Rb. Haarlem, 24-04-2012, nr. 190416 / KG ZA 12-118
ECLI:NL:RBHAA:2012:BW8026
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
24-04-2012
- Zaaknummer
190416 / KG ZA 12-118
- LJN
BW8026
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2012:BW8026, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 24‑04‑2012; (Kort geding)
Uitspraak 24‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Op overeenkomst van partijen is vermeld "Betaling zodra het schikt". De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering nog niet opeisbaar is. Volgt opheffing van het beslag.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 190416 / KG ZA 12-118
Vonnis in kort geding van 24 april 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RSB VASTGOED ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Velsen,
eiseres,
advocaat mr. A.J.F. de Jager te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STOLK BOUWMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te IJmuiden,
gedaagde,
advocaat mr. G.J. Lantink te Amsterdam.
Partijen zullen hierna RSB en Stolk genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de mondelinge behandeling
- -
de pleitnota van RSB
- -
de pleitnota van Stolk.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
RSB houdt zich bezig met de ontwikkeling van vastgoed. Stolk exploiteert een aannemingsbedrijf. RSB is eigenaar van het bedrijfspand aan de [adres] te Halfweg (hierna: het bedrijfspand). Omstreeks 25 juni 2010 hebben partijen een aannemingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten, waarbij RSB aan Stolk opdracht heeft verleend tot het verbouwen en opsplitsen van het bedrijfspand.
2.2.
In de overeenkomst is met betrekking tot de aanneemsom ad EUR 745.000,-- exclusief BTW het volgende opgenomen.
Betaling van de aanneemsom geschiedt in de volgende termijnen:
- -
1e Termijn a € 50.000,00 excl BTW bij aanvang van de werkzaamheden;
- -
2e Termijn t/m de 13e termijn naar rato van de voortgang in termijnen van € 50.000,00 excl BTW, deze zullen worden ingediend aan de hand van een nader te overleggen voortgangsschema;
- -
14e Termijn a € 50.000,00 bij oplevering;
- -
15e Termijn a € 45.000,00 na het verstrijken van de onderhoudstermijn.
- -
Betaling van de genoemde termijnen zal plaatsvinden vinden 30 dagen na factuurdatum. Eventuele betaling van meer- en minderwerk dient voldaan te zijn voor of uiterlijk op de datum van oplevering.
Op de overeenkomst is met de hand geschreven: Betaling zodra het schikt. Uiterlijk … + Extra “fee” van € 100.000,- excl.
2.3.
In mei 2010 is Stolk met de (voorbereidende) werkzaamheden aan het project begonnen. Begin juli 2010 heeft Stolk alle werkzaamheden stilgelegd.
2.4.
Op 19 mei, 29 juni, 28 september en 10 november 2010 heeft Stolk RSB facturen toegezonden voor een totaalbedrag van EUR 357.000,--, inclusief BTW. Op de facturen is telkens vermeld: bouwkundige werkzaamheden aan de [adres] te Haarlem. RSB heeft deze facturen, ook na ontvangst van aanmaningen, onbetaald gelaten.
2.5.
Op 24 januari 2012 heeft Stolk, na daartoe verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ten laste van RSB conservatoir beslag doen leggen op een aantal onroerende zaken, ter verzekering van een op EUR 350.000,-- begrote vordering ter zake van verrichte werkzaamheden.
2.6.
Bij brief van 23 februari 2012 heeft RSB Stolk gesommeerd de beslagen op te heffen. Stolk heeft daaraan niet voldaan.
3. Het geschil
3.1.
RSB vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
de ten verzoeke van en in opdracht van Stolk ten laste van RSB gelegde conservatoire beslagen zal opheffen en Stolk op straffe van verbeurte van een dwangsom zal verbieden verdere conservatoire beslagen ten laste van RSB te leggen in verband met de vermeende vordering(en) op RSB,
één en ander met veroordeling van Stolk in de kosten van het geding.
3.2.
Stolk voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
RSB stelt dat de beslagen dienen te worden opgeheven, omdat zij zijn gelegd ter verzekering van een ondeugdelijke, dan wel nog niet opeisbare vordering. Ter toelichting voert RSB het volgende aan. RSB heeft Stolk, althans een zusterbedrijf van Stolk, voorgesteld een locatie te Santpoort-Noord van haar over te nemen om te ontwikkelen. De opbrengst daarvan wilde RSB aanwenden om de verbouwing van het bedrijfspand te Halfweg te financieren. Na uitvoerige contacten hierover heeft Stolk in juni 2010 afgezien van overname van de locatie te Santpoort-Noord. Omdat RSB de verbouwing van het bedrijfspand daardoor niet kon financieren met de opbrengst van de locatie te Santpoort-Noord, moest zij elders financiering zien te verkrijgen. Stolk was inmiddels al begonnen met de werkzaamheden aan het bedrijfspand en drong aan op ondertekening van de aannemingsovereenkomst. Aangezien de financiering ten tijde van het sluiten van de overeenkomst nog niet rond was is, aldus RSB, de handgeschreven toevoeging “Betaling zodra het schikt. Uiterlijk …” (hierna: de clausule) in de overeenkomst opgenomen. Hiermee hebben partijen, volgens RSB, de betaling voor uitgevoerde werkzaamheden afhankelijk gesteld van de door haar nog te verkrijgen financiering van het project. Stolk heeft, aldus RSB, de voorzieningenrechter in het beslagrekest onvolledig voorgelicht, aangezien zij daarin geen melding maakt van de clausule.
4.2.
Voorts wijst RSB erop dat de eerste factuur waarvoor Stolk beslag heeft gelegd dateert van 19 mei 2010 toen de overeenkomst nog niet was gesloten. De laatste twee facturen waarvoor beslag is gelegd dateren van 28 september en 10 november 2010, derhalve geruime tijd nadat het werk was stilgelegd. Deze facturen kunnen dus volgens RSB geen betrekking hebben op uitgevoerde werkzaamheden.
4.3.
Stolk voert aan dat zij in mei 2010 met de uitvoering van de verbouwing is begonnen zonder dat partijen een aannemingsovereenkomst hadden gesloten. Na lang aandringen van haar kant hebben partijen uiteindelijk omstreeks 25 juni 2010 de overeenkomst ondertekend. Dat daarbij de clausule in de overeenkomst is opgenomen heeft Stolk niet weersproken. Zij betwist echter wel dat aan de clausule de door RSB voorgestane, onder 4.1 genoemde uitleg moet worden gegeven. Volgens Stolk heeft RSB met de clausule slechts willen vastleggen dat zij niet altijd binnen de overeengekomen de betalingstermijn van 30 dagen zou hoeven betalen. Voorts voert Stolk aan dat RSB haar heeft toegezegd voor 1 december 2010 de openstaande facturen te zullen betalen. Die toezegging is zij niet nagekomen.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Volgens art. 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet die situatie zich hier voor.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de clausule “Betaling zodra het schikt. Uiterlijk …” deel uitmaakt van de overeenkomst. Stolk stelt dat de uitleg die RSB aan de clausule geeft zou leiden tot een volstrekt onbepaalbare betalingstermijn, waarmee zij nimmer akkoord zou zijn gegaan. Gebleken is dat partijen jarenlang hebben samengewerkt en altijd een goede relatie hebben gehad. Tegen die achtergrond is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat partijen in de door RSB geschetste situatie als weergegeven onder 4.1 zijn overeengekomen de betaling afhankelijk te stellen van het verkrijgen door RSB van financiering van een derde. Ook de bewoordingen van de clausule wijzen daarop. Als partijen, zoals Stolk aanvoert, slechts een ruimere betalingstermijn hadden willen overeenkomen, zou een andere formulering voor de hand gelegen hebben. Aan Stolk kan worden toegegeven dat de datum van betaling hierdoor niet kan worden vastgesteld. Daar staat echter tegenover dat RSB zich door de toevoeging“+ Extra ‘fee’ van € 100.000,- excl.” tot betaling van dat bedrag heeft verbonden.
4.6.
Het voorgaande betekent, nu RSB de financiering nog niet heeft verkregen, dat de vordering van Stolk nog niet opeisbaar is (en naar het zich laat aanzien ook niet op voorzienbare termijn opeisbaar zal worden) zodat daarvoor geen beslag kan worden gelegd. Daar komt bij dat de facturen van 28 september en 10 november 2010 dateren van na de stillegging van het werk. Hierdoor is niet duidelijk op welke werkzaamheden deze facturen betrekking hebben. Ter zitting heeft Stolk zich nog beroepen op een toezegging van RSB om voor 1 december 2010 de openstaande facturen te betalen. Die toezegging ligt volgens Stolk vast in de e-mailcorrespondentie. Zij heeft de desbetreffende correspondentie echter niet in het geding gebracht. Die toezegging, die door RSB gemotiveerd is betwist, is daardoor in dit geding onvoldoende aannemelijk geworden.
4.7.
Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering ter verzekering waarvan de beslagen zijn gelegd, zodat de beslagen zullen worden opgeheven. Hierbij laat de voorzieningenrechter meewegen dat Stolk in haar beslagrekest de voorzieningenrechter onvolledig heeft voorgelicht, nu zij in het beslagrekest geen melding heeft gemaakt van de clausule, die een wezenlijk onderdeel van de overeenkomst vormt, en evenmin een afschrift van de overeenkomst waarin de clausule te vinden is bij het rekest heeft overgelegd. Een afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot een ander oordeel.
4.8.
RSB vordert voorts dat het Stolk wordt verboden verdere conservatoire beslagen ten laste van RSB te leggen in verband met de vermeende vordering(en) op RSB. Deze voorziening is te verstrekkend om te worden toegewezen. Zodra RSB de financiering voor de verbouwing zal hebben verkregen zullen partijen immers nader in overleg moeten treden over de vorderingen van Stolk.
4.9.
Het voorgaande voert tot de navolgende beslissing. Stolk zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van RSB worden begroot op:
- -
dagvaarding EUR 76,17
- -
griffierecht 575,00
- -
salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.467,17
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
heft op de op 24 januari 2012 door Stolk ten laste van RSB gelegde beslagen op de onroerende zaken gelegen te Haarlemmerliede en Spaarnwoude, nummers M 3136, M 3135, M 3134, M 3133, M 3132, M 3131 en M 3130,
5.2.
veroordeelt Stolk in de proceskosten, aan de zijde van RSB tot op heden begroot op EUR 1.467,17,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 24 april 2012.?