Rb. Haarlem, 21-12-2007, nr. 15/751612-06
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0710, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
21-12-2007
- Zaaknummer
15/751612-06
- LJN
BC0710
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0710, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 21‑12‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1687, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 21‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Vonnis medeverdachte Willem H. Bewezenverklaard: schuldwitwassen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijke som geld die zij verwierf met de verkoop van de aandelen Leijenbergh BV. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/751612-06
Uitspraakdatum: 21 december 2007
Tegenspraak
verkort strafvonnis (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 april 2007, 3 april 2007, 5 april 2007, 12 april 2007, 16 april 2007, 7 mei 2007, 27 september 2007, 1 oktober 2007, 2 oktober 2007, 4 oktober 2007, 8 oktober 2007, 9 oktober 2007, 11 oktober 2007, 22 oktober 2007, 29 oktober 2007, 30 oktober 2007, 1 november 2007, 5 november 2007, 8 november 2007, 9 november 2007, 12 november 2007, 15 november 2007, 22 november 2007 en 7 december 2007 in de zaak tegen:
Maaike D.,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adresgegevens].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
FEIT 1
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 17 mei 2004,
te Amsterdam en/of (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit haar, verdachte, en/of W.F.H. en/of M.M en/of M.K. en/of O.T.S en/of één of meer anderen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- -
afpersing van W.A.A.P.M. Endstra (artikel 317 Wetboek van Strafrecht), en/of
- -
bedreiging van die Endstra met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling (artikel 285 Wetboek van Strafrecht), en/of
- -
mishandeling van die Endstra (artikel 300 Wetboek van Strafrecht), en/of
- -
valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht), en/of
- -
witwassen van vermogensbestanddelen, afkomstig van (afpersing van, althans enig misdrijf ten nadele van) die Endstra en/of één of meer aan hem gelieerd(e) bedrijf/bedrijven (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht), en/of
- -
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid Wet wapens en munitie (artikel 55 Wet wapens en munitie),
FEIT 2
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 december 2002 tot en met 30 januari 2006
te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of (één of meer van) haar mededader(s) op of omstreeks 24 december 2002 een geldbedrag van (ongeveer) € 1.200.000,- (op bankrekening 61.37.30.879 ten name van M.C.D. met als omschrijving 'koopsom aandelen Leijenbergh Vastgoed B.V.') verworven en/of voorhanden gehad,
zulks terwijl zij, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit afpersing, in elk geval uit enig misdrijf.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1.
Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerequireerd tot bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van afpersing, bedreiging, valsheid in geschrift en witwassen. Voorts hebben zij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het witwassen van afpersingsgelden en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
3.2.
Vrijspraak
Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht. Een dergelijke organisatie is aanwezig indien sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband waarin de deelnemers in een zekere duurzaamheid, met enige continuïteit samenwerken.
Aan verdachte is het medeplegen van witwassen van een van Endstra afkomstig geldbedrag ten laste gelegd, zijnde witwassen tevens een van de oogmerken van de ten laste gelegde criminele organisatie. Aan de beoordeling of verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt, komt de rechtbank pas hierna toe; zelfs indien de rechtbank tot bewezenverklaring van dat feit zou komen, volgt daaruit nog niet dat van een gestructureerd samenwerkingsverband gesproken kan worden. Voor het bewijs bruikbare aanwijzingen en gegevens voor het bestaan van een dergelijk gestructureerd verband heeft de rechtbank, behalve in de verklaringen van Endstra, in het dossier niet aangetroffen. De door de officieren van justitie aangevoerde feiten en omstandigheden waaruit zou moeten blijken dat voldoende cement tussen de verdachten aanwezig is, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende.
Aangezien de rechtbank het bestaan van een organisatie in de zin van artikel 140 Wetboek van Strafrecht niet bewezen acht, behoeft hetgeen is aangevoerd ten aanzien van duurzaamheid, deelneming en oogmerk geen bespreking meer.
Nu naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen is hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd, dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
3.3.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ontkend zich aan witwassen te hebben schuldig gemaakt en heeft betwist dat de door haar ontvangen gelden van afpersing afkomstig zijn. Anders dan de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit geen enkele bij de stukken van het strafdossier opgenomen verklaring rechtstreeks voortvloeit dat de betaling door Endstra van 1,2 miljoen euro aan verdachte voor de overname van de aandelen Leijenbergh Vastgoed BV het gevolg is van bedreiging met geweld. Endstra heeft in zijn gesprekken met rechercheurs van de CIE niet over deze transactie gesproken. De onderhavige transactie is evenmin met zoveel woorden in de dagboekaantekeningen van Endstra terug te vinden. De gedachtegang van de officieren van justitie dat de vermelding van “5.500 aandelen WH Mike” in de dagboekaantekeningen betrekking heeft op deze aandelenoverdracht, acht de rechtbank een mogelijke verklaring, maar onvoldoende voor het wettig en overtuigend bewijs dat de betaling aan verdachte slechts in relatie kan worden gezien tot afpersing.
Het vorenstaande neemt niet weg dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nader onderzoek de aan haar aangeboden koopsom had mogen aanvaarden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij vanwege de negatieve publicaties over Endstra en H. destijds besloot de zakelijke banden met beide heren te beëindigen. Zij heeft door M.K., directeur van de onder Leijenbergh Vastgoed BV hangende BV Nieuwgraaf Holding, de in het dossier opgenomen brief van 25 september 2002 dienaangaande laten opstellen. Op haar verzoek zijn de aandelen Leijenbergh Vastgoed BV eind december 2002 door Endstra overgenomen. Verdachte heeft verklaard niet over de overnameprijs te hebben onderhandeld, noch enig onderzoek naar de juistheid van de hoogte daarvan te hebben gedaan of enige vraag daaromtrent te hebben gesteld. Zij heeft de door Endstra genoemde koopsom klakkeloos geaccepteerd omdat zij, zo heeft zij bij herhaling verklaard, Endstra volledig vertrouwde.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met de verkoop van haar aandelen een winst van nagenoeg 1 miljoen euro (bijna 400% ten opzichte van haar drie jaar eerder gedane investering van fl. 600.000,-) heeft behaald. Voorts blijkt uit de stukken in het dossier dat Endstra in de negatieve publicaties in de maanden augustus en september 2002 als de bank van de onderwereld werd omschreven en dat daarin het vermoeden werd geuit dat Endstra zich bezighield met het witwassen van criminele gelden. De rechtbank is van oordeel dat juist waar verdachte haar zakelijke banden met Endstra vanwege genoemde publicaties wenste te beëindigen en het aanbod van Endstra een meer dan riante winst behelsde, zij redelijkerwijs moest vermoeden dat de aan haar betaalde koopsom geheel of gedeeltelijk uit enig misdrijf afkomstig was. Dat van dit laatste sprake was, acht de rechtbank bewezen op grond van de stukken en verklaringen in het dossier, waaruit kan worden opgemaakt dat bij Endstra op aanzienlijke schaal gelden zijn ingelegd met een criminele herkomst, welke gelden vervolgens door of via hem werden witgewassen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij in de periode van 24 december 2002 tot en met 30 januari 2006 te Amsterdam, althans in Nederland, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft zij, verdachte, op of omstreeks 24 december 2002 een geldbedrag van 1.200.000,- euro op bankrekening 61.37.30.879 ten name van M.C.D. met als omschrijving 'koopsom aandelen Leijenbergh Vastgoed B.V.' verworven en voorhanden gehad, zulks terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2: schuldwitwassen.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1.
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijke som geld die zij verwierf met de verkoop van de aandelen Leijenbergh BV.
Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden is. De strafoplegging valt daarmee lager uit dan door de officieren van justitie is gevorderd; als verklaring daarvoor geldt, dat de rechtbank niet het witwassen van afpersingsgelden bewezen acht, maar schuldwitwassen van uit enig misdrijf afkomstig geld. De rechtbank ziet daarin, gevoegd bij haar inschatting dat verdachte een eenmalige fout heeft gemaakt, aanleiding niet tevens de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht, artikel 420quater.
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het haar onder 1 ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van TWEEHONDERDENVEERTIG (240) UREN taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door honderdentwintig (120) dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht naar de maatstaf dat voor iedere in verzekering doorgebrachte dag twee uur op voormelde taakstraf in mindering wordt gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mrs. I.A.M. Tel en H.A. Pott Hofstede, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. H.W. van der Ploeg en C.C.J. Antonos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2007.