HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1426 en HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1425.
HR, 20-09-2016, nr. 14/03383
ECLI:NL:HR:2016:2123
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-09-2016
- Zaaknummer
14/03383
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2123, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑09‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:761, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:761, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑06‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2123, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0361
Uitspraak 20‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. St. Maarten. Aanvulling bewijsmiddelen. Art. 402.3 en 402.8 Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten (hierna: Sv). HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:1353 m.b.t. de misslag in lid 8 van art. 402 Sv. Het Hof heeft verzuimd het vonnis aan te vullen met de bewijsmiddelen. Ingevolge art. 402.8 Sv leidt dit tot nietigheid. Volgt terugwijzing.
Partij(en)
20 september 2016
Strafkamer
nr. S 14/03383 A
KD/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 2 juli 2014, nummer H 13/2014, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd het bestreden vonnis aan te vullen met de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.
2.2.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich het bestreden vonnis, hetwelk niet de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen bevat. Bij die stukken bevindt zich evenmin een aanvulling als bedoeld in art. 402, zevende lid, Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten (hierna: Sv) houdende de gebezigde bewijsmiddelen.
2.3.
De raadsman van de verdachte heeft op de voet van art. IV lid 3 van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad verzocht om toezending van bedoelde aanvulling. Ten vervolge hierop heeft het Hof aan de Hoge Raad bericht dat zo een aanvulling niet is opgemaakt.
2.4.1.
Art. 402 Sv luidt:
"1. Het vonnis bevat het tenlastegelegde alsmede de vordering van de officier van justitie.
2. De beslissingen vermeld in de artikelen 393 en 401, tweede en derde lid, zijn met redenen omkleed. Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.
3. De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten of omstandigheden.
4. Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid.
5. Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsontneming meebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid. Het vonnis geeft voorts zoveel mogelijk de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet.
6. Indien een zwaardere straf wordt opgelegd dan de procureur-generaal heeft gevorderd, dan wel een straf onvoorwaardelijk wordt opgelegd die vrijheidsontneming van langere duur meebrengt dan de procureur-generaal heeft gevorderd, geeft het vonnis steeds in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid. Hetzelfde geldt ingeval het Hof een zwaardere straf of maatregel oplegt dan de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd.
7. Het vonnis wordt binnen vier maanden na de einduitspraak aangevuld met de in het derde lid bedoelde bewijsmiddelen indien de verdachte een rechtsmiddel heeft ingesteld dan wel indien de verdachte of diens raadsman daarom verzoekt of de procureur-generaal dit vordert.
8. Behoudens het gestelde in het derde lid geschiedt alles op straffe van nietigheid."
2.4.2.
Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van voormeld art. 402 Sv en op de samenhang tussen de leden 3, 7 en 8 van die bepaling, moet worden aangenomen dat de niet-vermelding van het zevende lid in lid 8 op een misslag berust (vgl. HR 19 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1353).
Lid 8 moet aldus worden verstaan dat het nietigheid stelt op de niet-naleving van alle in art. 402 vervatte voorschriften met uitzondering van de overschrijding van de in lid 7 bepaalde termijn van vier maanden voor het aanvullen van het vonnis met de in lid 3 bedoelde bewijsmiddelen.
2.5.
Het bestreden vonnis voldoet niet aan het in art. 402, derde lid, Sv gestelde vereiste en kan daarom niet in stand blijven.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2016.
Conclusie 21‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. St. Maarten. Aanvulling bewijsmiddelen. Art. 402.3 en 402.8 Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten (hierna: Sv). HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:1353 m.b.t. de misslag in lid 8 van art. 402 Sv. Het Hof heeft verzuimd het vonnis aan te vullen met de bewijsmiddelen. Ingevolge art. 402.8 Sv leidt dit tot nietigheid. Volgt terugwijzing.
Nr. 14/03383 A Zitting: 21 juni 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij vonnis van 2 juli 2014 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wegens “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, na verkregen informatie van de rolraadsheer, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het vonnis van het hof niet de gebezigde bewijsmiddelen bevat en daarom aan nietigheid lijdt.
3.1. Uit de stukken van het geding en de daartoe gemaakte digitale aantekeningen van de griffie en het gerechtssecretariaat alhier, is het volgende af te leiden.
3.2. Op 8 oktober 2015 heeft verdachtes raadsman de rolraadsheer – tijdig – verzocht om toezending van een afschrift van twee ontbrekende stukken. Het ging om de bijlage met de bewijsmiddelen, die zou zijn gehecht aan het vonnis van het hof van 2 juli 2014, alsmede om een proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 12 juni 2014.
3.3. De griffie van de Hoge Raad heeft daartoe op 12 oktober 2015 navraag gedaan bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Daarop zijn de zittingsaantekeningen van de zitting van 12 juni 2014 ontvangen en is de Hoge Raad, bij e-mail van 29 oktober 2015, kort gezegd het volgende bericht. De griffie van het hof betreurt het dat het dossier destijds ongemerkt onvolledig naar de Hoge Raad is gezonden, dat voor het uitwerken van de bewijsmiddelen het dossier nodig is en dat betekent weer een enorm tijdsverlies in de behandeling. Voorgesteld wordt daarom deze afweging aan de Hoge Raad voor te leggen.
3.4. In overleg met de rolraadsheer is daarop, zo leid ik uit een digitale, administratieve voortgangsnotitie af, beslist dat het dossier niet wordt teruggestuurd naar het Gemeenschappelijk Hof om de bewijsmiddelen te laten uitwerken. Verdachtes raadsman is bij brief van 4 november 2015 het proces-verbaal van de zitting van 12 juni 2014 toegezonden, dat wil zeggen: de uitgetypte zittingsaantekeningen van die zitting. Ten aanzien van de aanvraag van de bijlage houdende bewijsmiddelen houdt de brief het volgende in:
“Hierbij deel ik u mede dat het door u opgevraagde stuk geen deel uitmaakt van het dossier dat op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad is toegestuurd.”
De raadsman is daarop een nieuwe termijn voor het wijzigen, aanvullen dan wel (deels) intrekken van de reeds ingediende middelen. Deze nieuwe termijn liep tot 11 november 2015.
3.5. De raadsman had, volgens de datum op de faxverzending, op 12 oktober 2015 een schriftuur ingediend, nadat hem een andere (nadere) termijn was verleend tot 6 november 2015. Op 6 november 2015 heeft de raadsman nog een schriftuur ingediend, vrijwel gelijkluidend aan de eerste schriftuur maar daarin is ook de verklaring van de verdachte in hoger beroep opgenomen bij het tweede middel. Kennelijk dient de tweede schriftuur als vervanging van de eerste. Ik zal dan ook van de meest recent ingediende schriftuur bij de bespreking van de middelen uitgaan.
3.6. Het eerste middel dat klaagt dat het vonnis van het hof niet de gebezigde bewijsmiddelen bevat en daarom aan nietigheid lijdt, is gelet op de hiervoor uiteengezette gang van zaken terecht voorgesteld. De raadsman heeft de rolraadsheer tijdig verzocht om, onder meer, een afschrift van de in het verkorte vonnis aangekondigde aanvulling met bewijsmiddelen in geval van cassatie. Na correspondentie met het Gemeenschappelijk Hof is de raadsman namens de rolraadsheer bericht dat de aanvulling geen onderdeel uitmaakt van het dossier dat op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad is toegestuurd. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.7. Het middel is terecht voorgesteld en de zaak moet worden teruggewezen.
4. Dat betekent dat aan het tweede middel niet wordt toegekomen. De door de steller van het middel gestelde rechtsvraag – wanneer is er sprake van geoorloofde eigenrichting – is echter in de jurisprudentie van de Hoge Raad beantwoord met betrekking tot de vraag of sprake is van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening indien de toe-eigening wordt ingegeven door een tekortkoming ‘in civilibus’ van de wederpartij.1.In die zaken werd over andermans spullen als heer en meester beschikt met het doel de ander te bewegen diens verplichtingen na te komen. De Hoge Raad achtte dat geen vrijbrief goederen van een ander weg te nemen. Datzelfde heeft denkelijk te gelden in geval een verdachte, zoals in de onderhavige zaak, als heer en meester over goederen gaat beschikken ter vereffening van niet-betaalde werkzaamheden.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑06‑2016