Hof Arnhem-Leeuwarden, 23-12-2019, nr. 21-000034-19
ECLI:NL:GHARL:2019:11040
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
23-12-2019
- Zaaknummer
21-000034-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:11040, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑12‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2020-0063
Uitspraak 23‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Gijzeling en bedreiging van NPO-medewerkster op het Mediapark in Hilversum. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring en de door de gedragsdeskundigen vastgestelde ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Aan de benadeelde partij wordt een hogere schadevergoeding toegekend dan in eerste aanleg. Evenals de rechtbank komt het hof tot oplegging van een terbeschikkingstelling. Anders dan de rechtbank legt het hof daarbij geen verpleging van overheidswege op, maar een omvangrijk pakket van voorwaarden. Het hof is daartoe gekomen, nu gebleken is dat verdachte – die het bewezen verklaarde pleegde in een psychose – goed reageert op medicatie en zijn toestand aanzienlijk lijkt te zijn verbeterd sedert de datum waarop de rechtbank vonnis heeft gewezen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000034-19
Uitspraak d.d.: 23 december 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 21 december 2018 met parketnummer 16-659906-17 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
thans verblijvende in het PPC van de PI Vught te Vught.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 11 juli 2019 en 9 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat deze geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van zestien dagen gevangenisstraf, de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 11 mei 2017, zal worden afgewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.J.M. Mohrmann, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 21 december 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de eendaadse samenloop van de onder 1 primair ten laste gelegde gijzeling en de onder 2 ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht bewezen verklaard, verdachte ter zake daarvan ontslagen van alle rechtsvervolging en hem de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd.
De rechtbank heeft voorts beslissingen genomen over de inbeslaggenomen goederen. De vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van € 6.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel. De benadeelde partij is voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard, met de bepaling dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Verdachte is voorts veroordeeld in de kosten van rechtsbijstand tot het bedrag van € 600,-, welk bedrag gebaseerd is op het liquidatietarief in civiele zaken.
De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de zestien dagen gevangenisstraf, de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 11 mei 2017, zal worden afgewezen, gelet op de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling. Verzuimd is echter deze beslissing op te nemen in het dictum van het vonnis.
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank vastgestelde bewezenverklaring, de daartoe gebezigde bewijsoverwegingen en –middelen en de kwalificaties. Het hof schaart zich eveneens achter de door de rechtbank van de gedragsdeskundigen overgenomen conclusie, inhoudende dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond van zodanige aard en ernst dat de bewezenverklaarde feiten hem niet kunnen worden toegerekend, hetgeen een ontslag van alle rechtsvervolging meebrengt.
Voorts onderschrijft het hof de door de rechtbank geformuleerde wettelijke grondslag voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, evenals de vaststelling in eerste aanleg dat het in deze zaak gaat om misdrijven, die gericht zijn tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het weliswaar in casu gaat om misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid, maar dat het geweldsaspect tot uiting komt in het feit dat verdachte daarbij langdurig een mes heeft gehanteerd.
Het hof verenigt zich daarnaast met de in eerste aanleg genomen beslissingen over het beslag.
Het vonnis zal daarom op voornoemde onderdelen worden bevestigd.
Ten aanzien van de modaliteit van de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, de daarmee samenhangende omvang van de schadevergoedingsmaatregel en de proceskostenveroordeling komt het hof tot andere beslissingen dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Daarnaast zal het hof de beslissing van de rechtbank op de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf ook in het dictum van dit arrest opnemen, nu dit in het vonnis van de rechtbank achterwege is gebleven.
Oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling
Zoals reeds hiervoor aangegeven, bevestigt het hof hetgeen de rechtbank in haar vonnis heeft opgenomen over de strafbaarheid van verdachte en het daaruit voortvloeiende ontslag van alle rechtsvervolging. Deze conclusie heeft in eerste aanleg geleid tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft daaromtrent onder meer het navolgende overwogen:
Met betrekking tot de ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 17 augustus 2017 schuldig gemaakt aan gijzeling en bedreiging van [benadeelde partij] , een medewerkster van de NPO. Hij heeft haar met een mes op de keel gedwongen het gebouw van de NPO binnen te gaan, haar op een stoel vastgebonden en zendtijd geëist. Tijdens het wachten op een cameraploeg heeft hij herhaaldelijk dreigende teksten geuit, het mes in zijn handen gehouden en met het mes in muren gestoken. Deze situatie heeft meer dan een uur geduurd. In haar verklaring bij de politie en de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring komt naar voren dat Van der Pompe in die tijd doodsangsten heeft uitgestaan. Zij heeft tot op heden veel last van de (psychische) gevolgen van het handelen van verdachte. Daarnaast geldt in zijn algemeenheid dat dergelijke feiten in de maatschappij en in het bijzonder bij omstanders sterke gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengen of versterken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte en de risicotaxatie
De rechtbank heeft acht geslagen op:
- de pro justitia rapportage van 20 maart 2018, opgemaakt door F.R Kruisdijk,
psychiater, en A. Witvliet, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan
Centrum.
- de pro justitia rapportage van 8 november 2018, opgemaakt door Kruisdijk en
Witvliet voornoemd,
en heeft daaromtrent het navolgende overwogen:
In laatstgenoemde rapportage komen de deskundigen tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde onderhevig was aan symptomen van de ziekelijke stoornis schizofrenie, die niet waren behandeld en al zeker tien maanden bestonden uit een waansysteem met benadeling door de AIVD, naast hallucinaties en somato- sensore wanen. Deze symptomen zijn, na adequate instelling op het medicijn Clozapine, sinds ongeveer medio augustus 2018 in remissie.
In het kader van de risicotaxatie merken zij, voor zover zij dat kunnen beoordelen op grond van de beschikbare informatie, het volgende op. De scores op de historische items zijn vooral verhoogd in combinatie met een actieve psychotische fase. Gewelddadige opvattingen zijn niet waarneembaar bij adequate behandeling. Ook de (eerdere) slechte respons van verdachte op behandeling blijkt samen te hangen met zijn ziekteproces. In klinisch opzicht lijkt er enig ziektebesef te groeien. Inzicht in zijn ziekte en zijn besef van het verband tussen het ervaren van symptomen en gewelddadig gedrag moet nog geheel bewerkt worden. Omdat het huidige functioneren van verdachte op licht verstandelijk gehandicapt niveau is, zal dat een factor van betekenis zijn bij het verwerven van meer inzicht en deelname aan preventieve behandelmethodes. (...) Het risico op gewelddadig gedrag naar anderen binnen een instelling is nihil tot laag als er geen psychotische verschijnselen optreden. Bij terugkeer naar de maatschappij en buiten een professionele behandelsetting kan het risico op gewelddadig gedrag naar anderen binnen zeer korte tijd hoog worden als verdachte terugvalt in een psychose.
De gedragsdeskundigen adviseren een behandeling binnen een gespecialiseerde afdeling met kennis van psychosen, forensische problematiek en licht verstandelijk gehandicapten (LVG). Daarin dienen de intellectuele functies van verdachte en overige persoonlijkheidskenmerken, die mogelijk van belang zijn voor het risicomanagement, in kaart te worden gebracht. Als de geestelijke toestand van verdachte het toestaat kan aangevangen worden met voorlichtende gesprekken en trainingen ten aanzien van schizofrenie, waarbij het tempo niet al te hoog kan liggen. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor een delict-analyse en moet er gewerkt worden aan dagbesteding, huisvesting en financiën. Gelet op mogelijke terugval, wat klinisch eerder uitzondering dan regel is, en de mogelijke gevolgen daarvan voor de medicatie zijn de deskundigen van mening dat een klinische behandeling minimaal een jaar gaat duren en zeer waarschijnlijk langer.
De deskundigen adviseren een terbeschikkingstelling met voorwaarden te overwegen, mede gezien het laag ingeschatte beveiligingsniveau ten aanzien van ontvluchting en agressie naar anderen.
De rechtbank heeft evenwel andere wegingen gemaakt dan die van de gedragsdeskundigen en komt, in afwijking van hun advies, tot oplegging van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Daarbij is - naast de ernst van het delict - onder meer overwogen dat de behandelresponsiviteit en de medicatietrouw van verdachte in de rapportages weliswaar als positief is aangemerkt, maar daarvan was, op het moment dat het vonnis werd gewezen, nog slechts sedert drie maanden sprake. De rechtbank heeft daarbij tevens gelet op de lange aanloopperiode van wanen en hallucinaties, die tot het delict hebben geleid. Voorts is er sprake van beperkte intellectuele vermogens en ontbreekt bij verdachte ziekte-inzicht, hetgeen volgens de deskundigen inherent is aan het ziektebeeld. De rechtbank achtte daarnaast - op grond van hetgeen daarover in de rapportages is opgenomen - de vraag gerechtvaardigd of verdachte ook op de lange duur medicatietrouw zal blijven. Indien verdachte zou stoppen met het innemen van Clozapine, zou hij volgens de gedragsdeskundigen binnen een week terugvallen in wanen en hallucinaties met het daarbij behorende hoge recidiverisico. Voorts heeft verdachte tijdens zijn tweede opname in het Pieter Baan Centrum weliswaar naar vermogen meegewerkt aan het onderzoek, maar vele aspecten van zijn persoon zijn nog onbekend gebleven.
Aldus het oordeel van de rechtbank.
Het hoger beroep
Het namens verdachte ingestelde hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de in eerste aanleg opgelegde terbeschikkingstellingsmodaliteit. Door de verdediging is aan het hof verzocht om de mogelijkheden van een terbeschikkingstelling met voorwaarden opnieuw in kaart te laten brengen.
Ter terechtzitting van het hof van 11 juli 2019 zijn de gedragsdeskundigen en opstellers van de beide rapportages, F.R. Kruisdijk, psychiater, en A. Witvliet, GZ-psycholoog, daartoe als deskundige gehoord. Hun verklaringen zijn weergegeven in het proces-verbaal van die terechtzitting. Zij persisteren bij hun advies om verdachte een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Zij geven daarbij aan dat het om een bekennende verdachte gaat, die wil voorkomen dat hij opnieuw overgaat tot het plegen van een dergelijk delict en daarvoor behandeld wil worden. Er zijn risicobeperkende factoren en hij heeft een sociaal netwerk om zich heen in de vorm van zijn familie. Als verdachte zijn medicatie vergeet of weigert is dat bij controle direct zichtbaar. Het beveiligingsniveau in een FPA wordt door de deskundigen voldoende geacht, ook in geval van een eventuele terugval in een later stadium van de behandeling.
Op verzoek van de verdediging en met instemming van de advocaat-generaal heeft het hof op 11 juli 2019 het onderzoek ter terechtzitting geschorst om de reclassering een zogeheten maatregelrapport te doen opmaken. Dit rapport van 29 oktober 2019 is (mede) onderwerp van bespreking geweest ter terechtzitting van het hof van 9 december 2019. De reclassering heeft positief geadviseerd met betrekking tot oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden en daarbij onder meer het volgende overwogen:
De mogelijkheid van een terbeschikkingstelling met voorwaarden is uitgebreid met betrokkene besproken, waarbij hij meermaals aangaf mee te zullen werken aan eventuele voorwaarden. Hij lijkt de noodzaak van (medicamenteuze) behandeling in te zien en wil hier in de toekomst aan meewerken. Ondanks dat betrokkene in een eerdere fase van de onderhavige zaak (eerst maal PBC-onderzoek en reclasseringsonderzoek) niet wenste mee te werken en hij in het verleden niet afsprakentrouw bleek bij een reclasseringstoezicht, hebben wij de indruk dat dit met name ingegeven werd door psychotische destabilisatie. Thans is hiervan geen sprake binnen het PPC Vught en zijn er geen aanwijzingen voor een vergrote kans op onttrekking aan de voorwaarden.
In het reclasseringsrapport is een fors aantal voorwaarden geformuleerd. Verdachte heeft nadrukkelijk verklaard bereid te zijn zich aan al die voorwaarden te conformeren. De voorgestelde behandeling en begeleiding zullen gefaseerd plaatsvinden. Zo zal verdachte, aansluitend aan zijn detentie, dienen te worden opgenomen in [naam instelling] ten behoeve van een klinische behandeling, waarna - afhankelijk van het beloop daarvan en de daarmee gemoeide tijd - verblijf in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang met ambulante behandeling dient te volgen. Medicatietrouw speelt in alle stadia van het traject een cruciale rol.
Ter terechtzitting van 9 december 2019 heeft verdachte, daarover uitvoerig bevraagd, wederom aangegeven zich aan alle aan hem te stellen voorwaarden te zullen houden.
Het oordeel van het hof
Het hof acht het oordeel van de rechtbank om verdachte een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op de leggen en de daartoe strekkende overwegingen alleszins verdedigbaar en gerechtvaardigd. De advocaat-generaal heeft in zijn vordering de rechtbank daarin gemotiveerd gevolgd.
De situatie waarop de beslissing in eerste aanleg is gebaseerd is echter in zoverre gewijzigd dat de stabilisering van de toestand van verdachte, die ten tijde van het wijzen van het vonnis in eerste aanleg nog zeer pril was, thans - een jaar later - zich heeft voortgezet en bestendigd. Daarnaast hebben de gedragsdeskundigen in de hoger-beroepsfase hun advies om verdachte een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen nader mondeling geëxpliciteerd en is er een in dat opzicht positief advies van de reclassering, met een concrete invulling van de te stellen voorwaarden, uitgebracht. De reclassering ziet weloverwogen mogelijkheden om aan deze terbeschikkingstellingsmodaliteit op een, niet alleen voor verdachte gunstige, maar ook voor de maatschappelijke veiligheid verantwoorde wijze invulling te geven. Verdachte heeft, als vermeld, nadrukkelijk met die voorwaarden ingestemd.
Het hof heeft, alles afwegend, thans geen steekhoudende redenen om het expliciete advies van de gedragsdeskundigen, strekkend tot de oplegging van – kortweg – een terbeschikkingstelling met voorwaarden, gecombineerd met - van de zijde van de reclassering - de bereidheid om daaraan uitvoering te geven en de deugdelijk onderbouwde verwachting van een voor de verdachte en de samenleving positief verloop, te passeren. Het hof zal de voorgestelde maatregel dan ook opleggen.
De betreffende voorwaarden zijn ontleend aan het maatregelrapport van de reclassering van 29 oktober 2019 en opgenomen in het dictum van dit arrest. Gelet op het uiterst vitale belang van medicatie-inname door verdachte op de hem voorgeschreven wijze en met de noodzakelijk geachte, wellicht levenslange duur, zal het hof dit aspect als afzonderlijke voorwaarde opnemen.
Het hof overweegt voorts het navolgende.
Met het oog op de mogelijke, in artikel 38c Sr voorziene omzetting van een terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege stelt het hof, zoals gezegd, vast dat het in deze zaak gaat om misdrijven, die gericht zijn tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de betreffende misdrijven weliswaar zijn opgenomen in Boek II, titel XVIII, Sr (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), maar dat het geweldsaspect tot uitdrukking komt in het feit dat verdachte daarbij langdurig een mes heeft gehanteerd, dit op de keel van aangeefster heeft gezet en haar met tape heeft vastgebonden. In geval van bedoelde omzetting stelt het hof - mede gelet op ECLI:NL:HR:2018:116 - reeds nu vast dat het alsdan om voornoemde redenen een niet-gemaximeerde terbeschikkingstelling zal betreffen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.000,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Evenals de rechtbank ziet het hof geen reden om – zoals door de advocaat van de benadeelde partij is verzocht – voor wat betreft de hoogte van het toe te kennen bedrag aansluiting te zoeken bij jurisprudentie, zoals die ontwikkeld is in de ons omringende landen. Gelet op hetgeen wordt toegekend in vergelijkbare gevallen zal het hof – naar maatstaven van billijkheid – aan de benadeelde partij een bedrag toekennen van
€ 10.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen en voor het overige zal worden afgewezen.
Proceskosten
Daarnaast zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden begroot op € 900,-, welk bedrag gebaseerd is op het liquidatietarief in civiele zaken, behorend bij het toegewezen schadebedrag van € 10.000,-.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, met dien verstande dat de vervangende hechtenis zal worden bepaald op één dag. Nu nagenoeg vaststaat dat verdachte niet op korte termijn aan zijn betalingsverplichtingen zal kunnen voldoen, zou de gebruikelijke vervangende hechtenis vrijwel zeker tot tenuitvoerlegging leiden, hetgeen het hof onder de gegeven omstandigheden als ongewenst voorkomt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de modaliteit van de maatregel van terbeschikkingstelling en de beslissingen inzake de vordering van de benadeelde partij, de proceskostenveroordeling en de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als in het vonnis van de rechtbank vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, onder voorwaarden:
1.
Verdachte zal zich niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
2.
Verdachte stelt zich onder toezicht van de reclassering Nederland. Hij vestigt zich niet op een (ander) adres zonder toestemming van de reclassering. Hij geeft de reclassering inzicht in de voortgang van de behandeling en begeleiding door andere instellingen of hulpverleners. Hij geeft inzicht in zijn financiën en werkt - indien dit noodzakelijk wordt geacht door de reclassering - mee aan (aanmelding voor) bewindvoering en huisbezoeken. Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto, waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto mag worden gebruikt voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid. Verdachte verleent medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, biedt zijn identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan, indien daarom wordt gevraagd.
3.
Verdachte laat zich, aansluitend aan zijn detentie, opnemen in FPA Fivoor Den Dolder of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. De opname duurt zolang de reclassering dat in overleg met de behandelaars nodig vindt.
4.
Verdachte laat zich, aansluitend aan zijn klinisch behandeltraject, ambulant behandelen door een nader door de reclassering te bepalen instelling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
5.
Verdachte verblijft in een nader door de reclassering te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling en duurt zolang de reclassering dat nodig acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
6.
Verdachte werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of een andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
7.
Verdachte gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
8.
Verdachte neemt getrouw de hem voorgeschreven medicatie in, zolang (wellicht levenslang) als dit nodig wordt geacht en laat zich, indien daartoe aanleiding wordt gezien, daarop controleren. Indien nodig wordt deze medicatie hem toegediend.
9.
Het is verdachte verboden om alcohol of drugs te gebruiken. De reclassering bepaalt hoe vaak en met welke controlemiddelen verdachte wordt gecontroleerd. Verdachte is verplicht medewerking te verlenen aan daartoe strekkend urine- en ademonderzoek.
10.
Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met het slachtoffer in de onderhavige zaak.
11.
Verdachte bevindt zich niet bij gebouwen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), te weten aan het adres Europaweg 4 te Zoetermeer en/of de locatie rond de Frederikskazerne te Den Haag en/of het Mediapark te Hilversum.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 10.000,- (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 900,00 (negenhonderd euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,- (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
17 augustus 2017.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 11 mei 2017 (parketnummer
09-817358-17) van de politierechter te Den Haag opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestien dagen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 23 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.