Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2013/33/EU vaststelling normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking)
Artikel 17 Algemene bepalingen betreffende de materiële opvang en gezondheidszorg
Geldend
Geldend van 19-07-2013 tot 12-06-2026
- Bronpublicatie:
26-06-2013, PbEU 2013, L 180 (uitgifte: 29-06-2013, regelingnummer: 2013/33/EU)
- Inwerkingtreding
19-07-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-06-2013, PbEU 2013, L 180 (uitgifte: 29-06-2013, regelingnummer: 2013/33/EU)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Vreemdelingenrecht / Algemeen
EU-recht / Rechtsbescherming
1.
De lidstaten zorgen ervoor dat voor verzoekers materiële opvangvoorzieningen beschikbaar zijn wanneer zij hun verzoek om internationale bescherming indienen.
2.
De lidstaten zorgen ervoor dat de materiële opvangvoorzieningen voor verzoekers een levensstandaard bieden die hun bestaansmiddelen garandeert en hun fysieke en geestelijke gezondheid beschermt.
De lidstaten zien erop toe dat die levensstandaard ook gehandhaafd blijft in het specifieke geval van kwetsbare personen als bedoeld in artikel 21, alsmede in het geval van personen in bewaring.
3.
De lidstaten kunnen de toekenning van alle of bepaalde materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de verzoekers niet beschikken over de nodige middelen voor een levensstandaard die voldoende is om hun gezondheid te verzekeren, noch over de nodige bestaansmiddelen.
4.
Overeenkomstig lid 3 kunnen de lidstaten van de verzoekers, indien zij over voldoende middelen beschikken, bijvoorbeeld wanneer zij gedurende een redelijke tijd gewerkt hebben, een bijdrage verlangen voor het totaal of een deel van de kosten van de door deze richtlijn geboden materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg.
Indien komt vast te staan dat een verzoeker over voldoende middelen beschikte om in die basisbehoeften te voorzien toen de materiële opvangvoorzieningen werden verstrekt, mogen de lidstaten hem vragen deze voorzieningen te vergoeden.
5.
Wanneer de lidstaten materiële opvangvoorzieningen verstrekken in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen, wordt de hoogte daarvan vastgesteld op basis van de niveaus die door de betrokken lidstaat krachtens het recht of krachtens de praktijk zijn vastgesteld om nationale onderdanen een fatsoenlijke levensstandaard te bieden. De lidstaten kunnen verzoekers in dit opzicht minder gunstig behandelen dan eigen onderdanen met name indien de materiële steun gedeeltelijk in natura wordt verstrekt of indien die niveaus, die gelden voor onderdanen, een hogere levensstandaard beogen dan die welke deze richtlijn voor verzoekers voorschrijft.