Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2016/801 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 22-05-2016
- Bronpublicatie:
11-05-2016, PbEU 2016, L 132 (uitgifte: 21-05-2016, regelingnummer: 2016/801)
- Inwerkingtreding
22-05-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2016, PbEU 2016, L 132 (uitgifte: 21-05-2016, regelingnummer: 2016/801)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Bijzondere onderwerpen
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (herschikking)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 79, lid 2, onder a) en b),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Er moet een aantal wijzigingen worden aangebracht in Richtlijnen 2004/114/EG(4) en 2005/71/EG(5) van de Raad. Ter wille van de duidelijkheid dient tot herschikking van deze richtlijnen te worden overgegaan.
- (2)
Met deze richtlijn wordt beoogd een antwoord te geven op de in de uitvoeringsverslagen van de Richtlijnen 2004/114/EG en 2005/71/EG vastgestelde noodzaak om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen, voor meer transparantie en rechtszekerheid te zorgen en een samenhangend rechtskader te bieden voor diverse categorieën van derdelanders die naar de Unie komen. Deze richtlijn beoogt derhalve de bestaande bepalingen voor deze categorieën te vereenvoudigen en te stroomlijnen en in één instrument samen te brengen. Hoewel deze categorieën onderlinge verschillen vertonen, hebben zij een zodanig aantal kenmerken gemeen dat zij onder een gemeenschappelijk Unierechtskader kunnen vallen.
- (3)
Deze richtlijn dient bij te dragen tot de onderlinge aanpassing van de nationale wetgeving inzake de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders, een van de doelstellingen van het programma van Stockholm. Mede door immigratie van buiten de Unie kan de Unie de beschikking krijgen over hooggekwalificeerde personen, en met name studenten en onderzoekers uit derde landen worden steeds vaker gevraagd. Deze personen spelen een belangrijke rol bij de formering van de belangrijkste troef van de Unie — het menselijk kapitaal — en daarmee de totstandbrenging van slimme, duurzame en inclusieve groei, waardoor zij bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie.
- (4)
In de uitvoeringsverslagen over de Richtlijnen 2004/114/EG en 2005/71/EG werd gewezen op een aantal tekortkomingen, voornamelijk met betrekking tot de toelatingsvoorwaarden, de rechten, de procedurele waarborgen, de toegang van studenten tot de arbeidsmarkt gedurende hun studie en de bepalingen inzake mobiliteit binnen de Unie. Ook specifieke verbeteringen met betrekking tot de facultatieve categorieën derdelanders werden noodzakelijk geacht. Uit later uitgevoerde bredere raadplegingen is ook gebleken dat er betere mogelijkheden om werk te zoeken moeten komen voor onderzoekers en studenten en dat au pairs die niet onder Richtlijnen 2004/114/EG en 2005/71/EG vallen, betere bescherming moeten krijgen.
- (5)
Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaald dat maatregelen moeten worden aangenomen op het gebied van asiel, immigratie en de bescherming van de rechten van derdelanders.
- (6)
Deze richtlijn dient tevens contacten tussen mensen en mobiliteit, belangrijke elementen van het externe beleid van de Unie, te stimuleren, vooral wat de landen van het Europees nabuurschapsbeleid en de strategische partners van de Unie betreft. Zij dient tevens een grotere bijdrage mogelijk te maken aan de totaalaanpak van migratie en mobiliteit en de bijbehorende mobiliteitspartnerschappen, die een concreet kader bieden voor dialoog en samenwerking tussen de lidstaten en derde landen, ook wat het vergemakkelijken en organiseren van legale migratie betreft.
- (7)
Migratie die plaatsvindt met het oog op de in deze richtlijn vervatte doeleinden dient de totstandkoming en verwerving van kennis en vaardigheden te bevorderen. Deze migratie dient een wederzijdse verrijking te vormen voor de betrokken migranten, hun land van herkomst en de betrokken lidstaat, waarbij culturele banden worden aangehaald en de culturele diversiteit wordt verrijkt.
- (8)
Deze richtlijn dient de Unie te promoten als aantrekkelijke locatie voor onderzoek en innovatie en haar mondiale concurrentiepositie bij het aantrekken van talent te verbeteren, en daarmee ook de algehele concurrentiekracht en groeicijfers voort te stuwen en banen te creëren die een grotere bijdrage aan de bbp-groei leveren. Het openstellen van de Unie voor derdelanders om in de Unie onderzoek te verrichten maakt ook deel uit van het vlaggenschipinitiatief Innovatie-Unie. De totstandbrenging van een open arbeidsmarkt voor onderzoekers uit de Unie en uit derde landen is tevens aangemerkt als belangrijk doel van de Europese Onderzoeksruimte, een eengemaakte ruimte met vrij verkeer voor onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologie.
- (9)
De toelating van derdelanders die een aanvraag indienen met het oog op het verrichten van een onderzoeksactiviteit moet worden vergemakkelijkt door middel van een toelatingsprocedure die los staat van hun rechtsbetrekking met de onderzoeksinstelling waar zij te gast zijn, en waarbij niet langer behalve een vergunning ook een werkvergunning vereist is. Deze procedure dient gebaseerd te zijn op de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en de bevoegde nationale immigratie-instanties. Om de toegang van derdelanders die een aanvraag indienen met het oog op het verrichten van een onderzoeksactiviteit in de Unie gemakkelijker en sneller te kunnen regelen, dienen de onderzoeksinstellingen een sleutelrol in de toelatingsprocedure toebedeeld te krijgen, echter zonder dat de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van het vreemdelingenbeleid worden aangetast. Onderzoeksinstellingen, die de lidstaten vooraf dienen te kunnen erkennen, dienen met derdelanders ofwel een gastovereenkomst of een contract te kunnen sluiten voor het uitvoeren van een onderzoeksactiviteit. Indien aan de voorwaarden voor toegang en verblijf is voldaan, dienen de lidstaten vervolgens op basis van deze gastovereenkomst of dit contract een vergunning te verstrekken.
- (10)
Omdat de inspanningen die moeten worden geleverd voor de verwezenlijking van de doelstelling om 3 % van het bbp in onderzoek te investeren voor een belangrijk deel door de particuliere sector moet worden opgebracht, dient deze sector, in voorkomend geval, te worden aangemoedigd om in de komende jaren meer onderzoekers aan te trekken.
- (11)
Om de Unie aantrekkelijker te maken voor onderdanen van derde landen die in de Unie een onderzoeksactiviteit willen verrichten, dienen hun gezinsleden, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2003/86/EG van de Raad (6), de mogelijkheid te krijgen hen te vergezellen en in aanmerking te komen voor de bepalingen inzake mobiliteit binnen de Unie. Deze gezinsleden dienen toegang te hebben tot de arbeidsmarkt in de eerste lidstaat en, in het geval van langetermijnmobiliteit, in de tweede lidstaten, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, zoals bij bijzonder hoge werkloosheid, waarbij de lidstaten gedurende maximaal 12 maanden de mogelijkheid houden om aan de hand van een onderzoek aan te tonen dat een bepaalde vacature niet kan worden ingevuld vanuit de binnenlandse arbeidsmarkt. Met uitzondering van de in deze richtlijn opgenomen afwijkingen, dienen alle bepalingen van Richtlijn 2003/86/EG van toepassing te zijn, inclusief de redenen voor weigering, intrekking of niet-verlenging. Bijgevolg zouden verblijfsvergunningen voor gezinsleden ingetrokken of niet verlengd kunnen worden, indien vergunningen voor onderzoekers die de gezinsleden vergezellen aflopen en deze geen autonoom verblijfsrecht hebben.
- (12)
Waar van toepassing dienen de lidstaten te worden aangemoedigd om promovendi voor de toepassing van deze richtlijn als onderzoekers te behandelen.
- (13)
De tenuitvoerlegging van deze richtlijn mag geen stimulans vormen voor een braindrain uit opkomende economieën en ontwikkelingslanden. Met het oog op de ontwikkeling van een totaalbeleid op het gebied van migratie dienen in partnerschap met de landen van herkomst maatregelen te worden genomen om de herintegratie van onderzoekers in hun land van herkomst te ondersteunen.
- (14)
Om van Europa een wereldcentrum voor onderwijs en beroepsopleiding van topkwaliteit te maken, dienen de voorwaarden voor toegang en verblijf van personen die zich met deze doeleinden naar Europa wensen te begeven, te worden verbeterd en vereenvoudigd. Dit is in overeenstemming met de doelstellingen van de agenda voor de modernisering van de Europese hogeronderwijssystemen, met name in de context van de internationalisering van het hoger onderwijs in Europa. De harmonisatie van de desbetreffende wetgevingen van de lidstaten maakt daar deel van uit. In dit verband en in overeenstemming met de conclusies van de Raad over de modernisering van het hoger onderwijs (7), behelst de term ‘hoger onderwijs’ alle tertiaire instellingen, waaronder ook universiteiten, universiteiten voor toegepaste wetenschappen, technologische instituten, grandes écoles, business schools, ingenieursopleidingen, technische universiteiten, hogescholen, instellingen voor hoger beroepsonderwijs, polytechnische instituten en academies kunnen vallen.
- (15)
De uitbreiding en verdieping van het Bolognaproces, dat begon met de verklaring van Bologna, die op 19 juni 1999 door de Europese ministers van Onderwijs werd ondertekend, heeft geleid tot meer vergelijkbare, verenigbare en coherente hogeronderwijssystemen in de deelnemende landen maar ook daarbuiten. De reden daarvoor is dat mobiliteit van studenten door de lidstaten is gesteund en door hogeronderwijsinstellingen in hun curricula is opgenomen. In overeenstemming hiermee dienen voor studenten betere bepalingen inzake mobiliteit binnen de Unie te worden vastgesteld. Een van de doelstellingen van de verklaring van Bologna is het Europees hoger onderwijs aantrekkelijk en concurrerend te maken. Naar aanleiding van het Bolognaproces is de Europese ruimte voor hoger onderwijs tot stand gekomen. Dankzij de driefasenstructuur met gemakkelijk leesbare programma's en graden, alsmede de invoering van kwalificatiekaders, is studeren in de Unie aantrekkelijker geworden voor derdelanders.
- (16)
De duur en de overige voorwaarden voor voorbereidende opleidingen voor studenten die onder deze richtlijn vallen, dienen door de lidstaten te worden bepaald in overeenstemming met hun nationale recht.
- (17)
Het bewijs dat een derdelander tot een hogeronderwijsinstelling is toegelaten, kan onder meer een schriftelijk bewijs van toelating of een inschrijvingsbewijs zijn.
- (18)
Derdelanders die een aanvraag indienen om als stagiair te worden toegelaten, dienen aan te tonen dat zij in de twee jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag een diploma van hoger onderwijs hebben behaald of dat zij in een derde land een opleiding volgen die tot een diploma van hoger onderwijs leidt. Zij dienen ook een stage-overeenkomst over te leggen met daarin een beschrijving van het stageprogramma, de educatieve doelstelling of de leercomponenten van de stage, de duur ervan en de wijze waarop de stagiair zal worden begeleid, uit welke overeenkomst moet blijken dat zij een echte stage zullen volgen en niet als normale werknemers zullen worden ingezet. Daarnaast kan van gastentiteiten worden verlangd dat zij aantonen dat de stage niet in de plaats komt van een baan. Indien nationalerechtsbepalingen, collectieve overeenkomsten of praktijksituaties voor stagiairs reeds voorzien in specifieke voorwaarden, dienen de lidstaten van derdelanders die een aanvraag indienen om als stagiair te worden toegelaten, te kunnen verlangen dat zij aan deze specifieke voorwaarden voldoen.
- (19)
Stagiair-werknemers die zich voor een stage naar de Unie begeven in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming vallen niet onder deze richtlijn, aangezien Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad (8) op hen van toepassing is.
- (20)
Deze richtlijn dient de doelstellingen van het Europees vrijwilligerswerk voor de ontwikkeling van solidariteit, wederzijds begrip en verdraagzaamheid onder jonge mensen en de samenlevingen waarin zij leven, te ondersteunen en tegelijkertijd de sociale cohesie en het actief burgerschap van jonge mensen te bevorderen. Om de toegang tot het Europees vrijwilligerswerk op consistente wijze in de hele Unie te waarborgen, dienen de lidstaten de bepalingen van deze richtlijn toe te passen op derdelanders die met het oog op Europees vrijwilligerswerk een aanvraag indienen.
- (21)
De lidstaten dienen over mogelijkheid te beschikken de bepalingen van deze richtlijn toe te passen op scholieren, andere vrijwilligers dan die in het kader van het Europees vrijwilligerswerk en au pairs, teneinde voor hen de toegang en het verblijf te vergemakkelijken en hun rechten te waarborgen.
- (22)
Indien lidstaten besluiten deze richtlijn op scholieren toe te passen, worden zij aangemoedigd ervoor te zorgen dat de nationale toelatingsprocedure voor leerkrachten die uitsluitend scholieren in het kader van een scholierenuitwisseling of een educatief project begeleiden, overeenstemt met de in deze richtlijn voorziene procedure voor scholieren.
- (23)
Au-pairactiviteiten helpen de contacten tussen mensen te stimuleren door derdelanders een gelegenheid te bieden hun talenkennis te verbeteren en hun kennis van en culturele banden met de lidstaten te verruimen. Tegelijkertijd lopen au pairs het risico uitgebuit te worden. Teneinde een eerlijke behandeling van au pairs te waarborgen en in hun specifieke behoeften te voorzien dienen de lidstaten de in deze richtlijn opgenomen bepalingen inzake de toegang en het verblijf van au pairs te kunnen toepassen.
- (24)
Indien onderdanen van een derde land kunnen aantonen dat zij gedurende hun verblijf in de betrokken lidstaat middelen ontvangen die voortvloeien uit een subsidie, toelage of beurs, een geldige arbeidsovereenkomst, een bindend werkaanbod, dan wel dat zij financiële ondersteuning genieten van een organisatie voor scholierenuitwisseling, een entiteit die stagiairs ontvangt, een organisatie voor vrijwilligerswerk, een gastgezin of een au-pairbemiddelingsbureau, dienen de lidstaten deze middelen in aanmerking te nemen bij het beoordelen van de vraag of er voldoende middelen beschikbaar zijn. De lidstaten kunnen een indicatief referentiebedrag vaststellen dat zij als ‘voldoende middelen’ beschouwen en dat voor elke categorie van derdelanders kan verschillen.
- (25)
De lidstaten worden aangemoedigd de aanvrager documenten en informatie te laten voorleggen in een andere officiële Unietaal dan hun eigen officiële taal/talen en die door de betrokken lidstaat wordt bepaald.
- (26)
De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben een erkenningsprocedure op te zetten voor publieke of private onderzoeksinstellingen of beide, die onderzoekers uit een derde land wensen te ontvangen met het oog op het verrichten van een onderzoeksactiviteit of voor hogeronderwijsinstellingen die studenten uit een derde land wensen te ontvangen. Deze erkenning dient in overeenstemming met de in het nationale recht of de bestuurlijke gebruiken van de betrokken lidstaat voorgeschreven procedures te geschieden. Aanvragen bij erkende onderzoeksinstellingen of hogeronderwijsinstellingen dienen te worden vergemakkelijkt en dienen de toegang tot de Unie van onderzoekers of studenten uit derde landen, die naar de Unie komen met het oog op onderzoek of studie, sneller mogelijk te maken.
- (27)
De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben een erkenningsprocedure op te zetten voor gastentiteiten die scholieren, stagiairs of vrijwilligers uit derde landen wensen te ontvangen. De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben deze procedure op sommige of alle categorieën van gastentiteiten toe te passen. Deze erkenning dient in overeenstemming met de in het nationale recht of de bestuurlijke gebruiken van de betrokken lidstaat voorgeschreven procedures te geschieden. Aanvragen bij erkende gastentiteiten dienen de toegang van onderdanen van derde landen, die naar de Unie komen met het oog op stages, vrijwilligerswerk of scholierenuitwisselingsprogramma's of educatieve projecten sneller mogelijk te maken.
- (28)
Indien de lidstaten erkenningsprocedures voor gastentiteiten opzetten, dienen zij te kunnen beslissen ofwel uitsluitend indiening van aanvragen door erkende gastentiteiten toe te laten, ofwel een erkenningsprocedure op te zetten en daarbij ook indiening van aanvragen door niet-erkende gastentiteiten toe te laten.
- (29)
Deze richtlijn dient geen afbreuk te doen aan het recht van de lidstaten om vergunningen met het oog op niet door deze richtlijn geregelde studies, onderzoeken of stages af te geven aan derdelanders die niet onder deze richtlijn vallen.
- (30)
Wanneer aan alle algemene en specifieke toelatingsvoorwaarden is voldaan, dienen de lidstaten binnen een bepaalde termijn een vergunning te af te geven. Indien een lidstaat uitsluitend verblijfsvergunningen op het eigen grondgebied afgeeft en aan alle toelatingsvoorwaarden van deze richtlijn is voldaan, dient die lidstaat de betrokken derdelander het vereiste visum te verstrekken en ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten daartoe efficiënt samenwerken. Indien de lidstaat geen visa afgeeft, dient hij aan de betrokken derdelander een gelijkwaardige toegangsvergunning af te geven.
- (31)
Vergunningen dienen de status van de betrokken derdelander te vermelden. De lidstaten dienen aanvullende informatie te kunnen verstrekken op papier of deze in elektronische vorm op te slaan, mits daarmee geen aanvullende voorwaarden worden gesteld.
- (32)
De geldigheidsduur van de verschillende op grond van deze richtlijn afgegeven vergunningen dient in overeenstemming te zijn met de specifieke aard van het verblijf van elke categorie van onderdanen van een derde land die onder deze richtlijn vallen.
- (33)
De lidstaten dienen het recht te hebben te bepalen dat de totale duur van het verblijf voor studie niet langer mag zijn dan de maximale studieduur volgens het nationale recht. In dit verband kan de mogelijke verlenging van de studie met het oog op de herhaling van een of meer studiejaren, indien het nationale recht van de betrokken lidstaat die mogelijkheid biedt, ook deel uitmaken van de maximale studieduur.
- (34)
De lidstaten dienen van de aanvragers een vergoeding te kunnen vragen voor de behandeling van de vergunnings- en kennisgevingsaanvragen. Het niveau van de vergoeding mag niet buitenproportioneel of buitensporig zijn, zodat deze geen belemmering vormt voor de doelstellingen van de richtlijn.
- (35)
De rechten die worden toegekend aan derdelanders die onder deze richtlijn vallen, dienen niet afhankelijk te zijn van de vorm van de vergunning die elke lidstaat aflevert.
- (36)
Toelating voor de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden dient op naar behoren verantwoorde gronden te kunnen worden geweigerd. Met name dient toelating te kunnen worden geweigerd indien een lidstaat, in een individueel geval, op basis van feiten en rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel tot het oordeel is gekomen dat de betrokken derdelander een potentiële bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.
- (37)
Deze richtlijn strekt niet tot regulering van de toelating en het verblijf van derdelanders met het oog op werk en streeft niet naar de harmonisatie van de nationale wetten of praktijken in verband met de status van de werknemer. Het is evenwel mogelijk dat in sommige lidstaten wordt geoordeeld dat specifieke onder deze richtlijn vallende categorieën van derdelanders zich in een arbeidsverhouding bevinden op grond van het nationale recht, collectieve overeenkomsten of praktijken. Indien een lidstaat meent dat onderzoekers, vrijwilligers, stagiairs en au pairs uit derde landen zich in een arbeidsverhouding bevinden, dient die lidstaat het recht te behouden om te bepalen hoeveel derdelanders van de betrokken categorie of categorieën worden toegelaten overeenkomstig artikel 79, lid 5, VWEU.
- (38)
Indien een onderzoeker, vrijwilliger, stagiair of au pair uit een derde land een aanvraag indient om te worden toegelaten teneinde in een lidstaat een arbeidsverhouding te mogen aangaan, dient deze lidstaat de mogelijkheid te hebben om aan de hand van een onderzoek aan te tonen dat in een bepaalde vacature niet kan worden voorzien vanuit de binnenlandse arbeidsmarkt.
- (39)
Voor studenten dienen geen getalsmatige beperkingen te gelden, aangezien zij, zelfs indien zij tijdens hun studie mogen werken overeenkomstig de voorwaarden van deze richtlijn, toelating tot het grondgebied van de lidstaten vragen om als hoofdactiviteit een voltijdse opleiding te volgen die een verplichte stage kan omvatten.
- (40)
Indien een onderzoeker, vrijwilliger, stagiair of au pair, na op het grondgebied van de betrokken lidstaat te zijn toegelaten, een aanvraag indient om de vergunning om een arbeidsverhouding in de betrokken lidstaat aan te gaan of voort te zetten, te verlengen, met uitzondering van een onderzoeker die de arbeidsverhouding met dezelfde gastentiteit voortzet, moet het voor deze lidstaat mogelijk zijn aan de hand van een onderzoek aan te tonen dat een bepaalde vacature niet kan worden ingevuld vanuit de binnenlandse arbeidsmarkt.
- (41)
Indien er twijfel bestaat over de redenen van de aanvraag tot toelating, dienen de lidstaten passende controles te kunnen uitvoeren of bewijzen te kunnen verlangen om, voor elk afzonderlijk geval, te oordelen over het onderzoek, de studie, de stages, het vrijwilligerswerk, het scholierenuitwisselingsprogramma, het educatief project of de au-pairactiviteiten die de aanvrager beoogt, en om misbruik en verkeerd gebruik van de procedure van deze richtlijn tegen te gaan.
- (42)
Indien de verstrekte gegevens onvolledig zijn, dienen de lidstaten de aanvrager binnen een redelijke termijn mee te delen welke aanvullende informatie vereist is en een redelijke termijn voor de verstrekking hiervan vast te stellen. Indien de aanvullende informatie niet binnen die termijn wordt verstrekt, kan de aanvraag worden afgewezen.
- (43)
De nationale autoriteiten dienen hun beslissing over de aanvraag mee te delen aan de aanvrager. Zij dienen dat zo snel mogelijk schriftelijk te doen, binnen de in deze richtlijn vastgestelde termijn.
- (44)
Het doel van deze richtlijn is de mobiliteit binnen de Unie van onderzoekers en studenten te bevorderen, onder meer door een vermindering van de administratieve lasten die in verscheidene lidstaten met mobiliteit gepaard gaan. Te dien einde wordt bij deze richtlijn een specifieke regeling voor mobiliteit binnen de Unie ingesteld waarbij een derdelander die houder is van een door de eerste lidstaat afgegeven vergunning met het oog op onderzoek of studie, wordt gemachtigd om overeenkomstig de bepalingen inzake mobiliteit van deze richtlijn een of meerdere tweede lidstaten binnen te gaan, er te verblijven en er een deel van zijn onderzoek of studie te verrichten.
- (45)
Om het voor onderzoekers mogelijk te maken gemakkelijk van de ene naar de andere onderzoeksinstelling over te gaan voor hun onderzoeksactiviteiten, dient onder kortetermijnmobiliteit te worden verstaan elk verblijf in tweede lidstaten voor een periode, per lidstaat, van hoogstens 180 dagen in elke periode van 360 dagen. Onder langetermijnmobiliteit voor onderzoekers dient te worden verstaan elk verblijf in een of meerdere tweede lidstaten voor een periode van meer dan 180 dagen per lidstaat. Gezinsleden van onderzoekers dienen het recht te hebben de onderzoeker tijdens zijn mobiliteit te vergezellen. De procedure voor gezinsleden dient te worden afgestemd op die van de onderzoeker die zij vergezellen.
- (46)
Met het oog op de waarborging van de continuïteit van de studies van studenten die vallen onder uniale of multilaterale programma's of een overeenkomst tussen twee of meer hogeronderwijsinstellingen, dient deze richtlijn de gelegenheid te bieden tot mobiliteit in een of meerdere tweede lidstaten voor een periode van hoogstens 360 dagen per lidstaat.
- (47)
Indien een onderzoeker of student op basis van een kennisgevingsprocedure naar een tweede lidstaat verhuist, en een document nodig is om zijn toegang tot diensten en rechten gemakkelijker te maken, dient de tweede lidstaat een document te kunnen afgeven om te staven dat de onderzoeker of de student gemachtigd is om op het grondgebied van die lidstaat te verblijven. Een dergelijk document dient geen bijkomende voorwaarde te vormen voor het genieten van de in deze richtlijn vervatte rechten en zou louter declaratoir zijn.
- (48)
In het kader van de specifieke regeling voor mobiliteit in deze richtlijn dienen autonome regels te worden opgesteld inzake toegang en verblijf met het oog op het onderzoek of studie in andere lidstaten dan die welke de oorspronkelijke vergunning heeft afgegeven, maar alle andere regels betreffende de overschrijding van de grenzen door personen, zoals neergelegd in de bepalingen ter zake van het Schengenacquis, blijven gelden.
- (49)
Indien de vergunning wordt afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast en de onderzoeker, diens gezinsleden of de student, in het kader van de mobiliteit binnen de Unie, een buitengrens overschrijdt in de zin van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (9), dient een lidstaat het recht te hebben te verlangen dat wordt aangetoond dat de onderzoeker of de student naar zijn grondgebied verhuist met het oog op onderzoek of studie of dat de gezinsleden naar zijn grondgebied verhuizen om de onderzoeker in het kader van de mobiliteit te vergezellen. Voorts dienen, in het geval van overschrijding van een buitengrens als bedoeld in Verordening (EU) 2016/399, de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen het Schengeninformatiesysteem te raadplegen en de toegang te weigeren aan of bezwaar te maken tegen de mobiliteit van personen die in dat systeem gesignaleerd staan met het oog op weigering van toegang of verblijf, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad (10).
- (50)
Krachtens deze richtlijn dienen tweede lidstaten het recht te hebben te verlangen dat een onderzoeker of student die op basis van een door de eerste lidstaat afgegeven vergunning verhuist en niet langer aan de voorwaarden voor mobiliteit voldoet, hun grondgebied verlaat. Wanneer de onderzoeker of de student over een geldige door de eerste lidstaat afgegeven vergunning beschikt, dient de tweede lidstaat die onderzoeker of student te kunnen verzoeken naar de eerste lidstaat terug te keren, in overeenstemming met Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad (11). Indien de mobiliteit door de tweede lidstaat is toegestaan op basis van de door de eerste lidstaat afgegeven vergunning en deze vergunning tijdens de mobiliteitsperiode is ingetrokken of verstreken, dient de tweede lidstaat de mogelijkheid te hebben ofwel te beslissen de onderzoeker of de student naar een derde land te doen terugkeren, in overeenstemming met Richtlijn 2008/115/EG, ofwel de eerste lidstaat onverwijld te verzoeken de onderzoeker of student opnieuw op zijn grondgebied toe te laten. In dat laatste geval dient de eerste lidstaat de onderzoeker of de student een document dat hem opnieuw toegang tot zijn grondgebied verleent, af te geven.
- (51)
Het beleid en de voorschriften inzake migratie van Unie, enerzijds, en de Europese beleidsmaatregelen en programma's ter bevordering van de mobiliteit van onderzoekers en studenten op Unieniveau, anderzijds, dienen elkaar beter aan te vullen. Bij de vaststelling van de geldigheidsduur van vergunningen die aan onderzoekers en studenten worden afgegeven, dienen de lidstaten rekening te houden met de voorgenomen mobiliteit naar andere lidstaten, overeenkomstig de bepalingen inzake mobiliteit. Onderzoekers en studenten die vallen onder uniale of multilaterale programma's met mobiliteitsmaatregelen of -overeenkomsten tussen twee of meer hogeronderwijsinstellingen dienen het recht te hebben op vergunningen voor minstens twee jaar, mits zij aan de desbetreffende toelatingsvoorwaarden voor die periode voldoen.
- (52)
Om studenten in staat te stellen een deel van hun studiekosten zelf te betalen en, indien mogelijk, praktische ervaring op te doen, dienen zij tijdens hun studie toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt van de lidstaat waar de studie wordt gevolgd, onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden. Studenten dienen in de gelegenheid te worden gesteld een bepaald minimumaantal uren, zoals in deze richtlijn bepaald, te werken. Als algemene regel zou moeten gelden dat studenten in beginsel tot de arbeidsmarkt worden toegelaten. In uitzonderlijke omstandigheden dienen de lidstaten echter de mogelijkheid te hebben om rekening te houden met de situatie op hun nationale arbeidsmarkt.
- (53)
In het kader van het streven naar een toekomstige hooggekwalificeerde beroepsbevolking dienen studenten die in de Unie afstuderen de mogelijkheid te hebben om gedurende de in deze richtlijn bepaalde periode op het grondgebied van de lidstaat te blijven om de arbeidsmogelijkheden te verkennen of een bedrijf op te richten. Ook onderzoekers dienen die mogelijkheid te hebben wanneer zij hun onderzoeksactiviteit overeenkomstig de gastovereenkomst hebben afgerond. Om de daarvoor bedoelde verblijfsvergunning te verkrijgen, kan studenten en onderzoekers worden verzocht bewijsmateriaal voor te leggen overeenkomstig de voorschriften van deze richtlijn. Zodra de lidstaten aan hen een dergelijke verblijfsvergunning hebben afgegeven, worden zij niet langer beschouwd als onderzoekers of studenten in de zin van deze richtlijn. De lidstaten dienen, na een in deze richtlijn bepaalde minimumperiode, te kunnen nagaan of de onderzoekers of studenten een gerede kans maken om door een werkgever te worden aangenomen of een bedrijf op te richten. Deze mogelijkheid doet geen afbreuk aan andere, in het nationale recht opgenomen rapportageverplichtingen voor andere doeleinden. De vergunning die met het oog op het verkennen van arbeidsmogelijkheden of het oprichten van een bedrijf is afgegeven, dient niet automatisch recht te geven op toegang tot de arbeidsmarkt, noch automatisch recht te geven om een bedrijf op te richten. De lidstaten dienen het recht te behouden rekening te kunnen houden met de situatie op de eigen arbeidsmarkt wanneer de derdelander die een vergunning heeft gekregen om op het grondgebied te verblijven om werk te zoeken of een bedrijf op te richten, een arbeidsvergunning aanvraagt om een betrekking te vervullen.
- (54)
De eerlijke behandeling van onder deze richtlijn vallende derdelanders dient te worden gewaarborgd overeenkomstig artikel 79 VWEU. Onderzoekers dienen op dezelfde manier te worden behandeld als onderdanen van de betrokken lidstaat wat betreft artikel 12, leden 1 en 4, van Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad (12), onverminderd de mogelijkheid voor die lidstaat om de gelijke behandeling te beperken in de specifieke gevallen die in deze richtlijn worden geregeld. Richtlijn 2011/98/EU, inclusief de daarin opgenomen beperkingen, dient van toepassing te blijven op studenten. Richtlijn 2011/98/EU dient van toepassing te zijn op stagiairs, vrijwilligers en au pairs wanneer wordt geoordeeld dat deze zich in de betrokken lidstaat in een arbeidsverhouding bevinden. Stagiairs, vrijwilligers en au pairs van wie niet wordt geoordeeld dat zij zich in de betrokken lidstaat in een arbeidsverhouding bevinden, alsmede scholieren, dienen op dezelfde manier te worden behandeld als onderdanen van de betrokken lidstaat wat betreft een minimumpakket van rechten die in deze richtlijn worden geregeld. Dit omvat de toegang tot goederen en diensten, waartoe subsidies of leningen voor studie of beroepsopleidingen niet behoren.
- (55)
De gelijke behandeling van onderzoekers en studenten, alsook van stagiairs, vrijwilligers en au pairs die worden geacht zich in de betrokken lidstaat in een arbeidsverhouding te bevinden, omvat gelijke behandeling met betrekking tot de takken van sociale zekerheid die worden vermeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (13). Deze richtlijn strekt niet tot harmonisatie van het socialezekerheidsrecht van de lidstaten. Zij is beperkt tot de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling inzake sociale zekerheid op de derdelanders die binnen haar werkingssfeer vallen. Voorts verleent deze richtlijn geen rechten met betrekking tot situaties die buiten het toepassingsgebied van het Unierecht vallen, zoals met betrekking tot gezinsleden die in een derde land verblijven. Dat dient evenwel geen afbreuk te doen aan het recht van nabestaanden die rechten ontlenen aan binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallende derdelanders, om, in voorkomend geval, een nabestaandenpensioen te ontvangen wanneer zij in een derde land verblijven.
- (56)
In veel lidstaten is het recht op gezinstoelagen gekoppeld aan een zekere verbondenheid met de lidstaat die deze verstrekt, aangezien deze toelagen bedoeld zijn ter ondersteuning van een positieve demografische ontwikkeling die ertoe leidt dat die lidstaat ook in de toekomst over voldoende arbeidskrachten kan beschikken. Daarom dient deze richtlijn geen afbreuk te doen aan het recht van een lidstaat om de gelijke behandeling met betrekking tot gezinstoelagen onder bepaalde voorwaarden te beperken wanneer onderzoekers en de hen vergezellende gezinsleden tijdelijk in die lidstaat verblijven.
- (57)
In geval van mobiliteit tussen lidstaten is Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad (14), van toepassing. Deze richtlijn dient niet meer rechten te verlenen dan die welke reeds zijn vastgesteld in het bestaande Unierecht op het gebied van de sociale zekerheid voor derdelanders die belangen in meerdere lidstaten hebben.
- (58)
Deze richtlijn dient onverminderd gunstigere bepalingen van het Unierecht en toepasselijke internationale instrumenten te worden uitgevoerd.
- (59)
De in deze richtlijn geregelde verblijfsvergunningen dienen door de bevoegde instanties van de lidstaat te worden afgegeven met gebruikmaking van het in Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad (15) bepaalde uniforme model.
- (60)
Iedere lidstaat dient ervoor te zorgen dat het publiek, met name via internet, kan beschikken over passende en regelmatig geactualiseerde informatie over de uit hoofde van deze richtlijn erkende gastentiteiten en de uit hoofde van deze richtlijn vastgestelde voorwaarden en procedures voor de toelating van derdelanders tot het grondgebied van de lidstaten.
- (61)
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name worden erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).
- (62)
De lidstaten dienen aan de bepalingen van deze richtlijn uitvoering te geven zonder discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of maatschappelijke achtergrond, genetische kenmerken, taal, godsdienstige of andere overtuiging, politieke en andere opvattingen, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, afkomst, handicaps, leeftijd of seksuele geaardheid.
- (63)
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken van 28 september 2011 (16) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.
- (64)
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het bepalen van de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages en Europees vrijwilligerswerk, als verplichte bepalingen, en scholierenuitwisseling, ander vrijwilligerswerk dan het Europees vrijwilligerswerk of au-pairactiviteiten, als facultatieve bepalingen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
- (65)
Overeenkomstig artikel 1, artikel 2 en artikel 4a, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaten.
- (66)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.
- (67)
De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de Richtlijnen 2004/114/EG en 2005/71/EG materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit die richtlijnen.
- (68)
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de richtlijnen als bedoeld in bijlage I, deel B onverlet te laten,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 341 van 21.11.2013, blz. 50.
PB C 114 van 15.4.2014, blz. 42.
Standpunt van het Europees Parlement van 25 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 10 maart 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12).
Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PB L 289 van 3.11.2005, blz. 15).
Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12).
PB C 372 van 20.12.2011, blz. 36.
Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PB L 157 van 27.5.2014, blz. 1).
Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4).
Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).
Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PB L 343 van 23.12.2011, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot uitbreiding van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze verordeningen vallen (PB L 344 van 29.12.2010, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1).
PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.