ABRvS, 30-07-2014, nr. 201401551/1/A4
ECLI:NL:RVS:2014:2899
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-07-2014
- Zaaknummer
201401551/1/A4
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:2899, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑07‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 5:37 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JAF 2014/479 met annotatie van mr. M.A. Toepoel
JM 2014/113 met annotatie van T. van der Meulen
Uitspraak 30‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 16 januari 2013 heeft het college besloten tot invordering van door [appellant] verbeurde dwangsommen ter hoogte van in totaal € 10.000,00 wegens het niet naleven van de bij besluit van 26 juli 2012 aan hem opgelegde lasten onder dwangsom.
201401551/1/A4.
Datum uitspraak: 30 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Well, gemeente Maasdriel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 januari 2014 in zaak nr. 13/3955 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2013 heeft het college besloten tot invordering van door [appellant] verbeurde dwangsommen ter hoogte van in totaal € 10.000,00 wegens het niet naleven van de bij besluit van 26 juli 2012 aan hem opgelegde lasten onder dwangsom.
Bij besluit van 14 mei 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C. van Schaik, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door J.J.W.G. van den Oetelaar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 26 juli 2012 heeft het college gelast dat de gehele door [appellant] gedreven inrichting ordelijk en schoon dient te zijn en te blijven (hierna: de eerste last). Voorts heeft het college bij dat besluit [appellant] gelast afvalstoffen te verwijderen en verwijderd te houden (hierna: de tweede last). Aan beide lasten is een dwangsom verbonden van € 500,00 per constatering per dag, met een maximum van € 5.000,00.
2. De Afdeling stelt voorop dat het besluit van 26 juli 2012 geen onderdeel uitmaakt van deze procedure. Vast staat dat dit besluit in rechte onaantastbaar is. Gelet hierop blijft hetgeen [appellant] met betrekking tot het besluit van 26 juli 2012 heeft aangevoerd, waaronder het betoog dat de bij dat besluit opgelegde lasten te ruim zijn geformuleerd, dat de daaraan verbonden begunstigingstermijn te kort is, en dat de daarin genoemde stoffen ten onrechte als afvalstoffen zijn aangemerkt, buiten beschouwing.
3. Ingevolge artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het bestuursorgaan, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
4. Aan het invorderingsbesluit zijn diverse controleverslagen ten grondslag gelegd. Volgens het college blijkt uit deze verslagen dat in de periode van 2 augustus 2012 tot en met 21 november 2012 de lasten veelvuldig zijn overtreden en dat daardoor de aan beide lasten verbonden maximale dwangsombedragen zijn verbeurd.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de controleverslagen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en onvoldoende specifiek zijn, zodat zij niet aan het invorderingsbesluit ten grondslag mochten worden gelegd. In dit verband wijst [appellant] erop dat de controleverslagen niet zijn gedagtekend. Voorts is volgens hem onduidelijk wanneer de bij de verslagen gevoegde foto’s zijn genomen en is een deel daarvan moeilijk te karakteriseren.
5.1. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 13 juni 2012 in zaak nr. 201102842/1/A4 en 25 juli 2012 in zaak nr. 201111954/1/A1, overwogen dat aan een invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden ten grondslag dient te liggen. Dit brengt met zich dat de waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom, dient te zijn gedaan door een ter zake deskundige en dat de bevindingen op schrift zijn gesteld. Het geschrift dient in beginsel ten minste te bevatten de plaats, het tijdstip en de datum van de waarneming, een inzichtelijke beschrijving van de gehanteerde werkwijze en een inzichtelijke beschrijving van hetgeen is waargenomen. Dit geschrift dient voorts te zijn voorzien van een ondertekening door de opsteller en een dagtekening. Aan gebreken in het aan de invordering ten grondslag gelegde verslag zou voorbij kunnen worden gegaan indien op grond van ander bewijsmateriaal, bijvoorbeeld foto’s, onomstotelijk kan worden vastgesteld dat ten tijde van de controle nog steeds niet aan de last was voldaan.
5.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, gelet op voornoemde uitspraken van de Afdeling, de controleverslagen aan het invorderingsbesluit ten grondslag mochten worden gelegd. Uit de controleverslagen valt af te leiden dat zij op dezelfde dagen zijn opgesteld als die waarop de betreffende controles zijn uitgevoerd. Er is geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de bij de verslagen gevoegde foto’s niet op diezelfde dagen zijn genomen. De foto’s bieden een duidelijke weergave van hetgeen tijdens de controles is waargenomen.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich op basis van de controleverslagen niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eerste last is overtreden. In dit verband wijst hij erop dat de inrichting regelmatig wordt schoongemaakt en in goede staat verkeert. Ook zijn volgens [appellant] sommige controleverslagen tegenstrijdig. Zo wordt in het controleverslag van 14 augustus 2012 melding gemaakt van stenen, terwijl in het verslag van de controle daarvóór, op 9 augustus 2012, de aanwezigheid van stenen niet is vermeld.
6.1. Uit de controleverslagen en de daarbij gevoegde foto’s blijkt dat in de periode van 2 augustus 2012 tot en met 21 november 2012 op verscheidene dagen is geconstateerd dat zich verspreid over het terrein en in de struiken diverse materialen bevonden, waaronder mest, veevoer, stenen, betonnen buizen en ijzeren hekken en roosters. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de inrichting aldus niet ordelijk en schoon was, en dat daardoor de eerste last is overtreden. Daarbij betrekt de Afdeling dat in het dwangsombesluit van 26 juli 2012 [appellant] uitdrukkelijk is aangeraden om in ieder geval de paden vrij te maken en te houden van mest en veevoer, en om de materialen die verspreid over het terrein lagen, in het gras en in de struiken op te ruimen. Dat de controleverslagen, mede om de door [appellant] genoemde reden, onderling tegenstrijdig zouden zijn, vermag de Afdeling niet in te zien.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich op basis van de controleverslagen niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de tweede last is overtreden. In dit verband wijst hij erop dat in diverse verslagen niet is gepreciseerd welke afvalstoffen, in strijd met deze last, in de inrichting aanwezig waren.
7.1. Uit de controleverslagen blijkt dat in de periode van 2 augustus 2012 tot en met 16 oktober 2012 op verscheidene dagen is geconstateerd dat zich verspreid over het terrein en in de struiken diverse materialen bevonden, waaronder hout, landbouwplastic, oud ijzer, accu’s, puin en jerrycans en vaten met bodembedreigende en gevaarlijke stoffen. Voor zover de verslagen geen concrete beschrijving van de aangetroffen stoffen bevatten, kan uit de daarbij gevoegde foto’s worden afgeleid om welke stoffen het gaat. In het dwangsombesluit van 26 juli 2012 zijn de meeste van voornoemde stoffen aangemerkt als afvalstoffen, zodat daar in deze procedure van moet worden uitgegaan, en is [appellant] uitdrukkelijk aangeraden om in ieder geval deze stoffen te verwijderen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanwezigheid van deze stoffen een overtreding oplevert van de tweede last.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014
190-732.