Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 27-04-1909
- Redactionele toelichting
Het Maandbericht van juni 1993 is verwerkt.
- Bronpublicatie:
17-07-1905, Stb. 1909, 120 (uitgifte: 22-05-1909, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
27-04-1909
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-07-1905, Stb. 1909, 120 (uitgifte: 22-05-1909, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
Verdrag van 17 juli 1905
Zijne Majesteit de Duitsche Keizer, Koning van Pruisen, in naam van het Duitsche Rijk; Zijne Majesteit de Keizer van Oostenrijk, Koning van Bohemen, enz. en Apostolisch Koning van Hongarije, voor Oostenrijk en voor Hongarije; Zijne Majesteit de Koning der Belgen; Zijne Majesteit de Koning van Denemarken; Zijne Majesteit de Koning van Spanje; de President der Fransche Republiek; Zijne Majesteit de Koning van Italië; Zijne Koninklijke Hoogheid de Groot-Hertog van Luxemburg, Hertog van Nassau; Zijne Majesteit de Koning van Noorwegen; Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden; Zijne Majesteit de Koning van Portugal en der Algarven enz. enz.; Zijne Majesteit de Koning van Rumenië; Zijne Majesteit de Keizer aller Russen; Zijne Majesteit de Koning van Zweden; en de Zwitsersche Bondsraad,
wenschende in het verdrag van 14 November 1896 de door de ondervinding aangewezen verbeteringen aan te brengen;
hebben besloten te dien einde een nieuw verdrag te sluiten en hebben diensvolgens tot Hunne gevolmachtigden benoemd, te weten:
Zijne Majesteit de Duitsche Keizer, Koning van Pruisen, in naam van het Duitsche Rijk:
de heeren von Schlözer, Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, en doctor Johannes Kriege, Hoogstdeszelfs Geheim Legatieraad;
Zijne Majesteit de Keizer van Oostenrijk, Koning van Bohemen, enz. en Apostolisch Koning van Hongarije:
voor Oostenrijk en voor Hongarije:
den heer Graaf Christophe von Wydenbruck, Hoogstdeszelfs Geheimraad en Kamerheer, Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden;
voor Oostenrijk:
den heer Ridder Robert Holzknecht von Hort, Afdeelingschef aan het Oostenrijksch Ministerie van Justitie;
voor Hongarije:
den heer Gustaaf Töry, Staatssecretaris aan het Hongaarsch Ministerie van Justitie;
Zijne Majesteit de Koning der Belgen:
de heeren Baron Guillaume, Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en A. van den Bulcke, Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister, Directeur-Generaal aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken;
Zijne Majesteit de Koning van Denemarken:
den heer J. W. de Grevenkop Castenskjold, Hoogstdeszelfs Kamerheer, Hoogstdeszelfs Minister-Resident bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden;
Zijne Majesteit de Koning van Spanje:
den heer Arturo de Baguer, Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden;
de President der Fransche Republiek:
de heeren de Monbel, Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister der Fransche Republiek bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, en Louis Renault, Hoogleeraar in het Internationaal Recht aan de Universiteit te Parijs, rechtskundig Raadsman van het Departement van Buitenlandsche Zaken;
Zijne Majesteit de Koning van Italië:
den heer Salvatore Tugini, Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden;
Zijne Koninklijke Hoogheid de Groot-Hertog van Luxemburg, Hertog van Nassau:
den heer Graaf de Villers, Hoogstdeszelfs Zaakgelastigde te Berlijn;
Zijne Majesteit de Koning van Noorwegen:
den heer F. Hagerup, Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden;
Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:
de heeren Jonkheer W. M. van Weede van Berencamp, Hoogstderzelver Minister van Buitenlandsche Zaken, J. A. Loeff, Hoogstderzelver Minister van Justitie, en T. M. C. Asser, Minister van Staat, Lid van den Raad van State, Voorzitter der Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht, Voorzitter der Conferentiën van Internationaal Privaatrecht;
Zijne Majesteit de Koning van Portugal en der Algarven enz. enz.:
den heer Graaf de Selir, Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden;
Zijne Majesteit de Koning van Rumenië:
den heer E. Mavrocordato, Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden;
Zijne Majesteit de Keizer aller Russen:
den heer N. Tcharykow, Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden;
Zijne Majesteit de Koning van Zweden:
den heer baron Falkenberg, Hoogstdeszelfs Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden;
De Zwitsersche Bondsraad:
den heer G. Carlin, Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van den Zwitserschen Bond bij Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden,
die, na elkander hunne in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten te hebben medegedeeld, zijn overeengekomen nopens de volgende bepalingen:
Verdragpartijgroep