HR, 06-04-2010, nr. 08/03169
ECLI:NL:HR:2010:BL4100
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-04-2010
- Zaaknummer
08/03169
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BL4100
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL4100, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑04‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL4100
ECLI:NL:PHR:2010:BL4100, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑02‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL4100
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid cassatieberoep. De schriftuur is niet door de raadsman ondertekend en bevat evenmin de verklaring van de raadsman dat hij tot de indiening door verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om die verzuimen te herstellen. Nu niet op de wettelijke voorgeschreven wijze bij de HR een schriftuur houdende cassatiemiddelen is ingediend, kan verdachte ex art. 452.2 Sv niet in het beroep worden ontvangen.
6 april 2010
Strafkamer
Nr. 08/03169
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 maart 2008, nummer 20/002074-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte.
Mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Breda, heeft een schriftuur ingediend.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Art. VI, derde en vierde lid, van het Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad 2008, Stcrt. 147, luidt aldus:
"3. De schriftuur van een advocaat dient de verklaring te bevatten dat hij tot de indiening bepaaldelijk is gevolmachtigd door degene namens wie hij optreedt. Bij verzuim hiervan stelt de rolraadsheer de advocaat in de gelegenheid tot het alsnog afleggen van die verklaring binnen een door de Hoge Raad te stellen termijn.
4. De schriftuur dient te zijn ondertekend door degene die haar indient. Bij verzuim hiervan biedt de Hoge Raad de gelegenheid tot herstel van het verzuim binnen een door de Hoge Raad te stellen termijn."
2.2. De schriftuur is niet door de raadsman ondertekend; zij bevat evenmin de verklaring van de raadsman dat hij tot de indiening door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd. Bij brieven van 21 januari 2010 is de raadsman in de gelegenheid gesteld deze verzuimen te herstellen doch daarvan is binnen de gestelde termijn geen gebruik gemaakt.
2.3. Nu de verdachte niet op de wettelijk voorgeschreven wijze bij de Hoge Raad door een advocaat een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 452, tweede lid, Sv, zodat de verdachte niet in het beroep kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 6 april 2010.
Conclusie 09‑02‑2010
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft verzoeker bij arrest van 11 maart 2008 veroordeeld ter zake van — kort gezegd — 1. bedreiging, 2. mishandeling, 4. vernieling en beschadiging van goederen, en 5. poging tot dwang. Aan hem is een gevangenisstraf opgelegd van twee weken. Daarnaast heeft het hof één van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De vordering van de andere benadeelde partij is — met toepassing van art. 36f Sr — toegewezen tot een bedrag van € 353,10, subsidiair zes dagen hechtenis.
2.
Namens verzoeker heeft mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Voorafgaand het volgende. De door de raadsman ingediende schriftuur voldoet niet aan de eisen van art. 452 Sv, nu de raadsman niet heeft verklaard door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om namens hem een schriftuur in te dienen. Voorts is de door de raadsman ingediende schriftuur niet ondetrekend. Aan hem is — zoals punt VI, onder 3 en 4, van het procesreglement van de strafkamer van de Hoge Raad bepaalt — bij brieven d.d. 21 januari 2010 de gelegenheid geboden om de verzuimen te herstellen. Aan het verzoek heeft de raadsman echter geen gehoor gegeven. Gelet hierop ben ik dan ook van oordeel dat verzoeker niet moet worden ontvangen in zijn cassatieberoep. Ingeval Uw Raad anders van oordeel is, vervolg ik met een inhoudelijke bespreking van de middelen.
4.
Het eerste middel keert zich tegen het onder 1 bewezenverklaarde feit (bedreiging van [betrokkene 1] met enig misdrijf tegen het leven gericht).
5.
Dat de in het middel besloten liggende klacht tot mislukken is gedoemd is na lezing van het middel onmiddellijk duidelijk. Het bewijs van de bedreiging zou onvoldoende overtuigend zijn. Welaan, dat is typisch een kwestie van waarderingsvrijheid van de feitenrechter. Het hof heeft daarmee echter niet volstaan: het heeft ook nog een bewijsoverweging aan het papier toevertrouwd:
‘(…) het hof [hecht] geloof aan de verklaring van aangever [betrokkene 1]. Door de zwager van [betrokkene 1], [betrokkene 2], is verklaard dat [betrokkene 1] hem had verteld dat hij was gebeld door de vriend van [betrokkene 3] (Het hof begrijpt: verdachte), en dat die vriend tegen [betrokkene 1] had gezegd dat hij hem door zijn kop zou komen schieten. Toen [betrokkene 1] over dat telefoontje vertelde was hij aangeslagen. Dat ruim een maand was verstreken voordat [betrokkene 1] aangifte heeft gedaan, doet aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet af.’
6.
Bij het door het hof als derde gebruikte bewijsmiddel, inhoudende de verklaring van verzoeker, dat hij het slachtoffer bij gelegenheid van dat telefoongesprek ‘de waarheid [heeft] verteld’, kan men zich van alles voorstellen. Ook: dat het er verbaal niet zachtzinnig aan toe zal zijn gegaan.
7.
Het middel faalt.
8.
Het tweede middel komt op tegen het onder 5 bewezenverklaarde, nl. de poging om [slachtoffer] te dwingen om met zijn brommobiel de rijbaan te verlaten en op het fietspad te gaan rijden door [slachtoffer] tot stoppen te dwingen, naar [slachtoffer] toe te lopen, slaande bewegingen naar hem te maken en te schreeuwen dat hij op het fietspad moest rijden.
9.
Allereerst klaagt het middel dat geen sprake is van poging tot dwang, nu geen sprake is van een feitelijkheid of van feitelijkheden die in de gegeven omstandigheden leiden tot een zodanige psychische druk dat [slachtoffer] hieraan geen weerstand kon bieden. Daarnaast klaagt het middel dat geen sprake was van dwang, omdat verzoeker slechts probeerde om [slachtoffer] te overtuigen dat hij een gevaar was op de weg en beter op het fietspad kon gaan rijden.
10.
Kennelijk bezit verzoeker een grote voorkeur om anderen de waarheid te vertellen of de les te lezen. Zo ook om [slachtoffer] met zijn brommobiel de voortgang op de weg te beletten. Dat hijzelf, door zijn eigen en [slachtoffer]' voertuig op een 80-km weg stil te laten staan een gevaar voor anderen en voor [slachtoffer] opleverde deerde hem kennelijk niet.
11.
Los hiervan is verzoeker als betweter tegenover [slachtoffer] behoorlijk afgegaan. Op de voor een ieder toegankelijke webpagina www.anwb.nl kan men onder het kopje ‘verkeersregels bromfiets en brommobiel’ onder meer de volgende regels aantreffen:
‘Aanvullende regels brommobiel
- *
De brommobiel moet op de rijbaan rijden. Het gebruik van het fietspad is verboden.
(…)
- *
De maximumsnelheid voor brommobielen zowel binnen als buiten de bebouwde kom is 45km/h. Uiteraard tenzij ter plaatse een lagere maximumsnelheid geldt.
(…)’
12.
Nu verder ter zake. Ook hier biedt de schriftuur alleen reeds voldoende materiaal om de ondeugdelijkheid van de klacht te demonstreren. De steller van het middel miskent namelijk dat een poging tot dwang is tenlastegelegd, zodat irrelevant is of [slachtoffer] al dan niet weerstand bood aan het gedrag van verzoeker. Voldoende is wanneer de gedragingen van verzoeker (objectief) van dien aard zijn dat zij in de gegeven omstandigheden iemand kunnen dwingen tot hetgeen van hem wordt verlangd (aldus Machielse in NLR, aant. 4 bij art. 284). Wat ik onder 7 vermeldde als bewezenverklaard gedrag voldoet aan die eis.
13.
Dan nog iets. De toelichting bevat de volgende passage:
‘Indien [verzoeker] veroordeeld zou worden, zou er sprake van zijn van het oprekken van de wet waardoor grote groepen weggebruikers of deelnemers aan het verkeer strafbaar worden voor gedrag wat in redelijkheid niet dermate afwijkend is dat zij hiervoor gestraft dienen te worden.’
14.
Ik wrijf mijn ogen uit. Is het in Brabant normaal (geworden) om medeweggebruikers tot stoppen te dwingen, uit te stappen, slaande bewegingen naar die medeweggebruikers te maken en te schreeuwen dat zij zich aan de verkeersregels moeten houden? Dan is het tijd om de bruggen over de grote rivieren op te halen en de ponten uit de vaart te nemen.
15.
Het middel faalt.
16.
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
17.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G