Vgl. HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430 m.nt. Van Kempen, rov. 2.5.3, HR 11 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2547, NJ 2013/577 m.nt. Van Kempen, rov. 3 en HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960, NJ 2013/383 m.nt. Reijntjes, rov. 2.4.
HR, 20-12-2016, nr. 15/02727
ECLI:NL:HR:2016:2915
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-12-2016
- Zaaknummer
15/02727
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2915, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1284, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1284, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2915, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklachten hennepkwekerij. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/02726 P, 15/02724 en 15/02729 P.
Partij(en)
20 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/02727
EC/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 1 juni 2015, nummer 21/000443-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben L.E.G. van der Hut en E.M. Witjens, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2016.
Conclusie 15‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklachten hennepkwekerij. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/02726 P, 15/02724 en 15/02729 P.
Nr. 15/02727 Zitting: 15 november 2016 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 1 juni 2015 de verdachte wegens 3 primair “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid” en 4. “diefstal door of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Deze strafzaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen de verdachte (nr. 15/02729 P) en met de strafzaak (nr. 15/02724) en de ontnemingszaak (nr. 15/02726 P) tegen de medeverdachte [medeverdachte] , waarin ik vandaag eveneens concludeer.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en hebben mr. E.M. Witjens en mr. L.E.G. van der Hut, beiden advocaat te Den Haag, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van feit 3 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, aangezien uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte op 24 augustus 2012 in Enter, gemeente Wierden, meer dan 200 hennepplanten opzettelijk heeft geteeld, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezen verklaard dat:
“zij op 24 augustus 2012 te Enter, gemeente Wierden, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [a-straat 1] een groot aantal hennepplanten en delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten meer dan 200 hennepplanten).”
6. Voorts is ten laste van de verdachte onder 4 bewezen verklaard dat:
“zij in de periode van 24 mei 2012 tot en met 24 augustus 2012 te Enter, gemeente Wierden, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit toebehorende aan Enexis B.V., waarbij verdachte en haar mededaders het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.”
7. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
(i) De op de terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
“Ik heb opdracht gegeven om een hennepkwekerij aan te leggen in de woning [a-straat 1] te Enter. Die hennepkwekerij is door anderen gebouwd en ingericht. Ik wist van de diefstal van de elektriciteit. Ik heb voor de planten gezorgd. Er stonden tussen de 280 en 300 hennepplanten. Ik wilde een hennepkwekerij om wat geld bij te verdienen.”
(ii) Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
“Van de Criminele Inlichtingen Eenheid was een proces-verbaal ontvangen met de informatie dat er aan de [b-straat 1] in Holten vermoedelijk een hennepkwekerij was gevestigd. Op 24 augustus 2012 ging een medewerker van de afdeling fraude van Enexis naar het genoemde perceel voor een meterkastcontrole. De monteur werd binnengelaten waarna hij constateerde dat er fraude met de elektriciteitsmeter was gepleegd. Hierna heeft ook de politie de woning betreden met toestemming van de bewoner. Op de eerste verdieping werd in een slaapkamer een hennepkwekerij aangetroffen. Op 24 augustus 2012 waren politiemedewerkers op zoek naar de huurder van de woning aan de [b-straat 1] te Holten. Omdat ze tevens een woning zou huren in Enter heeft de politie aldaar gezocht. Buiten de woning werd een sterke weedlucht geroken. Tevens was een deel van de woning afgesloten en voorzien van rolluiken. Door de dienstdoende hulpofficier werd vervolgens toestemming gegeven tot het betreden van de woning. In de woning aan de [a-straat 1] te Enter werd een zeer recentelijk ontmantelde hennepkwekerij in de kelder aangetroffen.”
(iii) Een op 3 september 2012 bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
“V = vraag; A = antwoord.V: Wie is de eigenaar van het pand waar de hennepkwekerij in zat?A: De eigenaars van het pand [a-straat 1] te Enter zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] uit Enter. Ik huur dit particulier.V: Werd er en sinds wanneer illegaal elektriciteit afgenomen?A: Er werd elektriciteit voor de meter weggenomen. Dit is sinds drie maanden.V: Wanneer is begonnen met de aanleg van de hennepkwekerij?A: Begin juli (het hof leest hier juli 2012) zijn er mensen begonnen met het bouwen van de hennepkwekerij. Ik wilde één keer hennep kweken. Ik had het geld nodig. De mensen die de hennepkwekerij gebouwd hebben, heb ik via Marktplaats ontmoet. Ik had niet genoeg geld om alle spullen te kopen en toen boden ze aan de kwekerij in te richten. Daar stond, tegenover dat ik twee kilo hennep zou krijgen en zij de rest. De kwekerij werd aangelegd in de kelder van de woning.V: In wiens opdracht werd de hennepkwekerij aangelegd?A: Ik heb de opdracht gegeven de kwekerij aan te leggen.Vraag: Waar en door wie werden de goederen aangeschaft die nodig waren?A: Ik heb niets betaald of gekocht. Ik heb alleen de woning ter beschikking gesteld en ik zou twee kilo van de oogst krijgen. Deze mensen vertelden dat ik voor twee kilo € 6.000,00 zou kunnen krijgen.Vraag: Wanneer en door wie is het elektrische gedeelte in de hennepkwekerij aangelegd?A: Deze is zo 'n drie maanden geleden door [betrokkene 3] en anderen aangelegd.V: Hoeveel hennepstekken werden er aangeschaft?A: Er zijn 330 hennepstekken neergezet.V: Wie hield toezicht in de kwekerij en onderhield de hennepplanten?A: In het begin die [betrokkene 3] of anderen. De laatste twee weken heb ikzelf water gegeven.V: Hoe vaak en wanneer werd onderhoud gepleegd aan de hennepplanten?A: Ze kwamen twee keer in de week langs. Toen ze niet meer langs kwamen heb ik het dus zelf gedaan. Er lag een blaadje beneden en daar stond op hoeveel voeding bij hoeveel water moest.”
(iv) Een proces-verbaal van politie van 27 augustus 2012, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
“Op 24 augustus 2012 werd door mij assistentie verleend aan collega [verbalisant 3] , brigadier werkzaam, bij de regiopolitie Twente, Cluster West, Basispolitieteam Rijssen-Holten, in verband met het aantreffen van een hennepkwekerij in het perceel [a-straat 1] te Enter. In deze woning werd een grotendeels zeer recentelijk ontmantelde hennepkweekruimte in de kelder aangetroffen. De woning wordt gehuurd door [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] , wonende te Enter, [a-straat 1] te Enter.
In de woning werd niemand aangetroffen. Vanuit de hal kwam ik via de toegangsdeur in de kweekruimte. De kweekruimte bevond zich in de kelderruimte van de woning. Een steile trap leidde naar beneden. Onderaan de trap trof ik een vijftal gevulde zakken aan met resten van hennepplanten en teelaarde. De aangetroffen resten met wortelstelsels afkomstig van een eerdere oogst. De afgeknipte hennepstelen waren sterk ingedroogd en de teelaarde was volkomen droog. Verderop, onderaan de trap, zag ik een ruimte die vol stond met een groot groen rechthoekig waterreservoir. Ik zag dat in het vat een elektrische dompelpomp hing. Tegen de binnenmuur van de ruimte zag ik in totaal 33 transformatoren. Ik zag tevens enkele flacons staan met groei en bloei bevorderende stoffen. Ik voelde dat de flacons aangebroken waren. De kweekruimte is door mij opgemeten. Het aantal vierkante meters betrof 31,4 m. Ik zag dat in de kelder zwart landbouwplastic op de grond was aangebracht waarop teelaarde was uitgestort. Ik zag dat er in de teelaarde hennepplanten hadden gestaan. Op een aantal plekken zag ik nog daadwerkelijk hennepplanten staan, die niet bleken geoogst. Ik zag dat boven de geoogste hennepplanten assimilatielampen waren opgehangen. Ik zag dat alle wanden waren bekleed met aluminiumkleurig warmte werend folie. Deze hennepplanten werden gelijkelijk belicht door in totaal 33 assimilatielampen van elk 400 Watt. De lampen waren met een tijdschakelaar verbonden met het lichtnet. De vervuilde lucht werd afgevoerd door een flexibele aluminium buis gekoppeld aan een koolstoffilter door een flexibele buis via luchtroosters in de buitenmuren naar buiten afgevoerd.
Een aantal hennepplanten, resten van hennepplanten en THC houdende stofmonsters zijn door mij voor onderzoek en expertise veiliggesteld. De aangetroffen en in beslaggenomen hennepplanten zijn van de soort cannabis (Cannabis Sativa L). Op grond van de aangetroffen situatie kan worden gesteld dat de hier gehanteerde methode uiteinde was gericht op de opzettelijke bedrijfsmatige dan wel beroepsmatige productie van hennep (= Nederweed). Van de aangetroffen hennepplanten c.q. resten van hennepplanten zijn monsters genomen welke zijn getest met de ODV verdovende middelentest voor hennep. Deze testen verliep positief op de aanwezigheid van THC, zijnde de werkzame stof in hennep. Marihuana en Hasj is afkomstig van de Hennepplant (geslacht Cannabis) en staat als zodanig vermeld op lijst II van de Opiumwet.
De medewerker van het energiebedrijf Enexis, genaamd [betrokkene 5], verklaarde tegen mij dat een illegale aansluiting in de meterkast was aangebracht. De afgenomen gebruikte stroom ten behoeve van de kweekruimte was niet via de meter gelopen, waardoor geen registratie van afgenomen stroom/energie plaatsvindt. Dit levert een nadeel op voor de energieleverancier.”
(v) Een proces-verbaal van 3 oktober 2012, opgemaakt door [betrokkene 4] , medewerker fraudebestrijding in dienst bij Enexis B.V., voor zover inhoudende als aangifte van [betrokkene 4] :
“Namens Enexis B.V., gevestigd te Rosmalen, ben ik uit hoofde van mijn functie bevoegd om aangifte te doen van diefstal van energie. Enexis B. V. transporteert en distribueert energie naar particulieren en bedrijven, waaronder naar perceel [a-straat 1] te Rijssen. Op verzoek van politieambtenaar [verbalisant 4] van korps Twente is op 24 augustus 2012 door een monteur van Enexis B. V. een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting in bovengenoemd. perceel. De monteur constateerde op 24 augustus 2012 verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan. Het verzegelde deksel van de aansluiting van de elektriciteitsmeter is ongeoorloofd open geweest. De monteur zag dat de hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie verzwaard was. Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd. Naar aanleiding van het ingesteld onderzoek is door mij een berekening gemaakt waaruit blijkt dat er minimaal 23.606 kWh illegaal is afgenomen. Niemand had het recht of de toestemming van Enexis B. V. om het zegel te verbreken of wijziging in de bedrading aan te brengen. Niemand is gerechtigd de elektra, zijnde eigendom van Enexis B.V., op deze wijze weg te nemen en zich toe te eigenen.”
8. Zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, heeft het hof ten aanzien van feit 3 het volgende vastgesteld. De verdachte heeft begin juli 2012 een hennepkwekerij laten bouwen in de kelder van haar woning. Vervolgens zijn er in deze hennepkwekerij 280 à 330 hennepstekken geplant. Bij gelegenheid van het politieonderzoek op 24 augustus 2012 werd geconstateerd dat de desbetreffende hennepkwekerij zeer recentelijk grotendeels was ontmanteld en werden hennepplanten, kweekbenodigdheden, resten van hennepplanten en teelaarde aangetroffen. Uit de bewijsvoering volgt aldus dat de verdachte op tijdstippen in de periode van begin juli 2012 tot en met 24 augustus 2012 een door anderen geïnstalleerde hennepkwekerij met ongeveer 300 hennepplanten in haar woning heeft gehad. Gelet hierop heeft het hof uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte in een pand aan [a-straat 1] in Enter tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk meer dan 200 hennepplanten heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad.
9. Het is evenwel de vraag of die conclusie ook geldt voor de door het hof bewezen verklaarde datum van 24 augustus 2012. Daarbij moet worden bedacht dat ten tijde van het politieonderzoek op 24 augustus 2012 wel hennepplanten werden aangetroffen, maar dat niet uit de bewijsvoering is af te leiden dat het daarbij gaat om een grote hoeveelheid, te weten meer dan 200 hennepplanten. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt veeleer dat op dat moment de hennepkwekerij al was ontmanteld. Uit de bewijsvoering volgt bovendien niet dat de ontmanteling op 24 augustus 2012 heeft plaatsgevonden. Wel verklaart de verdachte dat zij “de laatste twee weken” de hennepplanten water heeft gegeven, maar ook uit deze verklaring kan niet worden afgeleid dat het daarbij gaat om meer dan 200 hennepplanten op 24 augustus 2012. Het middel klaagt dan ook op zichzelf terecht dat het bewezen verklaarde “op 24 augustus 2012” in combinatie met de bewezen verklaarde hoeveelheid hennepplanten niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
10. Naar mijn mening hoeft het voorafgaande evenwel niet tot cassatie te leiden. Buiten kijf staat dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de verdachte op tijdstippen in de periode van begin juli 2012 tot en met 24 augustus 2012 in een pand aan [a-straat 1] in Enter tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk meer dan 200 hennepplanten heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad. Daarbij neem ik in aanmerking dat de verdachte zowel op de terechtzitting in hoger beroep als bij de politie heeft verklaard dat in haar woning tussen de 280 en 300 hennepplanten, respectievelijk 330 hennepstekken stonden en dat begin juli 2012 is begonnen met het bouwen van de hennepkwekerij. Uit deze verklaringen heeft het hof dan ook kunnen afleiden dat het feit betrekking had op meer dan 200 hennepplanten, zoals bewezen is verklaard. De raadsvrouwe van de betrokkene heeft slechts verweer gevoerd ten aanzien van de (gestelde) onrechtmatige binnentreding van de woning en het ontbreken van medeplegen, terwijl de betrokkene zelf op de terechtzitting in hoger beroep juist heeft erkend dat er tussen de 280 en 300 hennepplanten in haar woning stonden. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat de verdachte een rechtens te respecteren belang heeft bij cassatie en terugwijzing op dit punt. Bovennatuurlijke gaven zijn niet nodig om te voorspellen dat na terugwijzing de tenlastelegging in die zin zal worden gewijzigd dat daarin tot uitdrukking komt dat het onder 3 ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden op tijdstippen in de periode van begin juli 2012 tot en met 24 augustus 2012.1.
11. Zoals blijkt uit de toelichting, behelst het middel ten slotte de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat feit 3 heeft plaatsgevonden in de gemeente Wierden.
12. Uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat het onder 3 bewezen verklaarde feit heeft plaatsgevonden in de woning van de verdachte aan de [a-straat 1] in Enter. De omstandigheid dat Enter een dorp is in de fraaie gemeente Wierden, kan worden aangemerkt als een feit van algemene bekendheid. Van algemene bekendheid zijn immers die gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen. De omstandigheid dat Enter een dorp is in de gemeente Wierden, kan zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen, zoals “wikipedia” (digitale encyclopedie), worden achterhaald. Deze omstandigheid behoefde derhalve niet te worden ondersteund door enig bewijsmiddel.2.
13. Het middel faalt.
14. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten aanzien van de feiten 3 en 4 ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte medeplegen opleveren.
15. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, heeft de raadsvrouwe van de verdachte (subsidiair) bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van het voorhanden hebben van hennep (feit 3), aangezien er geen sprake is geweest van medeplegen. De raadsvrouwe heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard over “anderen”, zonder daarbij het achterste van haar tong te laten zien, en dat de verdachte niet kan en durft te verklaren over die “anderen”. Voorts heeft de raadsvrouwe bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde feit, aangezien ook de diefstal van elektriciteit door die “anderen” is begaan.
16. Het hof heeft in reactie op deze verweren onder “beoordeling” het volgende overwogen:
“Ten aanzien van het betoog van de verdediging dat er geen sprake was van medeplegen, overweegt het hof nog het volgende.
Uit de (op een later tijdstip uit te werken) bewijsmiddelen volgt dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de bewezen verklaarde feiten (opdracht geven een hennepkwekerij aan te leggen en planten verzorgen). Anderen hebben de kwekerij aangelegd, de stroom buiten de meter om afgetapt en de henneptoppen geoogst. Daaruit kan naar het oordeel van het hof de conclusie worden getrokken dat verdachte en haar mededaders zodanig hecht en intensief hebben samengewerkt dat zij als daders moeten worden aangemerkt.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsvrouw.”
17. Het in de onderhavige zaak onder 4 bewezen verklaarde feit is mede geënt op de strafbepaling van art. 311, eerste lid, onder 4°, Sr. Het in die bepaling opgenomen bestanddeel "door twee of meer verenigde personen" kan worden opgevat als "medeplegen" in de zin van art. 47 Sr.3.Zowel ten aanzien van feit 3 als ten aanzien van feit 4 geldt dat voor het bewijs van medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking is vereist.4.Dit criterium veronderstelt dat de verdachte opzet had op de samenwerking en op het grondfeit.5.De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Als van medeplegen sprake is, kan de verdachte ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door de medeverdachten zijn verricht. Om van medeplegen van het opzettelijk telen van een grote hoeveelheid hennep (feit 3) en van medeplegen van gekwalificeerde diefstal van elektriciteit (feit 4) te kunnen spreken is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar mededaders vereist, welke samenwerking moet zijn gericht op het telen van die hennep respectievelijk op de diefstal van de elektriciteit. Het bestaan van uitdrukkelijke afspraken tussen de mededaders en de verdachte is daarvoor niet doorslaggevend. De bewuste samenwerking kan ook stilzwijgend geschieden.6.
18. In de hiervoor onder 16 weergegeven overwegingen ligt als het oordeel van het hof besloten dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met onbekend gebleven mededaders opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten heeft geteeld en ten behoeve van die hennepkwekerij met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid elektriciteit heeft weggenomen en dat de betrokkenheid van de verdachte heeft plaatsgevonden in het kader van een gezamenlijke uitvoering van die feiten. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
19. Anders dan de steller van het middel betoogt, heeft het hof het toetsingskader betreffende medeplegen niet miskend door te overwegen dat de verdachte en haar mededaders “zodanig hecht en intensief hebben samengewerkt dat zij als daders moeten worden aangemerkt”. Daarmee heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk tot uitdrukking gebracht dat sprake is geweest van een hechte en intensieve samenwerking, die meebrengt dat de verdachte met haar mededaders bewust en nauw heeft samengewerkt. Daarbij merk ik ten overvloede op dat ingevolge art. 47, eerste lid, onder 1°, Sr als “daders” van een strafbaar feit onder meer medeplegers zijn aan te merken.
20. Het hof is ervan uitgegaan dat er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de hennepteelt en de daarvoor gebruikte diefstal van elektriciteit. Gelet op de volgende, uit de bewijsvoering volgende feiten en omstandigheden, is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Omdat de verdachte geld nodig had om haar schulden te kunnen voldoen, is zij via “marktplaats” op zoek gegaan naar personen, die haar konden helpen met het bouwen van een hennepkwekerij in haar woning. De verdachte heeft deze personen opdracht gegeven om een hennepkwekerij in haar woning aan te leggen. Vervolgens hebben deze personen de hennepkwekerij, inclusief het elektrische gedeelte, in haar woning gebouwd en ingericht. De verdachte is actief betrokken geweest bij de verzorging van de planten door de planten water te geven. Bovendien is wat betreft de verdeling van de opbrengst afgesproken dat de verdachte substantieel zou delen in de opbrengst van de hennepkwekerij.7.
21. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte de initiator is geweest van de hennepkwekerij in haar eigen woning en dat zij een actieve bijdrage heeft verleend aan het verzorgen van de hennepplanten. Daaruit heeft het hof kunnen afleiden dat er bij de hennepteelt sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking bestaande in een gezamenlijke uitvoering. Hetzelfde geldt naar mijn mening voor het onder 4 bewezen verklaarde medeplegen van de gekwalificeerde diefstal van de elektriciteit. Daarbij wijs ik erop dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte opdracht heeft gegeven tot het aanleggen van de hennepkwekerij, in welk verband ook het elektronische gedeelte in de hennepkwekerij is aangelegd. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte volgt dat zij wist van de diefstal van de elektriciteit. Kennelijk en niet onbegrijpelijk is het hof ervan uitgegaan dat de opdracht die de verdachte heeft gegeven tot het aanleggen van de hennepkwekerij mede betrekking had op het in bewijsmiddel 3 genoemde “elektrische gedeelte”. Daarbij kan nog worden bedacht dat het telen van de hennep nauw is verbonden met de diefstal van de voor die hennepteelt gebruikte elektriciteit. Uit de bewijsvoering heeft het hof aldus kunnen afleiden dat de verdachte ook ten aanzien van de diefstal van elektriciteit een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd en dat ook in dat verband sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en haar mededaders. Mede in het licht van de onderbouwing van de door de raadsvrouwe gevoerde verweren ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.
22. Anders dan de steller van het middel betoogt, volgt uit de bewijsvoering dat de rol van de verdachte ten aanzien van feit 3 niet slechts heeft bestaan uit het water geven van de hennepplanten gedurende de laatste fase van de hennepteelt en dat haar rol ten aanzien van feit 4 niet beperkt is gebleven tot wetenschap van de diefstal van de elektriciteit. De bewezenverklaringen van de feiten 3 en 4 zijn ook in zoverre toereikend gemotiveerd.8.
23. Het middel faalt.
24. Het derde middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van feit 4, voor zover inhoudende dat de gekwalificeerde diefstal van elektriciteit is begaan in Enter, gemeente Wierden, ontoereikend is gemotiveerd.
25. Zoals blijkt uit de toelichting, bevat het middel de klacht dat de gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van de pleegplaats van feit 4 onderling tegenstrijdig zijn, aangezien uit de bewijsmiddelen 1, 3 en 4 blijkt dat de gekwalificeerde diefstal in Enter heeft plaatsgevonden, terwijl bewijsmiddel 5 betrekking heeft op de bevindingen van een monteur van Enexis B.V. ten aanzien van een perceel in Rijssen.
26. Uit de bewijsmiddelen 1, 2, 3 en 4 volgt dat in de door de verdachte gehuurde woning, gelegen aan de [a-straat 1] in Enter, een illegale aansluiting in de meterkast is aangebracht, waardoor er ten behoeve van de hennepkwekerij elektriciteit buiten de meter om is weggenomen. Uit bewijsmiddel 5 blijkt dat een medewerker van de fraudebestrijding van de energiemaatschappij Enexis B.V. een onderzoek heeft ingesteld naar de elektriciteitsmeter in het perceel aan de [a-straat 1] in Rijssen en dat hij namens Enexis B.V. aangifte heeft gedaan van diefstal van elektriciteit in die woning. Uit de onderliggende aangifte met bijlagen van [betrokkene 4] van 30 oktober 2012 kan worden afgeleid dat met de aanduiding [a-straat 1] , [...] in Rijssen wordt gedoeld op de [a-straat 1] , [...] in Enter. Alleen in de aanhef van de aangifte staat als pleegplaats Rijssen vermeld, terwijl in de aan de aangifte gehechte bijlagen als pleegplaats Enter wordt genoemd. Daarbij merk ik op dat de overige adresgegevens (straatnaam, huisnummer en postcode) met elkaar corresponderen.9.Van enige onduidelijkheid over de pleegplaats is dan ook geen sprake. Ook uit het verhandelde op de terechtzitting in hoger beroep blijkt niet dat bij de verdachte enige onduidelijkheid heeft bestaan over hetgeen haar wordt verweten en met name ook niet waar ter plaatse de onder 4 verweten gedraging zich heeft voorgedaan. De verdachte en haar raadsvrouwe hebben ten aanzien van de pleegplaats van feit 4 op die terechtzitting niets aangevoerd.
27. Het hof heeft aldus uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat feit 4 is gepleegd in Enter, gemeente Wierden. De bewezenverklaring van feit 4 is ook in zoverre toereikend gemotiveerd.
28. Het middel faalt.
29. De middelen falen, terwijl het tweede en het derde middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
30. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑11‑2016
Vgl. HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6555, NJ 2011/378, rov. 2.4, HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291, NJ 2011/116 m.nt. Mevis, rov. 3.2.1 en G.J.M. Corstens en M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, Deventer: Kluwer 2014, p. 759-762.
Zie HR 11 februari 1997, NJ 1997/440, rov. 5.2 en HR 17 november 1981, NJ 1983/84 m.nt. Van Veen, rov. 8. Vgl. voorts HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 m.nt. Mevis, rov. 3.2.2: Ook in een geval waarin de tenlastelegging het delictsbestanddeel “gepleegd door twee of meer verenigde personen” bevat, zal de rechter moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Zie ten aanzien van gevallen waarin medeplegen niet bestaat in een gezamenlijke uitvoering in het bijzonder HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391 m.nt. Mevis, rov. 3 en HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis, rov. 3. Naar aanleiding van vragen van de advocaat-generaal heeft de Hoge Raad deze arresten nader toegelicht in HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 m.nt. Mevis, rov. 3.2, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716, rov. 3.2 en HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713, rov. 3.2. Vgl. voorts HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412, rov. 3, HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1321, NJ 2016/420, rov. 3 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413, rov. 3. Zie nader J. de Hullu, Materieel strafrecht. Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, zesde druk, zesde druk, Deventer: Kluwer 2015, p. 453-467.
Vgl. De Hullu, a.w., p. 463-467 en de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge (ECLI:NL:PHR:2013:885) onder 4.7 voorafgaand aan HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:882.
Vgl. De Hullu, a.w., p. 453-467.
Uit bewijsmiddel 2 volgt dat de verdachte twee kilo van de hennepoogst zou krijgen en dat zij daarvoor € 6.000,- zou kunnen ontvangen. In de samenhangende ontnemingszaak tegen de verdachte heeft het hof vastgesteld dat de hennepkwekerij een bruto opbrengst van ruim negen kilo hennep heeft opgeleverd en dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 25.345,86.
Vgl. voor zaken waarin het medeplegen heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering: HR 5 juli 2016, nr. 15/00568 (niet gepubliceerd, middel 1), HR 7 juni 2016, nr. 14/06519 (niet gepubliceerd), HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:883, NJ 2015/396, rov. 3, HR 6 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:10, NJ 2015/399 m.nt. Mevis, rov. 2 en HR 24 juni 2014, nr. 13/00019 (niet gepubliceerd; art. 81 RO, middel 1). Vgl. voorts HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420 m.nt. Rozemond, rov. 2. Vgl. voor falende bewijsklachten betreffende medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep: HR 4 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4260, rov. 2 en HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1263, rov. 3.
Hoewel Rijssen (een stad in de gemeente Rijssen-Holten in de provincie Overijssel) en het nabij gelegen Enter (een dorp in de gemeente Wierden in de provincie Overijssel) verschillende plaatsen betreffen (zie wikipedia, digitale encyclopedie), worden deze plaatsnamen in de praktijk wel eens door elkaar gebruikt. Zo levert via “google” zoeken op het adres “ [a-straat 1] in Rijssen” dezelfde woning op als in het geval wordt gezocht op het adres “ [a-straat 1] in Enter”.