internet is het verwijderen, aan de bron, van online-inhoud waarin publiekelijk wordt opgeroepen tot het plegen van een terroristisch misdrijf. De lidstaten dienen alles in het werk te stellen om in samenwerking met derde landen de verwijdering van online-inhoud waarin publiekelijk wordt opgeroepen tot het plegen van een terroristisch misdrijf, van servers op hun grondgebied te bewerkstelligen. Wanneer het verwijderen van die inhoud aan de bron echter niet haalbaar is, kunnen mechanismen worden opgezet om de toegang tot de inhoud vanaf het grondgebied van de Unie te blokkeren. De door de lidstaten uit hoofde van deze richtlijn genomen maatregelen tot verwijdering van online-inhoud waarbij publiekelijk wordt opgeroepen tot het plegen van een terroristisch misdrijf of, indien zulks niet haalbaar is, tot blokkering van toegang tot die inhoud, kunnen stoelen op verschillende soorten overheidsoptreden zoals wetgevend, niet-wetgevend of gerechtelijk optreden. In die context doet deze richtlijn geen afbreuk aan vrijwillige maatregelen die door de internetsector worden genomen om verkeerd gebruik van zijn diensten te voorkomen, zoals het opsporen en melden van terroristische inhoud, noch aan de eventuele steun voor dergelijke maatregelen van de lidstaten. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat het optreden of de methode waarvoor zij opteren, een passend niveau van rechtszekerheid en voorspelbaarheid biedt aan de gebruikers en de dienstenaanbieders, en eveneens te voorzien in een rechtsmiddel in overeenstemming met het nationale recht. Elke maatregel moet de rechten van de eindgebruikers in aanmerking nemen en in overeenstemming zijn met de bestaande juridische en gerechtelijke procedures en met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (‘het Handvest’).
- (23)
De verwijdering van of, indien dat niet haalbaar is, de blokkering van de toegang tot online-inhoud waarin publiekelijk wordt opgeroepen tot het plegen van een terroristisch misdrijf, overeenkomstig deze richtlijn, dient de regels van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) onverlet te laten. Met name mag er voor dienstenaanbieders geen algemene verplichting zijn de informatie die zij doorsturen of opslaan te monitoren, noch actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die wijzen op een illegale activiteit. Daarnaast mogen aanbieders van hostingdiensten niet aansprakelijk worden gesteld indien zij geen feitelijke kennis hebben van illegale activiteiten of illegale informatie en zij zich niet bewust zijn van de feiten of de omstandigheden waaruit de illegale activiteit of de illegale informatie blijkt.
- (24)
Voor een doeltreffende bestrijding van terrorisme is het van wezenlijk belang dat informatie die door de bevoegde instanties relevant wordt geacht voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van terroristische misdrijven, op efficiënte wijze wordt uitgewisseld tussen de bevoegde autoriteiten en de instanties van de Unie. De lidstaten dienen te zorgen voor een doeltreffende en tijdige uitwisseling van informatie in overeenstemming met het nationale recht en met het bestaande rechtskader van de Unie, zoals Besluit 2005/671/JBZ, Besluit 2007/533/JBZ van de Raad (12) en Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad (13). Wanneer zij zich beraden over het al dan niet uitwisselen van relevante informatie, dienen de nationale bevoegde instanties rekening te houden met de ernstige dreiging die uitgaat van terroristische misdrijven.
- (25)
Om het bestaande kader over informatie-uitwisseling ten behoeve van terrorismebestrijding, als vervat in Besluit 2005/671/JBZ, te verstevigen, dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat relevante informatie die hun bevoegde instanties hebben verkregen in het kader van strafprocedures (bijvoorbeeld rechtshandhavingsinstanties, openbaar aanklagers of onderzoeksrechters), beschikbaar wordt gesteld voor de desbetreffende bevoegde instanties van een andere lidstaat waarvoor zij die informatie relevant achten. Waar nodig dient die relevante informatie minstens de informatie te behelzen die in overeenstemming met Besluit 2005/671/JBZ wordt doorgestuurd aan Europol of Eurojust. In dit verband gelden de Unieregels inzake gegevensbescherming van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (14), en wordt geen afbreuk gedaan aan de Unieregels over samenwerking tussen bevoegde nationale instanties in het kader van strafprocedures, zoals die van Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad (15) of Kaderbesluit 2006/960/JBZ.
- (26)
Relevante informatie die door de bevoegde instanties van de lidstaten wordt vergaard in het kader van strafprocedures betreffende terroristische misdrijven, dient te worden uitgewisseld. Onder het begrip ‘strafprocedure’ wordt begrepen elk stadium van de procedure vanaf het moment waarop een persoon ervan wordt verdacht of beschuldigd een misdrijf te hebben gepleegd, tot de beslissing waarbij uiteindelijk wordt vastgesteld of de betrokkene het misdrijf heeft gepleegd, onherroepelijk is geworden.
- (27)
De lidstaten dienen maatregelen te nemen ter zake van bescherming, ondersteuning en bijstand die inspelen op de specifieke behoeften van terrorismeslachtoffers, overeenkomstig Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad (16) en zoals in onderhavige richtlijn nader is omschreven. Een terrorismeslachtoffer is een slachtoffer als gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 2012/29/EU, met name een natuurlijk persoon die als rechtstreeks gevolg van een terroristisch misdrijf schade, met inbegrip van lichamelijke, geestelijke of emotionele schade of economisch nadeel, heeft geleden of een familielid van een persoon wiens overlijden rechtstreeks veroorzaakt is door een terroristisch misdrijf en die schade heeft geleden als gevolg van het overlijden van die persoon. Familieleden van overlevende terrorismeslachtoffers, als gedefinieerd in dat artikel, hebben op grond van die richtlijn toegang tot diensten van slachtofferhulp en beschermingsmaatregelen.
- (28)
De bijstand bij schadeloosstellingsvorderingen van slachtoffers geldt onverminderd en naast de assistentie die terrorismeslachtoffers ontvangen van assistentieverlenende instanties overeenkomstig Richtlijn 2004/80/EG van de Raad (17). Hierbij worden de nationale regels inzake juridische vertegenwoordiging voor het vorderen van schadeloosstelling, onder meer via rechtsbijstandsregelingen, onverlet gelaten, evenals andere relevante nationale regels over schadeloosstelling.
- (29)
De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat binnen de nationale crisisresponsinfrastructuur wordt voorzien in een alomvattende respons voor de specifieke behoeften van de terrorismeslachtoffers onmiddellijk na een terroristische aanslag en zo lang als noodzakelijk is. Daartoe kunnen de lidstaten één centrale, bijgewerkte website met alle relevante informatie opzetten, alsmede een centrum voor hulp aan slachtoffers en hun familieleden in noodsituaties dat psychologische eerste hulp en emotionele ondersteuning biedt. De desbetreffende initiatieven van de lidstaten dienen te worden gesteund door de beschikbare gezamenlijke mechanismen en middelen inzake bijstand op Unieniveau ten volle te benutten. De diensten voor slachtofferhulp dienen er rekening mee te houden dat de specifieke behoeften van terrorismeslachtoffers kunnen evolueren in de tijd. In dat verband dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat de diensten voor slachtofferhulp in de eerste plaats ten minste de emotionele en psychologische noden van de meest kwetsbare terrorismeslachtoffers lenigen, en dat zij alle terrorismeslachtoffers meedelen dat verdere emotionele en psychologische ondersteuning, waaronder traumazorg en -counseling, ter beschikking is.
- (30)
De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat alle terrorismeslachtoffers toegang wordt geboden tot informatie over de rechten van slachtoffers, beschikbare diensten voor slachtofferhulp en schadevergoedingsregelingen in de lidstaat waar het terroristische misdrijf is gepleegd. De betrokken lidstaten dienen passende maatregelen te nemen om hun onderlinge samenwerking te faciliteren, teneinde ervoor te zorgen dat terrorismeslachtoffers die ingezetenen zijn van een andere lidstaat dan die waar het terroristische misdrijf is gepleegd, daadwerkelijk toegang tot deze informatie hebben. Bovendien dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat terrorismeslachtoffers toegang hebben tot langdurige diensten voor slachtofferhulp in hun lidstaat van verblijf, ook als het terroristische misdrijf plaatsvond in een andere lidstaat.
- (31)
Om radicalisering en werving voor terrorisme, onder meer onlineradicalisering, te voorkomen, is een proactieve, alomvattende langetermijnaanpak vereist, zoals is aangegeven in de herziene Uniestrategie ter bestrijding van radicalisering en werving voor terrorisme van 2014 en de conclusies van de Raad van de Europese Unie en van de lidstaten in het kader van de Raad bijeen over een krachtigere strafrechtelijke reactie op tot terrorisme leidende radicalisering en gewelddadig extremisme van 2015. Bij die aanpak dienen maatregelen op strafrechtelijk gebied te worden gecombineerd met beleid inzake onderwijs, sociale inclusie en integratie, en met het aanbieden van programma's voor effectieve deradicalisering of afstandneming en uittreding of rehabilitatie, ook in de penitentiaire en probatiecontext. De lidstaten dienen goede praktijken te delen over doeltreffende maatregelen en projecten op dit gebied, met name met betrekking tot buitenlandse terroristische strijders en terugkeerders, indien nodig in samenwerking met de Commissie en de desbetreffende instanties en organen van de Unie.
- (32)
De lidstaten dienen hun inspanningen tot voorkoming en bestrijding van tot terrorisme leidende radicalisering voort te zetten door middel van coördinatie, het delen van informatie en ervaringen over hun nationaal preventiebeleid en door de uitvoering of, naargelang het geval, bijwerking van hun nationaal preventiebeleid volgens hun eigen behoeften, doelstellingen en vermogens, en voortbouwend op hun eigen ervaringen. De Commissie dient, waar passend, de nationale, regionale en lokale autoriteiten bij de ontwikkeling van preventiebeleid te steunen.
- (33)
De lidstaten dienen, afhankelijk van de desbetreffende behoeften en specifieke omstandigheden van elke lidstaat, steun te verlenen aan de beroepsmensen, onder meer partners uit het maatschappelijk middenveld die een goede kans hebben op contact met personen die gevoelig zijn voor radicalisering. Deze steunmaatregelen kunnen onder meer bestaan in specifieke maatregelen inzake opleiding en bewustmaking die erop gericht zijn tekenen van radicalisering te identificeren en aan te pakken. Waar passend dienen die maatregelen te worden genomen in samenwerking met particuliere ondernemingen, maatschappelijke organisaties die actief zijn op dit gebied, plaatselijke gemeenschappen en andere belanghebbenden.
- (34)
Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de behoefte aan voor de hele Unie geharmoniseerde regels beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
- (35)
Deze richtlijn respecteert de in artikel 2 VEU erkende beginselen, eerbiedigt de grondrechten en de fundamentele vrijheden en neemt de met name in het Handvest erkende beginselen in acht, waaronder die welke zijn neergelegd in de titels II, III, V en VI daarvan, die onder meer betrekking hebben op het recht op vrijheid en veiligheid, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de vrijheid van vergadering en vereniging, de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, het algemene verbod op discriminatie, met name op grond van ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging of politieke of andere denkbeelden, het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht op bescherming van persoonsgegevens, de beginselen legaliteit en evenredigheid van misdrijven en straffen, die ook het vereiste van nauwkeurigheid, duidelijkheid en voorzienbaarheid in het strafrecht omvatten, het vermoeden van onschuld en het recht op vrij verkeer zoals neergelegd in artikel 21, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (18). De onderhavige richtlijn dient overeenkomstig die rechten en beginselen te worden toegepast, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en andere mensenrechtenverplichtingen uit hoofde van het internationaal recht.
- (36)
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het Unierecht met betrekking tot de procedurele rechten van verdachten of beklaagden in een strafprocedure.
- (37)
Deze richtlijn mag er niet toe leiden dat de rechten, verplichtingen en verantwoordelijkheden van de lidstaten uit hoofde van het internationaal recht, met inbegrip van het internationaal humanitair recht, worden gewijzigd. Deze richtlijn is niet van toepassing op de activiteiten van een krijgsmacht tijdens een gewapend conflict als gedefinieerd in het internationaal humanitair recht waaraan die activiteiten onderworpen zijn, noch is deze van toepassing op de activiteiten ondernomen door de strijdkrachten van een staat bij de uitoefening van hun officiële taken, voor zover deze onderworpen zijn aan andere bepalingen van internationaal recht.
- (38)
Het verrichten van humanitaire activiteiten door onpartijdige humanitaire organisaties die door het internationaal recht, met inbegrip van het internationaal humanitair recht, zijn erkend, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn, een en ander met inachtneming van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- (39)
De uitvoering van de uit hoofde van deze richtlijn aangenomen strafrechtelijke maatregelen dient evenredig te zijn aan de aard en de omstandigheden van het misdrijf, rekening houdend met de legitieme doelen die worden nagestreefd en de noodzaak daarvan in een democratische samenleving, waarbij elke vorm van willekeur, racisme of discriminatie moet worden uitgesloten.
- (40)
Niets in deze richtlijn mag zo worden uitgelegd dat het een beperking of belemmering ten doel zou hebben van de verspreiding van informatie voor wetenschappelijke, academische of rapportagedoeleinden. Het uitdrukking geven aan radicale, polemische of controversiële standpunten in het publieke debat over gevoelige politieke kwesties valt buiten de reikwijdte van deze richtlijn en, met name, buiten de omschrijving van het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven.
- (41)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op die lidstaten.
- (42)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.
- (43)
Deze richtlijn dient derhalve Kaderbesluit 2002/475/JBZ te vervangen voor de lidstaten waarvoor deze richtlijn bindend is, en Besluit 2005/671/JBZ te wijzigen,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 177 van 18.5.2016, blz. 51.
Standpunt van het Europees Parlement van 16 februari 2017 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 maart 2017.
Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3).
Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89).
Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1).
Besluit 2005/671/JBZ van de Raad van 20 september 2005 betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische aard (PB L 253 van 29.9.2005, blz. 22).
Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de instelling van ‘Eurodac’ voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1077/2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 1).
Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).
Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams (PB L 162 van 20.6.2002, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn inzake elektronische handel) (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).
Besluit 2007/533/JBZ van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 205 van 7.8.2007, blz. 63).
Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 132).
Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (PB L 130 van 1.5.2014, blz. 1).
Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57).
Richtlijn 2004/80/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven (PB L 261 van 6.8.2004, blz. 15).
Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).