Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 257a [Strafbeschikking]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
15-06-2018, Stb. 2017, 82 jo Stb. 2018, 228 (uitgifte: 20-07-2018, kamerstukken: 34887)
22-02-2017, Stb. 2017, 82 jo Stb. 2018, 228 (uitgifte: 09-03-2017, kamerstukken: 34086)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 507 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
De officier van justitie kan, indien hij vaststelt dat een overtreding is begaan dan wel een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar, een strafbeschikking uitvaardigen.
2.
De volgende straffen en maatregelen kunnen worden opgelegd:
- a.
een taakstraf van ten hoogste honderdtachtig uren;
- b.
een geldboete;
- c.
onttrekking aan het verkeer;
- d.
de verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer;
- e.
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste zes maanden.
3.
Voorts kan de strafbeschikking aanwijzingen bevatten waaraan de verdachte moet voldoen. Zij kunnen inhouden:
- a.
afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
- b.
uitlevering, of voldoening aan de staat van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;
- c.
voldoening aan de staat van een geldbedrag of overdracht van in beslag genomen voorwerpen ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel;
- d.
storting van een vast te stellen som gelds in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen, waarbij het bedrag niet hoger kan zijn dan de geldboete die ten hoogste voor het feit kan worden opgelegd;
- e.
andere aanwijzingen, het gedrag van de verdachte betreffend, waaraan deze gedurende een bij de strafbeschikking te bepalen proeftijd van ten hoogste een jaar heeft te voldoen.
4.
Bij het opleggen van een taakstraf en het geven van aanwijzingen als bedoeld in het derde lid, onder e, geldt als voorwaarde dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
5.
Bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf en de begeleiding bij de naleving van de aanwijzingen, bedoeld in het derde lid, onder e, wordt de identiteit van de verdachte vastgesteld.
6.
De strafbeschikking is schriftelijk en vermeldt:
- a.
de naam en het van de verdachte bekende adres;
- b.
een opgave van het feit als bedoeld in artikel 261, eerste en tweede lid, dan wel een korte omschrijving van de gedraging ter zake waarvan de strafbeschikking wordt uitgevaardigd, alsmede de tijd waarop en de plaats waar deze gedraging werd verricht;
- c.
het strafbare feit dat deze gedraging oplevert;
- d.
de opgelegde straffen, maatregelen en aanwijzingen;
- e.
de dag waarop zij is uitgevaardigd;
- f.
de wijze waarop verzet kan worden ingesteld;
- g.
de wijze van tenuitvoerlegging.
7.
Indien blijkt dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en de strafbeschikking is uitgevaardigd wegens een misdrijf, wordt de strafbeschikking of in ieder geval de in het zesde lid bedoelde onderdelen daarvan vertaald in een voor de verdachte begrijpelijke taal. De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, kan verzoeken dat de strafbeschikking in een voor hem begrijpelijke taal wordt vertaald.
8.
Ten aanzien van de jongvolwassene, die ten tijde van het begaan van de overtreding dan wel het misdrijf als bedoeld in het eerste lid, de leeftijd van achttien wel, maar nog niet die van drieëntwintig jaar heeft bereikt, kan de strafbeschikking naast de in het derde lid genoemde aanwijzingen, de aanwijzing bevatten dat de jongvolwassene zich richt naar de aanwijzingen van een reclasseringsinstelling als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.