HR, 20-12-2011, nr. 10/03173
ECLI:NL:HR:2011:BT8878
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-12-2011
- Zaaknummer
10/03173
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BT8878
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT8878, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT8878
ECLI:NL:PHR:2011:BT8878, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑10‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT8878
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 413.1 Sv, dagvaardingstermijn. De termijn van 10 dagen is niet in acht genomen. Nu de stukken niets inhouden waaruit zou kunnen volgen dat de verdachte met de verkorting van de termijn heeft ingestemd en de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, had het Hof het onderzoek ter terechtzitting op grond van art. 413 jo. art. 265.3 Sv moeten schorsen. Dit verzuim strijdt zozeer met een goede procesorde dat het nietigheid oplevert.
20 december 2011
Strafkamer
nr. 10/03173
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 juli 2010, nummer 23/003726-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.J. Stronks, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet heeft geschorst.
2.2. De stukken van het geding houden wat betreft de procesgang in hoger beroep het volgende in:
(i) een daarvan opgemaakte akte houdt in dat de verdachte op 23 juli 2009 hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 21 juli 2009; in die akte staat als adres van de verdachte vermeld: [a-straat 1], [woonplaats];
(ii) een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de appeldagvaarding - houdt in dat op 9 juni 2010 aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam een appeldagvaarding voor de terechtzitting van 6 juli 2010 is uitgereikt;
(iii) een tweede akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de appeldagvaarding - houdt in dat op 1 juli 2010, na vergeefse aanbieding op het adres [a-straat 1], [woonplaats], nogmaals een appeldagvaarding voor de terechtzitting van 6 juli 2010 aan voornoemde griffier is uitgereikt en dat een afschrift van die dagvaarding aan evengenoemd adres is verzonden; een "GBA-overzicht" van 1 juli 2010 houdt in dat de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij op dat moment niet is gedetineerd;
(iv) op de terechtzitting van 6 juli 2010 is de verdachte noch zijn raadsman verschenen en heeft het Hof verstek verleend tegen de verdachte.
2.3. Volgens de tweede akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om op de terechtzitting van het Hof van 6 juli 2010 terecht te staan - is deze op 1 juli 2010 uitgereikt op de wijze zoals is voorzien in art. 588, derde lid onder c, Sv. De in art. 413, eerste lid eerste volzin, Sv voorgeschreven termijn van tien dagen is dus niet in acht genomen.
2.4. Nu de stukken van het geding niets inhouden waaruit zou kunnen volgen dat de verkorting van de termijn heeft plaatsgevonden met toestemming van de verdachte en blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting de verdachte daar niet is verschenen, had het Hof het onderzoek ter terechtzitting op grond van art. 413 Sv in samenhang met art. 265, derde lid, Sv dienen te schorsen. Het Hof heeft het onderzoek ter terechtzitting echter voortgezet nadat verstek tegen de niet verschenen verdachte was verleend. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak oplevert.
2.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 december 2011.
Conclusie 11‑10‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte = verzoeker]
1.
Bij arrest van 20 juli 2010 heeft het gerechtshof te Amsterdam na een verstekbehandeling een vonnis van de rechtbank te Amsterdam bevestigd, waarbij verzoeker bij verstek wegens poging tot diefstal met braak tot een werkstraf van 120 uren — met aanwijzingen van de reclassering — werd veroordeeld.
2.
Namens verzoeker heeft mr P.J. Stronks, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgedragen.
3.
Het middel bevat de klacht dat het onderzoek in de zaak ten onrechte niet is geschorst.
4.
In het dossier bevinden zich:
- (i)
een akte van uitreiking van de dagvaarding voor de zitting van het gerechtshof op 6 juli 2010 aan de griffier van de rechtbank te Amsterdam van 9 juni 2010, aangezien van verzoeker geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was;
- (ii)
een akte van uitreiking van de dagvaarding voor die zitting aan de griffier van de rechtbank te Amsterdam van 1 juli 2010, die de dagvaarding diezelfde dag heeft doorgezonden aan het in de akte vermelde adres, te weten [a-straat 1] te [woonplaats]. Aldaar was de dagvaarding op 15 juni 2010 vergeefs aangeboden en later niet op het postkantoor afgehaald.
5.
De GBA-uitdraai van 1 juli 2010 vermeldt dat verzoeker geen verblijfstitel heeft en niet gedetineerd is. Het hiervoor onder ii vermelde adres betreft een bij het instellen van het hoger beroep namens verzoeker opgegeven adres (‘post/verblijf/huidig adres’). Ingevolge art. 588a Sv dient verzoeker op dat adres te worden opgeroepen.
6.
Tussen de dag van de tweede betekening van de dagvaarding aan de griffier (tevens de dag van de verzending van de dagvaarding door de griffier) en de dag van de terechtzitting is geen periode van tien dagen verstreken, welke termijn ingevolge art. 588a, vierde lid, Sv ook voor de dagvaarding op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] in acht diende te worden genomen. Niet blijkt dat verzoeker toestemming tot verkorting van die termijn heeft gegeven, zodat het verzuim van het hof om het onderzoek in overeenstemming met art. 413, eerste lid, Sv joart. 265, derde lid, Sv te schorsen een zodanig verzuim oplevert dat dit nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak oplevert (HR 15 mei 2007, LJN BA1639, NJ 2007, 299).
7.
Het middel slaagt.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G