Hof Amsterdam, 16-01-2019, nr. 23-002433-18
ECLI:NL:GHAMS:2019:153
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-01-2019
- Zaaknummer
23-002433-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:153, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑01‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1371
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2020:613
Uitspraak 16‑01‑2019
Inhoudsindicatie
hof acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, dat hij van de hennepkwekerij noch van de diefstal van elektriciteit wist, niet aannemelijk geworden. Valsheid in geschrift. Gevangenisstraf 2 maanden en geldboete van 1.500 euro.
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002433-18
datum uitspraak: 16 januari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-089638-17 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 december 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:hij op of omstreeks 19 december 2016 in het pand gelegen aan de [adres 2]
te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 239, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer
dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair:subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten
- -
(ongeveer) 239 stekken hennep, en/of
- -
16 assimilatielampen, en/of
- -
1 schakelbord, en/of
- -
1 tijdschakelaar, en/of
- -
1 slakkenhuis, en/of
- -
5 ventilatoren, en/of
- -
2 dompelpompen, en/of
- -
1 groeitent, en/of
- -
1 droogrek,
dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten het pand gelegen aan de [adres 2], waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
2: hij op of omstreeks 19 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen energie/stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3: hij op of omstreeks 10 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door
- -
een (door hemzelf) vervalste werkgeversverklaring van [bedrijf 1], en/of
- -
(door hemzelf) vervalste salarisafrekeningen van de firma [bedrijf 1], en/of;
- -
(door hemzelf) vervalste ING-bankafschriften van rekeningnummer [rekeningnummer], en/of
- -
een (door hemzelf) vervalste jaaropgave van [bedrijf 1];
op te geven ten behoeve van het aangaan van een huurovereenkomst betreffende perceel
[adres 2].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bespreking bewijsverweer
De raadsman heeft ter terechtzitting het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat het de politie niet was toegestaan zich
de toegang te verschaffen tot de woning aan de [adres 2], omdat niet
was voldaan aan het vereiste genoemd in artikel 9 van de Opiumwet, te weten: een plaats waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd.
Dit vermoeden was enkel gebaseerd op de waarden van de elektriciteitsmetingen, terwijl er méér mogelijkheden waren informatie te vergaren over voornoemd adres -zoals het inzetten van drugshonden en het verrichten van warmtemetingen- welke mogelijkheden ten onrechte niet zijn benut.
De elektriciteitsmetingen boden weliswaar een indicatie, maar waren op zich genomen onvoldoende
om binnen te treden. Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Een belangrijk voorschrift, dat het woonrecht beschermt, is hiermee geschonden. De enkele omstandigheid dat niet de verdachte maar een onderhuurder op dat moment de betreffende woning bewoonde, maakt dat niet anders. Aan dit onherstelbare vormverzuim dient het hof de consequentie te verbinden van, primair, bewijsuitsluiting en, subsidiair, strafvermindering. Dit geldt niet alleen voor feit 1 en feit 2, maar -gelet op de directe relatie tot het verzuim- ook voor feit 3.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het door de verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario voldoende aannemelijk is geworden. De verdachte heeft verklaard dat hij niets wist van de hennepkwekerij en evenmin van de diefstal van elektriciteit. Hij had de woning onderverhuurd aan [betrokkene] en is vervolgens nimmer in de woning gaan kijken, ook niet voor de post. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij het niet breed had en ‘geen zin had in het gezeik met brieven’.
De verdachte betaalde het bedrag dat hij van [betrokkene] ontving niet aan de verhuurder. In dat licht is het, aldus de raadsman, niet logisch dat de verdachte de hennep heeft geteeld dan wel daar wetenschap van had; het is immers zeer onverstandig hennep te telen en tegelijkertijd niet de huur te betalen.
Ook uit het technisch onderzoek is niet gebleken dat de verdachte hennep heeft geteeld. Het in de woning aangetroffen DNA was afkomstig van een onbekende man. [betrokkene] heeft de hennep geteeld en niet de verdachte. Deze stelling wordt ook niet weerlegd door de feiten. Als het hof al tot een bewezenverklaring komt voor feit 1, kan daarom alleen het voorhanden hebben, en niet het telen, van hennep worden bewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Op 19 december 2016 zijn de verbalisanten [verbalisanten] naar de woning aan de
[adres 2] gegaan, omdat [slachtoffer] metingen had gedaan aan
het elektriciteitsnetwerk en vermoedde dat er een hennepplantage in de woning aanwezig was
(proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 19 december 2016, opgemaakt door [verbalisanten]
, dossierpagina’s 18 tot en met 48). De fraude-expert van [slachtoffer] heeft toen meegedeeld dat er de afgelopen dagen meerdere storingen in de betreffende flat zijn geweest en dat, naar aanleiding daarvan, metingen zijn uitgevoerd op het elektriciteitsnetwerk. Deze metingen leidde hem naar de woning met nummer [adres 2]. De metingen bij deze woning gaven, aldus de fraude-expert, ‘zeer hoge waarden’ aan, zodat hij het vermoeden had dat er in deze woning een hennepplantage aanwezig was (dossierpagina 18). Vervolgens hebben de verbalisanten de woning betreden en 239 hennepplanten aangetroffen van ongeveer zeven weken oud, en heeft de fraude-expert van [slachtoffer] geconstateerd dat
de stroomvoorziening ten behoeve van deze hennepkwekerij illegaal werd afgenomen (dossierpagina’s 18 tot en met 20). Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de verbalisanten [verbalisanten] op grond van de bevindingen van de fraude-expert van [slachtoffer] redelijkerwijs konden vermoeden dat sprake was van een overtreding van de Opiumwet.
Dit betekent dat er geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, Sv.
Het voorgaande brengt mee dat het tot bewijsuitsluiting (dan wel strafvermindering) strekkende
verweer van de raadsman op grond van artikel 359a, eerste lid, Sv wordt verworpen.
Het hof acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij van de hennepkwekerij noch van de diefstal van elektriciteit wist, niet aannemelijk geworden.
De verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de huur van deze woning aan de [adres 2] een wisselend inkomen had tussen de 100 en 1.000 euro per maand en niet beschikte over middelen om de woning in te richten. Hij heeft deze huurovereenkomst gesloten terwijl hij wist dat hij het maandelijkse huurbedrag niet kon betalen en met gebruikmaking (hierna nog te bespreken) van vervalste papieren. Over de totstandkoming van deze papieren heeft de verdachte -desgevraagd, ter zitting- geen verklaring willen afleggen. Ook is gebleken dat de verdachte zich op voornoemd adres
niet heeft ingeschreven. De verdachte beschikte over de sleutel van de woning en hij is daar in elk geval
in december 2016 ook geweest zonder dat hij -desgevraagd, ter zitting- kon uitleggen waarom hij zich genoodzaakt zag juist op dat moment (kort na de binnentreding) de woning te bezoeken.
Op 10 februari 2016 heeft de verdachte (huurder) met [bedrijf 2] (verhuurder) een huurovereenkomst gesloten voor de woning aan de [adres 2]
voor een maandelijkse huurprijs van 1.064,39 euro (dossierpagina’s 102 tot en met 108). Om voor
deze woning in aanmerking te komen, heeft de verdachte een vervalste werkgeversverklaring, vervalste salarisafrekeningen en een vervalste jaaropgave -alle beweerdelijk afkomstig van [bedrijf 1]- evenals vervalste ING-bankafschriften van rekeningnummer [rekeningnummer] (dossierpagina 71) aan de verhuurder overgelegd (dossierpagina’s 67 tot en met 72 en proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2017, opgemaakt door [ambtenaar], dossierpagina 55). Er blijkt geen werkgever te zijn met
de naam [bedrijf 1] (proces-verbaal van bevindingen van 3 april 2017, opgemaakt door [ambtenaar], dossierpagina 83) en de verdachte heeft bekend dat deze stukken vals waren (proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 april 2017, opgemaakt door [ambtenaar], dossierpagina’s 97-98 en de verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 12 december 2018).
Op grond van deze feiten en omstandigheden (op zichzelf, en in onderling verband bezien) komt het hof tot de conclusie dat de verdachte de woning aan de [adres 2] heeft gehuurd teneinde in die woning hennepplanten aanwezig te hebben.
De verdachte heeft verklaard dat aan hem elke maand het huurbedrag werd voldaan door de zogenaamde -voor de door de politie niet te traceren- onderhuurder. Het enkele gegeven dat de verdachte dit geld niet gebruikte om iedere maand zelf de verschuldigde huur te voldoen aan de verhuurder verhoogde (zoals de raadsman terecht opmerkt) de kans op ontdekking van de hennepkwekerij, maar treedt in de regel pas na enige tijd in en dit wanpresteren is op zichzelf onvoldoende voor een ander oordeel over de wetenschap van de verdachte.
Het hof volgt de raadsman in zijn stelling dat -gelet op het verrichte technisch onderzoek- niet is komen vast te staan dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de teelt van de hennep, zodat met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit ‘enkel’ sprake is van het opzettelijk aanwezig hebben
van de aangetroffen hennep. Wel acht het hof bewezen dat de verdachte minst genomen zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de hennepkwekerij gepaard ging met de diefstal van elektriciteit, nu dit de gangbare werkwijze is bij hennepteelt.
Het voorgaande brengt met zich dat het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman voor het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde wordt verworpen. Deze feiten acht het hof derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:hij op 19 december 2016 in het pand gelegen aan de [adres 2] te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van in totaal ongeveer 239 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2: hij op 19 december 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen energie/stroom toebehorende aan [slachtoffer];
3: hij op 10 februari 2016 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valselijk opgemaakte en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren deze echt en onvervalst, door
- -
een vervalste werkgeversverklaring van [bedrijf 1], en
- -
vervalste salarisafrekeningen van de firma [bedrijf 1], en
- -
vervalste ING-bankafschriften van rekeningnummer [rekeningnummer], en
- -
een vervalste jaaropgave van [bedrijf 1]
op te geven ten behoeve van het aangaan van een huurovereenkomst betreffende perceel
[adres 2].
Hetgeen onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien
van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder
feit 1 primair, feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur
van twee (2) maanden en een geldboete ter hoogte van 1.500,00 euro subsidiair 25 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen
als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht, als het hof tot een bewezenverklaring komt, geen gevangenisstraf
maar een werkstraf op te leggen. Hiertoe wijst hij erop dat de verdachte geen relevante justitiële
documentatie heeft, dat hij een inschrijvingsadres heeft en voorziet in zijn eigen behoeften door werk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft
met behulp van vervalste geschriften een huurovereenkomst gesloten teneinde in het gehuurde pand opzettelijk hennepplanten aanwezig te hebben, waarbij energie/stroom werd gestolen van [slachtoffer].
Allereerst wordt overwogen dat een ieder in het maatschappelijk verkeer moet kunnen uitgaan van
de juistheid van door een ander (aan hem) - ten bewijs strekkende- verstrekte stukken. De verdachte
heeft dit vertrouwen van de verhuurder op grove wijze geschonden. Voorts heeft te gelden dat de verdachte door voornoemd handelen niet alleen schade heeft toegebracht aan de woning van de verhuurder, maar ook heeft hij een zeer brandgevaarlijke situatie laten ontstaan. Dit was des te gevaarlijker omdat het pand niet daadwerkelijk werd bewoond en het nota bene ging om een woning
op de 10e verdieping van een flatgebouw. Uit louter winstbejag is de verdachte aan dit alles voorbijgegaan. Daar komt bij dat met het kweken van hennep grote illegale winsten worden behaald, waarmee het een sterk corrumperende werking heeft en ander strafbaar handelen in de hand werkt.
Het hof ziet in het licht van dit alles voor een werkstraf ook na het tijdsverloop geen ruimte.
Het hof acht alles afwegende en ter bewerkstelliging van zowel specifieke als generale preventie,
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en geldboete van na te melden duur dan wel hoogte passend
en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24c, 57, 63, 225 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. A.M. van Amsterdam en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting
van dit gerechtshof van 16 januari 2019.