Hof Amsterdam, 15-07-2014, nr. 200.130.549-02
ECLI:NL:GHAMS:2014:2836
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
15-07-2014
- Zaaknummer
200.130.549-02
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:2836, Uitspraak, Hof Amsterdam, 15‑07‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:69, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 15‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Executieveiling op verzoek van hypotheekhouder. Als makelaar al een extra betaling heeft toegezegd, moet worden aangenomen dat hij daarbij handelde namens een ander. Bewijsaanbod in hoger beroep te weinig concreet.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.130.549/02
zaaknummer rechtbank : 1277749/HA EXPL 11-179
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 juli 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante] ,
gevestigd te [plaats] ,
appellante,
advocaat: mr. H.W. Gierman te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] , [land] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J.F. Gonesh te Den Haag.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 7 mei 2013 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 9 november 2011, 1 februari 2012 en 17 april 2013, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellante] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] om hetgeen [appellante] ter uitvoering van de vonnissen aan [geïntimeerde] heeft voldaan, € 17.824,96, aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2013 en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met rente en nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van (naar het hof begrijpt) het geding in hoger beroep met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 1 februari 2012 onder 1.1 t/m 1.9 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
3. Beoordeling
3.1.
Op 14 februari 2011 heeft een openbare verkoop plaatsgehad van het voortdurend recht van erfpacht van, kort gezegd, een perceel grond met de rechten van de erfpachter op de zich op die grond bevindende opstallen, gelegen aan de Molensteeg 12 te Amsterdam (hierna: het registergoed). Deze veiling is gehouden op verzoek van [geïntimeerde] , ter uitoefening van zijn recht van parate executie als hypotheekhouder. Als verkoopmakelaar trad voor [geïntimeerde] op R.M. [E.] . Van de verkoop is een proces-verbaal van veiling (inzet en afslag) opgemaakt door de notaris. In dit proces-verbaal is vermeld dat [appellante] “voor nader te noemen meester” het hoogste bod heeft uitgebracht. [appellante] is directeur-eigenaar van [appellante] . Door de notaris is vervolgens op 17 februari 2011 een akte van gunning opgemaakt, waarin is vermeld dat namens [geïntimeerde] het registergoed is gegund en derhalve is verkocht en geleverd zal worden aan [appellante] respectievelijk aan de volmachtgever van [appellante] . [appellante] heeft op 18 februari 2011 aan de notaris laten weten dat hij heeft opgetreden namens [V.] . De notaris heeft op 23 februari 2011 een “akte de command executieveiling” opgemaakt waarin een en ander is vastgelegd. Ten slotte heeft de notaris op 15 maart 2011 een akte van kwijting opgemaakt waarin is vermeld dat namens [geïntimeerde] als verkoper is verklaard dat [V.] de verschuldigde koopsom heeft voldaan.
3.2.
In deze zaak vordert [geïntimeerde] , voor zover in hoger beroep nog van belang, dat [appellante] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. [geïntimeerde] heeft daartoe gesteld dat [E.] namens hem op 15 februari 2011 een mondelinge overeenkomst heeft gesloten met [appellante] inhoudende dat in het geval het registergoed bij de openbare verkoop aan een cliënt van [appellante] zou worden gegund, [appellante] een bedrag van € 15.000,- wegens advocaatkosten die [geïntimeerde] heeft gemaakt, zou betalen.
3.3.
[appellante] heeft het bestaan van de door [geïntimeerde] gestelde overeenkomst betwist en heeft subsidiair aangevoerd (kort gezegd) dat indien zodanige overeenkomst zou zijn gesloten, het voor iedereen duidelijk is geweest dat [appellante] daarbij niet voor zichzelf handelde maar, nog steeds, voor een nader te noemen meester.
3.4.
De kantonrechter heeft [geïntimeerde] bij tussenvonnis van 1 februari 2012 een bewijsopdracht gegeven, inhoudende voor zover thans van belang dat op 15 februari 2011 [E.] namens [geïntimeerde] met [appellante] de door [geïntimeerde] gestelde mondelinge overeenkomst heeft gesloten. De kantonrechter heeft bij hetzelfde vonnis het zojuist bedoelde subsidiaire verweer van [appellante] verworpen. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat uit niets blijkt dat [appellante] bij het maken van de afspraak ten aanzien van de betaling van de advocaatkosten in opdracht van [V.] heeft gehandeld en dat feiten en omstandigheden die daarop duiden, zijn gesteld noch gebleken.
3.5.
Ter uitvoering van de genoemde bewijsopdracht heeft [geïntimeerde] [E.] voorgebracht als getuige en [appellante] . Bij eindvonnis van 17 april 2013 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] geslaagd geacht in het bewijs op grond van de verklaring van [E.] en een schriftelijke verklaring van mr. [B.] , waartegenover [appellante] in de visie van de kantonrechter onvoldoende tegenbewijs heeft geleverd. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] voor zover in hoger beroep nog van belang toegewezen.
3.6.
Tegen (onder meer) deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen komt [appellante] op in hoger beroep.
3.7.
In grief III klaagt [appellante] over de verwerping van haar subsidiaire verweer dat, indien [geïntimeerde] al gevolgd zou worden in zijn standpunt dat de extra betaling van € 15.000,- is overeengekomen, voor ieder duidelijk is geweest dat [appellante] voor een nader te noemen meester handelde en niet voor zichzelf.
3.8.
Bij de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft de advocaat van [geïntimeerde] meegedeeld dat het tot het opstellen van de akte de command niet duidelijk was dat [appellante] voor een ander optrad. Deze mededeling is onjuist. Eveneens is onjuist de opmerking van [geïntimeerde] bij memorie van antwoord onder 33 dat achteraf bleek dat [appellante] op de veiling voor een nader te noemen meester optrad. Uit het proces-verbaal van veiling blijkt immers dat [appellante] voor een nader te noemen meester heeft geboden. Dat [appellante] niet bij die gelegenheid, maar eerst op 18 februari 2011 heeft kenbaar gemaakt dat hij had opgetreden namens I.C. [V.] doet er niet aan af dat het [E.] bij de veiling duidelijk moet zijn geweest dat [appellante] niet voor zichzelf maar namens een ander bood. Dat strookt ook geheel met de verklaring die [E.] als getuige heeft afgelegd (“Met [appellante] had ik na de veiling nauw contact want [appellante] had het pand afgemijnd en wilde het pand namens zijn opdrachtgever kopen”). Tegen die achtergrond zou het verbazing hebben gewekt indien [appellante] zichzelf zou hebben willen binden aan de gestelde afspraak € 15.000,- extra te betalen. Dat [E.] ook wel heeft begrepen dat de afspraak waarover hij heeft verklaard namens een opdrachtgever werd gemaakt, volgt genoegzaam uit de getuigenverklaring van [E.] (“Het was voor mij duidelijk dat het bedrag van € 15.000,- betaald zou worden door de opdrachtgever van [appellante] . Ik kan mij niet meer herinneren of [appellante] dat expliciet heeft medegedeeld. Ik denk dat ik het heb afgeleid uit het feit dat [appellante] met zijn opdrachtgever wilde overleggen. Als de opdrachtgever de kosten niet voor zijn rekening zou nemen was voor overleg immers geen reden geweest”).
3.9.
Het hof acht grief III daarom gegrond. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden door al zijn bewijsaanbiedingen uit de eerste aanleg te herhalen. Nu de bij de gestelde afspraak direct betrokken personen – [E.] en [appellante] – reeds als getuige zijn gehoord (waarbij het onderhavige thema kennelijk aan de orde is geweest) en in aanmerking genomen de specifieke klacht die in grief III naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat de bewijsaanbiedingen die [geïntimeerde] heeft gedaan (inleidende dagvaarding onder 6, proces-verbaal van comparitie) te weinig concreet zijn om [geïntimeerde] toe te laten tot (nader) bewijs.
3.10.
De gegrondheid van grief III heeft tot gevolg dat [appellante] bij behandeling van de grieven I en II geen belang heeft. Bij grief I niet, omdat, ook indien de gestelde overeenkomst met [appellante] zou zijn gesloten, op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat [appellante] daarbij heeft gehandeld namens een ander. Bij grief II niet, omdat bij gebreke van een overeenkomst tussen partijen de kwestie van de betaling zonder belang is. Grief IV mist zelfstandige betekenis.
3.11.
De slotsom luidt dat het bestreden eindvonnis niet in stand kan blijven. Het hof zal de vordering van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. Bij vernietiging van de tussenvonnissen bestaat onvoldoende belang. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van beide instanties.
4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 17 april 2013;
opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
veroordeelt [geïntimeerde] om al hetgeen [appellante] ter uitvoering van dat vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, zijnde een bedrag van € 17.824,96, aan [appellante] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2013 tot aan de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 851,- aan verschotten en € 1.200,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 1.938,71 aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, R.J.F. Thiessen en E.J. Rotshuizen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.