Zo blijkt uit de conclusie van mijn voormalig amtgenoot mr. Wortel voorafgaand aan HR 18 december 2007, LJN: BB8992 (niet gepubliceerd).
HR, 16-03-2010, nr. 09/00661 B
ECLI:NL:HR:2010:BL0637
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-03-2010
- Zaaknummer
09/00661 B
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BL0637
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL0637, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑03‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL0637
ECLI:NL:PHR:2010:BL0637, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑01‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL0637
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Beklag. Klager wordt n-o verklaard wegens gebrek aan belang nu er t.a.v. het beslag bij (nog niet onherroepelijk) vonnis is beslist.
16 maart 2010
Strafkamer
nr. 09/00661 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam, van 11 december 2008, nummers RK 08/4269 en RK 08/4270, op klaagschriften als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland, locatie Almere-Binnen" te Almere.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. N. Hendriksen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Het cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van de Rechtbank van 11 december 2008 waarbij klaagschriften van de klager strekkende tot teruggave van onder de klager inbeslaggenomen voorwerpen ongegrond zijn verklaard.
2.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich een verkort vonnis van 21 januari 2009 van de Rechtbank te Amsterdam in de strafzaak tegen de klager. Dit vonnis houdt, voor zover hier van belang, beslissingen in ten aanzien van onder de klager inbeslaggenomen voorwerpen, strekkende tot onttrekking aan het verkeer en teruggave aan hem.
2.3. Deze beslissingen omtrent het beslag in de strafzaak betekenen dat de klager, die teruggave heeft verzocht van de voorwerpen ten aanzien waarvan in voormeld vonnis is beslist, geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank van 11 december 2008, waarin zijn beklag ongegrond is verklaard. In de bestreden beschikking is immers naar zijn aard een beslissing gegeven in afwachting van het oordeel van de strafrechter dienaangaande. Door die beslissing omtrent het beslag in de strafzaak tegen de klager kan op de bestaande klaagschriften geen (andersluidende) beslissing meer volgen. De klager dient daarom in zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2010.
Conclusie 19‑01‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
Z. M. van Aardeland
1.
De Rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 11 december 2008 het beklag van verzoeker ongegrond verklaard.
2.
Namens de verzoeker heeft mr. Hendriksen, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Uit het dossier blijkt dat op 12 november 2005 en op 15 november 2007 onder klager goederen in beslag werden genomen. Ten aanzien van het beslag d.d. 12 november 2005 is door klager in 2006 reeds eerder een klaagschrift ex. art. 552a Sv ingediend. Dit klaagschrift is, bij beschikking van de Rechtbank Amsterdam d.d. 19 mei 2006 RK 06/194 deels gegrond en deels ongegrond verklaard waarbij de teruggave aan verzoeker van een aantal van de inbeslaggenomen voorwerpen is gelast.1. In cassatie is deze beschikking in stand gebleven.2. Ten aanzien van beide beslagen heeft de raadsman van klager op 13 augustus 2008 een klaagschrift ingediend. De Rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking d.d. 11 december 2008 RK 08/4269 en 08/4270 het beklag ongegrond verklaard. Hiertegen is namens verzoeker cassatie ingesteld.
4.
Uit door mijn medewerker ingewonnen informatie blijkt dat op 21 januari 2009 vonnis is gewezen in de strafzaak jegens klager. In dit vonnis heeft de Rechtbank ook een beslissing genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.3. Dit betekent dat, gezien HR 8 januari 2008, LJN BB 8989, NJ 2008, 53 klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep.
5.
Gezien het bovenstaande strekt deze conclusie ertoe dat klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑01‑2010
HR 18 december 2007, LJN BB8992 (niet gepubliceerd).
Ik ga er voorshands vanuit dat de Rechtbank in haar vonnis over alle inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven goederen heeft beslist. Een vergelijking tussen de processen-verbaal van de inbeslagneming (welke zijn gehecht aan de ingediende klaagschriften) en het vonnis van de Rechtbank geeft daarover geen uitsluitsel. De discrepantie zou kunnen worden toegeschreven aan een eerdere teruggave van goederen door de officier van justitie. Daarbij merk ik op dat de Rechtbank bij beschikking van 19 mei 2006 de teruggave van een aantal goederen gelast. Maar hoe dan ook, voorshands zie ik geen reden om aan te nemen dat de Rechtbank niet conform art. 353 Sv over al het beslaggoed heeft beslist. Mocht dit anders blijken te liggen, dan zou dit in een zogenaamde Borgers-brief gemotiveerd en gespecificeerd onder de aandacht van de Hoge Raad kunnen worden gebracht.