Richtlijn 92/50/EEG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 31-01-2006
- Bronpublicatie:
31-03-2004, PbEU 2004, L 134 (uitgifte: 30-04-2004, regelingnummer: 2004/18/EG)
- Inwerkingtreding
31-01-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-03-2004, PbEU 2004, L 134 (uitgifte: 30-04-2004, regelingnummer: 2004/18/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
Richtlijn van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, laatste zin, en artikel 66,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
In samenwerking met het Europese Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende dat de Europese Raad heeft bepaald dat de interne markt moet worden verwezenlijkt;
Overwegende dat maatregelen dienen te worden genomen die erop gericht zijn de interne markt geleidelijk tot stand te brengen in de loop van een periode die op 31 december 1992 eindigt; dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd;
Overwegende dat te dien einde de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening moeten worden gecoördineerd;
Overwegende dat het witboek betreffende de voltooiing van de interne markt voorziet in een actieprogramma en een tijdschema voor de openstelling van overheidsopdrachten, ook in de dienstensector, voor zover zulks niet reeds is geregeld bij Richtlijn 71/305/EEG van de Raad van 26 juli 1971 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (4) en Richtlijn 77/62/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (5);
Overwegende dat de onderhavige richtlijn door alle aanbestedende diensten in de zin van Richtlijn 71/305/EEG dient te worden toegepast;
Overwegende dat het noodzakelijk is belemmeringen voor het vrije verkeer van diensten te vermijden; dat derhalve dienstverleners natuurlijke personen of rechtspersonen kunnen zijn; dat deze richtlijn evenwel de toepassing, op nationaal niveau, van de voorschriften inzake de voorwaarden voor de uitoefening van een werkzaamheid of van een beroep onverlet laat, voor zover deze voorschriften zich met het Gemeenschapsrecht verdragen;
Overwegende dat, zowel met het oog op de toepassing van de procedurevoorschriften inzake aanbestedingen als voor controledoeleinden, de dienstensector het best wordt omschreven door deze onder te verdelen in categorieën die met bepaalde posten van een gemeenschappelijke nomenclatuur overeenkomen; dat in de bijlagen IA en IB van deze richtlijn wordt verwezen naar de CPC-indeling (Central Product Classification) van de Verenigde Naties; dat genoemde indeling in de toekomst kan worden vervangen door een communautaire nomenclatuur; dat in een mogelijke aanpassing van de CPC-indeling in de bijlagen IA en IB in die zin dient te worden voorzien;
Overwegende dat alleen dienstverlening op basis van een overheidsopdracht door deze richtlijn wordt bestreken; dat dienstverlening op andere grondslagen, zoals wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of arbeidsovereenkomsten, niet onder deze richtlijn valt;
Overwegende dat krachtens artikel 130 F van het Verdrag het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling een van de middelen is om de wetenschappelijke en technologische bases van de Europese industrie te versterken en dat het openstellen van overheidsopdrachten daartoe zal bijdragen; dat de cofinanciering van onderzoekprogramma's niet onder deze richtlijn zou moeten vallen; dat derhalve buiten deze richtlijn vallen de opdrachten voor diensten voor onderzoek en ontwikkeling andere dan die waarvan de resultaten in hun geheel toekomen aan de aanbestedende dienst voor gebruik ervan in de uitoefening van zijn eigen werkzaamheden, voor zover de dienstverlening volledig door de aanbestedende dienst wordt beloond;
Overwegende dat opdrachten met betrekking tot de verwerving of huur van onroerende zaken dan wel betreffende de rechten op deze zaken bijzondere kenmerken vertonen, waardoor het niet dienstig is aanbestedingsvoorschriften daarop toe te passen;
Overwegende dat het plaatsen van opdrachten voor bepaalde audiovisuele diensten in de omroepsector geschiedt op basis van overwegingen die de toepassing van een aanbestedingsregeling ongeschikt maken;
Overwegende dat diensten van arbitrage en bemiddeling meestal worden verleend door instanties of personen die worden aangewezen of gekozen op een wijze die niet door aanbestedingsvoorschriften kan worden geregeld;
Overwegende dat de in deze richtlijn bedoelde financiële diensten niet de instrumenten inzake monetair beleid, wisselkoersen, overheidsschuld en beheer van reserves omvatten of die van enig ander beleid dat verrichtingen met effecten of andere financiële instrumenten behelst; dat derhalve de opdrachten betreffende de uitgifte, de aankoop, de verkoop en de overdracht van effecten of andere financiële instrumenten niet onder deze richtlijn vallen; dat de door centrale banken geleverde diensten eveneens uitgesloten zijn;
Overwegende dat in de dienstensector dezelfde uitzonderingen als in de Richtlijnen 71/305/EEG en 77/62/EEG behoren te gelden ten aanzien van de Staatsveiligheid en het Staatsgeheim, alsmede ten aanzien van de voorrang van andere aanbestedingsvoorschriften, zoals die welke gelden krachtens internationale overeenkomsten of de regels van internationale organisaties, dan wel die welke betrekking hebben op de legering van strijdkrachten;
Overwegende dat deze richtlijn de toepassing van met name de artikelen 55, 56 en 66 van het Verdrag onverlet laat;
Overwegende dat overheidsopdrachten voor dienstverlening, met name op het gebied van diensten inzake het beheer van eigendommen, in bepaalde gevallen werken kunnen omvatten; dat uit Richtlijn 71/305/EEG voortvloeit dat een overeenkomst slechts als een overheidsopdracht voor de uitvoering van werken kan worden beschouwd, indien zij betrekking heeft op de uitvoering van een werk; dat, voor zover de werken bijkomstig zijn en niet het eigenlijke voorwerp van de opdracht uitmaken, zij niet de indeling van de overeenkomst als overheidsopdracht voor de uitvoering van werken kunnen rechtvaardigen;
Overwegende dat deze richtlijn de in Richtlijn 90/531/EEG van de Raad van 17 september 1990 betreffende de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (6) vervatte bepalingen inzake opdrachten voor dienstverlening onverlet behoort te laten;
Overwegende dat, indien er slechts één aangewezen voorzieningsbron bestaat, de desbetreffende opdrachten onder bepaalde voorwaarden geheel of ten dele van de onderhavige richtlijn kunnen worden vrijgesteld;
Overwegende dat, ter vermijding van nodeloze formaliteiten, opdrachten beneden een bepaalde drempel buiten de werkingssfeer van de onderhavige richtlijn kunnen worden gelaten; dat de drempel in beginsel dezelfde kan zijn als die voor overheidsopdrachten voor leveringen; dat voor de berekening van de waarde van de opdracht, alsook voor de bekendmaking en de wijze van aanpassing van de drempels, dezelfde voorschriften behoren te gelden als in de overige Gemeenschapsrichtlijnen inzake overheidsopdrachten;
Overwegende dat, om een einde te maken aan praktijken die in het algemeen de mededinging en in het bijzonder de deelneming van onderdanen van andere Lid-Staten aan aanbestedingen beperken, voor de dienstverleners de toegang tot de procedures voor het plaatsen van opdrachten moet worden vergemakkelijkt;
Overwegende dat gedurende een overgangsperiode de volledige toepassing van de onderhavige richtlijn moet worden beperkt tot opdrachten voor dienstverlening waarvoor de bepalingen van de richtlijn de mogelijkheden tot uitbreiding van het grensoverschrijdende verkeer ten volle garanderen; dat de opdrachten voor andere diensten gedurende een bepaalde tijd moeten worden gevolgd, alvorens wordt besloten de richtlijn daarop volledig toe te passen; dat de wijze van controle dient te worden geregeld; dat deze terzelfder tijd de betrokkenen toegang tot de relevante informatie dient te verzekeren;
Overwegende dat de voorschriften inzake de gunning van overheidsopdrachten voor dienstverlening zo nauw mogelijk behoren aan te sluiten bij de voorschriften inzake overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken;
Overwegende dat de bepalingen inzake het plaatsen van overheidsopdrachten van de Richtlijnen 71/305/ EEG en 77/62/EEG geschikt kunnen zijn mits daarin de nodige aanpassingen worden aangebracht ten einde rekening te houden met de bijzondere aspecten van opdrachten voor dienstverlening betreffende bij voorbeeld de keuze van de procedure van gunning via onderhandelingen, de prijsvragen, de varianten, de rechtsvorm van de dienstverleners, het reserveren van bepaalde activiteiten voor een aantal beroepen, registratie en kwaliteitsbewaking;
Overwegende dat gebruik kan worden gemaakt van de procedure van gunning via onderhandelingen met voorafgaande bekendmaking van een aankondiging in gevallen waarin de te verlenen dienst niet voldoende nauwkeurig kan worden gespecificeerd, met name op het gebied van intellectuele diensten, en waarin het gunnen van de opdracht derhalve niet kan geschieden door selectie van het beste aanbod, overeenkomstig de bepalingen inzake de openbare en de niet-openbare procedure;
Overwegende dat de communautaire voorschriften inzake de onderlinge erkenning van diploma's, certificaten en andere titels van toepassing zijn, wanneer voor deelneming aan een aanbestedingsprocedure of aan een prijsvraag voor ontwerpen een bepaalde beroepsbekwaamheid wordt geëist;
Overwegende dat, om de doelstellingen van de onderhavige richtlijn te verwezenlijken, de huidige situatie op nationaal vlak met betrekking tot de prijsconcurrentie tussen dienstverleners op bepaalde gebieden niet behoeft te worden gewijzigd;
Overwegende dat de tenuitvoerlegging van de onderhavige richtlijn opnieuw moet worden bezien uiterlijk drie jaar nadat de termijn voor aanpassing van de nationale voorschriften inzake aanbestedingen is verstreken; dat daarbij met name de mogelijkheid moet worden onderzocht om de richtlijn op een breder gamma van opdrachten voor dienstverlening volledig toe te passen,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB nr. C 23 van 31. 1. 1991, blz. 1, en PB nr. C 250 van 25. 9. 1991, blz. 4.
PB nr. C 158 van 17. 6. 1991, blz. 90, en PB nr. C 150 van 15. 6. 1992.
PB nr. C 191 van 22. 7. 1991, blz. 41.
PB nr. L 185 van 16. 8. 1971, blz. 5. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/531/EEG (PB nr. L 297 van 29. 10. 1990, blz. 1).
PB nr. L 13 van 15.1. 1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/53l/EEG (PB nr. L 297 van 29. 10. 1990, blz. 1).
PB nr. L 297 van 29.10. 1990, blz. 1.