HR, 09-04-2013, nr. 12/02302
ECLI:NL:HR:2013:BZ6520
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-04-2013
- Zaaknummer
12/02302
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BZ6520
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ6520, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ6520
ECLI:NL:PHR:2013:BZ6520, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ6520
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑04‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO.
9 april 2013
Strafkamer
nr. S 12/02302
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 april 2012, nummer 22/003669-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel, als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2013.
Conclusie 19‑03‑2013
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 12/02302
Mr. Vellinga
Zitting: 19 maart 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het beroep in cassatie van verdachte heeft betrekking op een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage d.d. 25 april 2012.
2.
Het eerste middel houdt in dat het onder 2 bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid terwijl het Hof voorts heeft verzuimd te responderen op het verweer dat bedoeld opzet ontbrak.
3.
Het Hof heeft onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 18 augustus 2010 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] door een kogel in zijn oksel en/of zijn schouder is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid"
4.
Volgens de toelichting op het middel kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat verdachte met het opzet [slachtoffer] van het leven te beroven met een vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten, en wel omdat het wapen afging tijdens de worsteling tussen [slachtoffer] en verdachte.
5.
Het middel miskent echter dat bewijsmiddel 8 inhoudt dat verdachte het vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer] zitten en de trekker overhaalde, dat het wapen toen weigerde en tijdens het worstelen opnieuw werd geschoten. Hieruit heeft het Hof zonder meer kunnen afleiden dat verdachte met het opzet [slachtoffer] van het leven te beroven op [slachtoffer] heeft geschoten, ook al heeft dat schieten plaatsgevonden tijdens een worsteling tussen [slachtoffer] en verdachte. Verdachte had immers tijdens die worsteling al eerder laten zien op [slachtoffer] te willen schieten.
6.
Het Hof heeft niet afzonderlijk behoeven in te gaan op het bij pleidooi gevoerde verweer voor zover inhoudende:
"Het is aannemelijk dat op de zoon is geschoten omdat hij met een vuurwapen op de groep afging en dat dus is geschoten ter verdediging van andermans leven: Er is sprake van noodweer of noodweerexces.
De vader is geraakt nadat hij zich op de dader wierp en tijdens de worsteling het wapen afging: Geen opzet.
Dat is allemaal van belang voor de dader."
De stelling dat bij verdachte het opzet ontbrak is immers nauwelijks onderbouwd. Bovendien vindt het zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen, in het bijzonder in bewijsmiddel 8.
7.
Het tweede middel klaagt terecht dat onder 3 is bewezenverklaard dat op of tegen verdachtes hoofd is geslagen terwijl dat niet blijkt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Tot vernietiging van het bestreden arrest behoeft dit niet te leiden omdat dit onderdeel uit de bewezenverklaring kan worden weggelaten zonder tekort te doen aan de rechtens beschermde belangen van de verdachte. Mede in aanmerking genomen dat het Hof blijkens de strafmotivering bij de bepaling van de hoogte van de straf niet heeft meegewogen dat [slachtoffer] op en/of tegen het hoofd is geslagen worden de aard en de ernst van het onder 3 bewezenverklaarde niet aangetast door het weglaten van bedoeld onderdeel van de bewezenverklaring.
8.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
9.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG