Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer [nummer] (onderzoek Karper). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Rb. Overijssel, 22-12-2017, nr. 08/952551-17
ECLI:NL:RBOVE:2017:4737
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
22-12-2017
- Zaaknummer
08/952551-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2017:4737, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 22‑12‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 22‑12‑2017
Inhoudsindicatie
De rechtbank Overijssel veroordeelt een 35-jarige man tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met algemene en bijzondere voorwaarden voor ontvoering van zijn drie minderjarige kinderen. Daarnaast legt de rechtbank de man een vrijheidsbeperkende maatregel op die inhoudt dat hij op geen enkele wijze contact mag opnemen met zijn ex-vrouw en zijn kinderen. De man heeft in mei van dit jaar zijn drie kinderen zonder toestemming van zijn ex-vrouw uit de woning van zijn ex-vrouw meegenomen en is met de kinderen in een klaarstaande auto vertrokken naar Duitsland. Van daaruit is de man met de kinderen met de trein door Duitsland, Oostenrijk en Hongarije gereisd. De man heeft zijn drie kinderen bewust onttrokken aan het gezag van de moeder van de kinderen.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/952551-17 (P)
Datum vonnis: 22 december 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1982 in [geboorteplaats] ( [land] ) ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in PI Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.A. Reah en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. L.J.H.M. Achten, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 19 mei 2017 tot en met 30 mei 2017 zijn drie minderjarige kinderen aan het gezag heeft onttrokken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in de periode van 19 mei 2017 tot en met 30 mei 2017 te Enschede, althans in Nederland, en/of in Duitsland en/of in Oostenrijk en/of in Hongarije, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk drie minderjarigen, te weten:
- [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] -2011 en
- [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] -2013 en
- [naam 3] , geboren op [geboortedatum 4] -2015,
heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarigen gestelde gezag en/of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarigen uitoefende, immers heeft verdachte die minderjarigen zonder toestemming van hun moeder en (dus) tegen de afspraken in meegenomen naar Duitsland en/of Oostenrijk en/of Hongarije en ze niet teruggebracht naar hun moeder, zulks terwijl de minderjarigen beneden de twaalf jaren oud waren.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen
4.1
Inleiding
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 5 november 2010 zijn verdachte en aangeefster, mevrouw [aangeefster] , met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie, thans nog minderjarige, kinderen geboren; te weten [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2011, [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2013, en [naam 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2015. De ouders hebben het gezamenlijk gezag over de minderjarige kinderen.
Op 31 maart 2017 is namens mevrouw [aangeefster] een eenzijdig verzoek tot echtscheiding, met als bijlage een ouderschapsplan, ingediend bij de rechtbank Overijssel. Op 19 mei 2017 is namens verdachte in de echtscheidingsprocedure een referteverklaring ingediend bij die rechtbank.
Op 19 mei 2017 is verdachte in het kader van de omgangsregeling met de kinderen in de woning van mevrouw [aangeefster] in Enschede. Op het moment dat mevrouw [aangeefster] de woning verlaat om naar de Voedselbank te gaan, is verdachte alleen met de kinderen in de woning. Als mevrouw [aangeefster] weer thuiskomt, zijn verdachte en de kinderen niet meer in de woning aanwezig.
Op 30 mei 2017 is verdachte in de internationale trein van Hongarije naar Roemenië nabij de grens met Roemenië aangehouden. De drie kinderen waren bij verdachte. Verdachte is via Duitsland, Oostenrijk en Hongarije in de richting van Roemenië gereisd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde, behoudens het medeplegen, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt, behoudens het tenlastegelegde medeplegen, tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen1..
1. het proces-verbaal van de zitting van 12 december 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van aangifte van 20 mei 2017 van [aangeefster] ;
3. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5° Sv, te weten een verzoek tot echtscheiding van 30 maart 2017 van [aangeefster] ;
4. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5° Sv, te weten een ouderschapsplan ondertekend door [aangeefster] en verdachte;
5. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5° Sv, te weten een referteverklaring van 19 mei 2017, ondertekend door [aangeefster] en verdachte;
6. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant] van
13 juni 2017.
De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen niet bewezen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander of anderen zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 19 mei 2017 tot en met 30 mei 2017 in Nederland en in Duitsland en in Oostenrijk en in Hongarije, opzettelijk drie minderjarigen, te weten:
- [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] -2011 en
- [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] -2013 en
- [naam 3] , geboren op [geboortedatum 4] -2015,
heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarigen gestelde gezag, immers heeft verdachte die minderjarigen zonder toestemming van hun moeder en tegen de afspraken in meegenomen naar Duitsland en Oostenrijk en Hongarije en ze niet teruggebracht naar hun moeder, zulks terwijl de minderjarigen beneden de twaalf jaren oud waren.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaar oud is, meermalen gepleegd.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
7. De op te leggen straf of maatregel
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in overleveringsdetentie, in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van drie jaar en onder oplegging van de algemene voorwaarde dat hij zich houdt aan reclasseringstoezicht en daarbij de bijzondere voorwaarde van een meldplicht bij de reclassering zo lang en zo frequent de reclassering dat nodig vindt en de bijzondere voorwaarde dat het verdachte verboden wordt om direct dan wel indirect contact met de kinderen en mevrouw [aangeefster] op te nemen.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen, in de vorm van een contactverbod en te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw zal proberen zijn kinderen mee te nemen. De maatregel dient voor de maximale duur van vijf jaren te worden opgelegd met de bepaling dat bij elke overtreding vervangende hechtenis van veertien dagen geldt met een maximum van zes maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de bijzondere omstandigheden waarin verdachte ten tijde van het delict verkeerde. Samengevat weergegeven, kan het feit volgens de verdediging niet los worden gezien van de relationele problemen tussen verdachte en zijn inmiddels ex-echtgenote [aangeefster] . Verdachte geeft om zijn kinderen en heeft in zijn beleving steeds geprobeerd hun belang voorop te stellen. De onttrekking van de kinderen aan het gezag van de moeder heeft relatief kort geduurd geweest en het handelen van verdachte heeft niet alleen tot gevolg gehad dat de rechtbank bij beschikking van 27 september 2017 het ouderlijk gezag van verdachte heeft beëindigd, maar ook nog dat hem voor onbepaalde tijd het recht op omgang met zijn kinderen is ontzegd. Door deze gevolgen wordt verdachte al zwaar gestraft. De verdediging pleit voor het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel van korte duur zou moeten zijn, en eventueel gecombineerd met een werkstraf. Bij het voorwaardelijke strafdeel is reclasseringstoezicht aangewezen, aldus de verdediging.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank stelt bij de hiernavolgende strafmotivering het volgende voorop.
Ouderlijk gezag omvat het recht en de plicht van de ouder om zijn of haar kinderen op te voeden en te verzorgen. Het belang van de kinderen staat hierin centraal en behoort door
eenieder te worden gerespecteerd.
Verdachte heeft op 19 mei 2017, terwijl hij in het kader van een omgangsregeling met zijn drie minderjarige kinderen in de woning van de moeder van de kinderen verbleef, op het moment dat de moeder naar de Voedselbank was, de drie kinderen zonder toestemming van de moeder meegenomen en is met hen in een klaarstaande auto vertrokken naar Essen (Duitsland). Van daaruit is verdachte met de kinderen met de trein door Duitsland, Oostenrijk en Hongarije gereisd en is hij op 30 mei 2017 in Hongarije in de nabijheid van de grens met Roemenië aangehouden. Verdachte is elf dagen met de kinderen onderweg geweest, zonder contact te (laten) zoeken met de moeder van de kinderen. Verdachte heeft hierdoor de drie kinderen onttrokken aan het gezag van moeder. Nadat verdachte was aangehouden door de Hongaarse politie hebben de kinderen, alvorens zij terug konden keren naar hun moeder in Enschede, nog enkele dagen in een kindertehuis moeten verblijven. Dat de kinderen naar hun moeder in Enschede hebben kunnen terugkeren is niet de verdienste van verdachte geweest, maar is door alert en adequaat optreden van de Hongaarse politie gerealiseerd. Verdachte was op het moment van aanhouding nog steeds met de kinderen onderweg en op reis en het leek erop dat die reis nog niet ten einde was. Over het doel en het verloop van zijn reis door Europa heeft verdachte wisselend en onduidelijk verklaard; bij de behandeling ter zitting heeft verdachte nog een nieuwe verklaring daarover afgelegd en het lijkt dat verdachte de ernst van het feit en de impact van zijn handelen op zijn kinderen bagatelliseert. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. Daar komt bij dat het gaat om zeer jonge kinderen van respectievelijk vijf, vier en twee jaren oud. Kinderen die op die leeftijd nog volledig afhankelijk zijn van de zorg van hun verzorgende ouder. De kinderen zijn abrupt bij hun moeder en uit hun vertrouwde omgeving weggehaald en verdachte heeft hierdoor ook ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen van de moeder.
Hoewel de rechtbank zich ervan bewust is dat de voorgeschiedenis van verdachte voor hem en ook voor zijn gezin ingrijpend is geweest, kan dit het handelen van verdachte niet rechtvaardigen. In de voorliggende jaren heeft verdachte met achterlating van zijn gezin moeten vluchten uit Syrië, is hij terechtgekomen in Nederland en is hij na maanden in Nederland herenigd met zijn gezin. Na korte tijd laat zijn echtgenote hem weten dat zij van hem wil scheiden en op enig moment verlaat zij met de kinderen de echtelijke woning voor een verblijf in een Blijf van mijn Lijf-huis, maar keert zij nadien ook weer terug in de echtelijke woning. De echtscheidingsprocedure wordt door zijn echtgenote in gang gezet en de zorg voor de jonge kinderen wordt aan haar toevertrouwd. Verdachte blijft achter in de echtelijke woning, is de Nederlandse taal niet machtig en wordt geconfronteerd met een beperkte omgang tussen hem en zijn kinderen.
Deze ervaring zal de nodige weerslag op verdachte hebben gehad. Evenwel is ook verdachte vader van de drie jonge kinderen en had hij zich als ouder moeten realiseren dat zijn handelen allesbehalve in het belang van de kinderen is en is geweest. De kinderen zijn de afgelopen jaren bij voortduring op reis geweest en zijn geconfronteerd met een abrupt verwijderd zijn van hun moeder, terwijl juist daar waar het gaat om zulke jonge kinderen, die moeder van wezenlijk belang is. Verdachte had zich dat moeten realiseren.
De rechtbank is alles overziend van oordeel dat de ernst van het door verdachte gepleegde feit, met daarbij de strafverzwarende omstandigheid van de nog jonge leeftijd van de kinderen (beneden twaalf jaar), een gevangenisstraf van enige duur rechtvaardigt. De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd en in haar rapport van 21 augustus 2017 heeft zij geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met een toezicht op bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal dit advies grotendeels volgen en acht het geadviseerde toezicht en de meldplicht passend en geboden. Voor de overige door de reclassering geadviseerde voorwaarden acht de rechtbank geen termen aanwezig.
De rechtbank acht het wel van belang dat verdachte voorlopig op geen enkele wijze contact zal hebben met de moeder en de drie kinderen. Uit het dossier is gebleken dat het ouderlijk gezag van verdachte reeds door de rechtbank is beëindigd en dat er geen omgangsregeling is tussen hem en de kinderen. Indien in de toekomst op advies van de reclassering het hebben van contact en omgang weer wenselijk en nodig is, zal dat contact enkel met instemming van de reclassering kunnen plaatsvinden.
Voor iedere keer dat verdachte niet aan deze op grond van artikel 38v Sr opgelegde maatregel voldoet zal vervangende hechtenis voor de duur van één week worden toegepast, zulks met een maximum van zes maanden. De maatregel zal gelden voor de duur van twee jaren.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar moet zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen. De rechtbank ziet de vrees voor herhaling in de omstandigheid dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over de reden van zijn reis door Europa en de beoogde eindbestemming en geen inzicht toont in het kwalijke van zijn gedraging.
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, dient te worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in overleveringsdetentie in Hongarije, in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht, een meldplicht en een contactverbod met mevrouw [aangeefster] en de drie kinderen.
8. De schade van benadeelden
8.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangeefster] heeft zich zowel voor zichzelf als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar drie minderjarige kinderen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
Zij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van
€ 11.638,59, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reis- en communicatiekosten forfaitair € 100,--;
- toekomstige reis- en communicatiekosten procedure hb forfaitair € 75,--;
- niet vergoede medische kosten € 337,54;
- toekomstige medische kosten procedure hb forfaitair € 500,--;
- kosten rechtsbijstand civiele procedures € 377,60;
- verhuiskosten en kosten opslag € 248,45.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,-- gevorderd.
Ter zitting is de benadeelde partij vertegenwoordigd door de raadsman mr. R. Korver, advocaat te Amsterdam. Mr. Korver heeft de vorderingen toegelicht en aangepast.
Voor het deel van de vordering dat ziet op de kosten ter zake rechtsbijstand civiele procedures is ingetrokken en over de gevorderde toekomstige kosten heeft de raadsman gesteld dat de benadeelde partij in deze kosten niet-ontvankelijk kan worden verklaard, nu deze kosten nog niet zijn gemaakt, maar wel al gevorderd moeten worden op grond van het bepaalde in artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering.
In haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de drie minderjarige kinderen vordert [aangeefster] verdachte te veroordelen om een schadevergoeding te betalen van
€ 7.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor iedere minderjarig kind. Deze vergoeding betreft immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [aangeefster] op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van materiële schade, behoudens de gevorderde vergoeding van toekomstige kosten, toegewezen kan worden. In de vordering tot vergoeding van toekomstige kosten dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vorderingen tot vergoeding van door de kinderen geleden immateriële schade heeft de officier van justitie zich eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zich niet verzet tegen de door de benadeelde partij [aangeefster] gevorderde forfaitaire vergoeding voor reis- en communicatiekosten alsmede de gevorderde vergoeding voor medische kosten. In de gevorderde vergoeding van toekomstige kosten dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. De door [aangeefster] gevorderde immateriële schadevergoeding acht de verdediging disproportioneel; de vordering leent zich volgens de verdediging naar maatstaven van billijkheid voor toewijzing van een bedrag van € 1.000,--.
Ten aanzien van de vorderingen die [aangeefster] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige kinderen heeft ingediend, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat zij in die drie vorderingen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de gestelde immateriële schade bij de kinderen niet voldoende is onderbouwd en daardoor niet kan worden vastgesteld óf, en in welke mate de kinderen door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade hebben geleden.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan zijn thans ex-echtgenote [aangeefster] en de drie kinderen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. De gevorderde toekomstige in hoger beroep te maken kosten zijn thans nog niet gemaakt, zodat de rechtbank de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van die kosten niet-ontvankelijk zal verklaren. De rechtbank zal de benadeelde partij eveneens in de vordering tot vergoeding van verhuiskosten & kosten opslag niet-ontvankelijk verklaren, nu deze kosten naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband staan met het bewezenverklaarde feit.
De gevorderde forfaitaire reis- en communicatiekosten en de medische kosten zijn door de verdediging niet betwist en de rechtbank acht aannemelijk dat deze kosten in verband met het bewezenverklaarde feit zijn gemaakt. Gelet hierop zal de rechtbank het materieel gevorderde toewijzen tot een bedrag van € 437,54, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 30 mei 2017.
Ten aanzien van de door [aangeefster] gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat slachtoffer door het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden. Het slachtoffer heeft, doordat verdachte de drie minderjarige kinderen uit haar woning heeft meegenomen op een moment dat zij naar de Voedselbank was en zij daardoor elf dagen in het ongewisse is geweest over het verblijf en het lot van de drie nog jonge kinderen, psychische schade geleden. Als moeder van de drie kinderen heeft zij elf dagen in angst en onzekerheid geleefd.
Evenwel is de schade zoals door haar gevorderd, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan, en door de verdediging is de omvang ervan gemotiveerd betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de schade alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
Dat neemt, zoals hiervoor reeds gesteld, niet weg dat wel is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden en de rechtbank ziet dan ook aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten.
De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de schade op dit moment naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vastgesteld kan worden op € 1.500,--. De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en de benadeelde partij voor het overige in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Het voorgaande geldt ook ten aanzien van de door [aangeefster] , in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de drie minderjarige kinderen, gevorderde vergoeding van immateriële schade, welke schade door haar is begroot op een bedrag van € 7.500,-- per kind.
De rechtbank is van oordeel dat de drie kinderen, doordat verdachte hen onverwacht bij hun moeder en uit hun vertrouwde omgeving heeft weggenomen en zij gedurende elf dagen per trein door Europa hebben gereisd zonder enig contact met hun moeder, een bijzondere vervelende ervaring hebben opgedaan. Dat bij de kinderen psychische schade is opgetreden is dan ook alleszins aannemelijk. De schade zoals die per kind is gevorderd, is echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan, en door de verdediging is de omvang ervan gemotiveerd betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de schade alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
Dat neemt niet weg dat de rechtbank ook hier aanleiding ziet gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de schade op dit moment naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vastgesteld kan worden op € 1.000,-- voor ieder kind. De rechtbank zal de vorderingen tot zover toewijzen en de benadeelde partij voor het overige steeds in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vorderingen in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
10. De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaar oud is, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Molenstraat 50 in Enschede, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- op geen enkele wijze - direct noch indirect - contact opneemt en/of onderhoudt met [aangeefster] , [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , tenzij met voorafgaande uitdrukkelijke instemming van de reclassering, zo lang de reclassering dit nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie, in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt op de navolgende vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte:
- beveelt dat verdachte op geen enkele wijze - direct noch indirect - contact opneemt en/of onderhoudt met [aangeefster] , [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , tenzij met voorafgaande uitdrukkelijke instemming van de reclassering, zo lang de reclassering dit nodig acht;
- bepaalt dat deze maatregel geldt voor de duur van twee jaren;
- bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, vervangende hechtenis voor de duur van één week wordt toegepast, met een maximum van zes maanden;
- beveelt dat deze maatregel op grond van artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar is;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van een bedrag van € 1.937,54 (eenduizendnegenhonderd en zevenendertig euro en vierenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 30 mei 2017;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam 1] van een bedrag van € 1.000,- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 30 mei 2017;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam 2] van een bedrag van € 1.000,- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 30 mei 2017;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam 3] , van een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 30 mei 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.937,54, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 13 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 13 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- legt de maatregel op dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 13 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van de drie minderjarigen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] voor de overige delen van de vorderingen niet-ontvankelijk is in die vordering, en dat de benadeelde partij die vorderingen voor die delen deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. S.K. Huisman en mr. A.A. Smit, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2017.
Mr. Smit is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑12‑2017