Hof 's-Hertogenbosch, 13-09-2011, nr. HV 200.085.135
ECLI:NL:GHSHE:2011:BS8927
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-09-2011
- Zaaknummer
HV 200.085.135
- LJN
BS8927
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BS8927, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑09‑2011
Uitspraak 13‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Artikel 350 Fw – tussentijdse beëindiging. Beperkt verwijt ten aanzien van vastgestelde tekortkomingen. Verlenging looptijd. Bij zeer hoge uitzondering afdracht minimale bewindvoerderssalaris.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 13 september 2011
Zaaknummer: HV 200.085.135/01
Zaaknummers eerste aanleg: 09/410 R en 09/411 R
in de zaak in hoger beroep van:
[X.], en [Y.] e/v [X.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [X.] respectievelijk [Y.],
advocaat: mr. A.M.A. Bouwens.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Maastricht van 29 maart 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 april 2011, hebben appellanten ieder voor zich verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling op appellanten van toepassing zal blijven, al dan niet met verlenging van de looptijd van de regeling.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
[X.] en [Y.], bijgestaan door mr. Bouwens;
- -
mevrouw D. Jongen, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
de brieven met bijlagen van de advocaat van appellanten d.dis. 11 april 2011 en 2 september 2011;
- -
de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.dis. 12 april 2011 en 29 augustus 2011.
3. De beoordeling
3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan appellanten als rechthebbenden toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld.
Uit de brief van 24 augustus 2011 van de heer F.H. Stoffels, de beschermingsbewindvoerder, blijkt dat deze instemt met het hoger beroep dat appellanten hebben ingesteld, zodat appellanten in zoverre ontvankelijk zijn in het hoger beroep.
3.2.
Bij vonnis van 24 november 2009 is ten aanzien van beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c, sub d en sub e Faillissementswet (Fw) ten aanzien van beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris d.d. 14 februari 2011 tussentijds beëindigd, nu appellanten een of meer van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen of door hun doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmeren dan wel frustreren en bovenmatige schulden doen of laten ontstaan en trachten hun schuldeisers te benadelen.
Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeren appellanten van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.4.
De rechtbank heeft haar beslissing als volgt gemotiveerd. Gebleken is dat appellanten niet hebben voldaan aan de inlichtingenplicht. Ook niet nadat zij hierop tijdens het verhoor door de rechter-commissaris op 13 juli 2010 zijn gewezen. Tevens zijn nieuwe schulden en een boedelachterstand ontstaan. Indien het door de advocaat gedane voorstel, om diverse kosten ten laste van de boedel te brengen en daardoor de boedelachterstand te verminderen, zou worden gevolgd, resteert nog altijd een achterstand van € 2.661,87. Onduidelijkheid bestaat echter of en, zo ja, met welke bedragen de ziektekosten, de kosten van het beschermingsbewind en de zakelijke reiskosten van [Y.] ten laste van de boedel zouden kunnen worden gebracht.
Dat de achterstand mede met uitbetaling van door [X.] verricht overwerk ingelopen kan worden, is naar het oordeel van de rechtbank nog maar de vraag, omdat het doorgaans om relatief kleine bedragen gaat. Daarbij komt dat [X.] dit overwerk niet heeft gemeld, hetgeen zou kunnen doen vermoeden dat deze inkomsten verzwegen zijn om ze na beëindiging van de schuldsaneringsregeling uit te laten betalen; dit ten nadele van de boedel.
Appellanten kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij komen daarvan in hoger beroep.
3.5.
Appellanten hebben in hun beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd dat verwarring was ontstaan doordat appellanten in contact stonden met twee bewindvoerders. Inmiddels hebben appellanten hun tekortkoming in de nakoming van de informatieverplichting hersteld door alle benodigde informatie aan de bewindvoerder te verstrekken. Met betrekking tot het overwerk van [X.] stellen appellanten dat zij de intentie hadden de uitbetaling hiervan aan de boedel af te dragen.
Voorts voeren appellanten aan dat zij op het moment van het verhoor bij de rechter-commissaris van streek waren vanwege alle gebeurtenissen omtrent het beschermingsbewind, waardoor hetgeen toen besproken is onvoldoende tot hen is doorgedrongen. Appellanten stellen geen proces-verbaal van het verhoor te hebben ontvangen.
Ten aanzien van de nieuwe schulden voeren appellanten aan dat de beschermingsbewindvoerder hen niet heeft geïnformeerd omtrent nieuwe schulden. Appellanten hadden geen inzicht in mutaties op de bewindrekening. Ook nadat appellanten meerdere malen hadden verzocht om mutatie-overzichten, werden deze overzichten niet door hen ontvangen.
Met betrekking tot de boedelachterstand stellen appellanten dat reeds vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling het vrij te laten bedrag op onjuiste wijze is berekend. Zo zijn de kosten voor het beschermingsbewind en het kostgeld van de dochter onjuist verwerkt. Indien een correcte berekening had plaatsgevonden hadden appellanten maandelijks meer ruimte in hun budget gehad en zouden er minder problemen zijn ontstaan met betrekking tot het voldoen van de vaste lasten en de maandelijkse boedelafdrachten. Voorts hebben appellanten medegedeeld bereid te zijn het volledige vakantiegeld en de inkomsten uit overuren af te dragen aan de boedel.
Tot slot stellen appellanten zich op het standpunt dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de impact van de problemen die appellanten hadden met de beschermingsbewindvoerder en de daadwerkelijke oorzaken die ten grondslag liggen aan het niet nakomen van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank wijten appellanten merendeels aan het falen van de beschermingsbewindvoerder.
3.5.1.
Hieraan hebben appellanten ter zitting - kort samengevat - toegevoegd dat de uitbetaling van de overwerkuren van [X.] een paar honderd euro bedroeg en dat dit inmiddels op de boedelrekening is gestort. Appellanten zijn thans met de werkgever in gesprek om mogelijkheden te onderzoeken waarmee op de nieuwe schulden kan worden ingelopen, zoals een voorschot op het vakantiegeld. De nieuwe schulden bedragen momenteel nog € 2.867,78. Deze nieuwe schulden zijn ontstaan gedurende het beschermingsbewind, zoals uitgevoerd door de heer Rongen. Nu appellanten een nieuwe beschermingsbewindvoerder hebben verloopt alles goed.
Ten aanzien van de correctieposten op het vrij te laten bedrag hebben appellanten overeenstemming bereikt met de bewindvoerder, met uitzondering van de reiskosten en de ziektekosten.
Teneinde de achterstanden in te lopen hebben appellanten voorgesteld om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen met twee jaar en in die periode de boedelbijdrage vast te stellen op het minimale bedrag, waardoor appellanten met het resterende vrij te laten bedrag de boedelachterstand en de eventueel nog resterende nieuwe schulden kunnen aflossen. De bewindvoerder heeft meegedeeld niet negatief tegenover dit voorstel te staan, mede gelet op de huidige stabiele situatie met de nieuw aangestelde beschermingsbewindvoerder. De bewindvoerder heeft voorts aangegeven sinds het vonnis van de rechtbank steeds correct te zijn geïnformeerd door appellanten.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c, d en e Fw, te beoordelen of er bij appellanten, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door hun doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en/of het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden en/of het trachten hun schuldeisers te benadelen.
3.6.2.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat binnen de schuldsaneringsregeling van appellanten veel is misgegaan. De tekortkomingen hebben allemaal betrekking op de informatieverplichting, de afdrachtverplichting en het ontstaan van nieuwe schulden. Gezien de inhoud van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, acht het hof het aannemelijk dat de geconstateerde tekortkomingen voor een groot deel zijn te wijten aan de gewezen beschermingsbewindvoerder, de heer Rongen.
Ten aanzien van de informatieverplichting heeft de bewindvoerder desgevraagd ter zitting van het hof verklaard dat sinds het vonnis van de rechtbank en de benoeming van de heer Stoffels tot beschermingsbewindvoerder appellanten correct aan deze verplichting voldoen.
Bij vervanging van de heer Rongen als beschermingsbewindvoerder door de heer Stoffels bleek dat er voor € 6.000,-- aan nieuwe schulden was ontstaan, waarvan appellanten geen weet hadden omdat de heer Rongen hen daarover geen enkele informatie had verstrekt. Van die nieuwe schulden is inmiddels meer dan € 3.000,-- afgelost en het hof acht appellanten in staat gedurende de verdere looptijd van de schuldsaneringsregeling de resterende nieuwe schulden af te lossen.
De advocaat van appellanten en de bewindvoerder hebben inmiddels overeenstemming bereikt over een aantal correcties op het vrij te laten bedrag, waardoor appellanten feitelijk minimaal €150,-- per maand meer te besteden zouden hebben gehad. Onduidelijkheid bestaat nog omtrent de ziektekosten ten aanzien waarvan de rechter-commissaris eventueel kan worden verzocht om daarmee rekening te mogen houden bij de berekening van het VTLB. Ook met betrekking tot de reiskosten van [Y.] vindt nog overleg plaats, maar daarbij gaat het slechts om kleinere bedragen.
Al met al is de feitelijke boedelachterstand aanzienlijk lager dan het bedrag waar de rechtbank van uit is gegaan.
3.6.3.
Het hof is, gelet op al het bovenstaande, van oordeel dat aan appellanten slechts in beperkte mate een verwijt valt te maken van de vastgestelde tekortkomingen in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Mede gezien het positieve advies van de bewindvoerder zal het hof daarom de schuldsaneringsregeling van appellanten verlengen met de maximale termijn van twee jaar, te weten tot 24 november 2014.
Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval en de ernstige tekortkomingen van de gewezen beschermingsbewindvoerder zal het hof bij zeer hoge uitzondering bepalen dat appellanten - zoals ook door hen verzocht - met ingang van de verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, te weten vanaf 24 november 2012, nog slechts het minimale bewindvoerderssalaris aan de boedel hoeven af te dragen, zodat zij met hetgeen dan resteert boven het VTLB de boedelachterstand kunnen aflossen.
3.6.4.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van appellanten voortgezet dient te worden nu er geen grond meer bestaat voor tussentijdse beëindiging daarvan.
3.7.
Het vonnis zal worden vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder, c.q. de voordracht van de rechter-commissaris om de schuldsaneringsregeling van appellanten tussentijds te beëindigen zal alsnog worden afgewezen.
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder c.q. de voordracht van de rechter-commissaris tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [X.] en [Y.] e/v [X.], beiden wonende te [postcode] [woonplaats], gemeente [gemeentenaam], aan de [woonadres];
wijst de zaak terug naar de rechtbank Maastricht in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
verlengt de looptijd van de schuldsaneringsregeling met een termijn van twee jaar, te weten tot 24 november 2014;
verstaat dat appellanten gedurende de verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, te weten vanaf 24 november 2012, nog slechts het minimale bewindvoerderssalaris aan de boedel hoeven af te dragen, zodat zij met hetgeen dan resteert boven het VTLB de boedelachterstand kunnen aflossen om zodoende alsnog de schone lei te verwerven;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.A. Pouw, L.Th.L.G. Pellis en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2011.