Rb. Amsterdam, 16-05-2019, nr. 13/680034-18 en 13/111887-16 (TUL)
ECLI:NL:RBAMS:2019:3676
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
16-05-2019
- Zaaknummer
13/680034-18 en 13/111887-16 (TUL)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2019:3676, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 16‑05‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Uitspraak 16‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor bedreiging. Verdachte is, met een ander, gewapend naar het slachtoffer toe te gaan. Daar is een schot gelost. Vrijspraak van poging moord dan wel doodslag. PIJ-maatregel niet passend vanwege de bewezenverklaarde feiten.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/680034-18 (Promis) en 13/111887-16 (TUL)
Datum uitspraak: 16 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 6 december 2018 en 2 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Ben Tarraf naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort samengevat, na wijziging op de pro forma-zitting van 16 augustus 2018 – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam in 2018 heeft schuldig gemaakt aan
1. primair: (medeplegen van) poging tot moord dan wel doodslag van [slachtoffer 1] op 9 februari;
subsidiair: (medeplegen van) bedreiging van [slachtoffer 1] op 9 februari;
2. bedreiging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op 9 februari;
3. voorhanden hebben van wapens van categorie II op 9 februari;
4. voorhanden hebben van munitie van categorie II op 19 februari.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Inleiding
Op 9 februari 2018 krijgt de politie het verzoek om naar het [adres] te Amsterdam te gaan, daar zou een man voor de deur staan met een vuurwapen. Vervolgens krijgen de verbalisanten te horen dat er daadwerkelijk is geschoten. Ter plaatse zien zij een persoon, naar later blijkt [slachtoffer 1] , op hen aflopen. Hij vertelt dat een persoon, genaamd [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte), op hem heeft geschoten. Hij vertelt dat hij het slachtoffer is van de schietpartij. Daarna komen ook [slachtoffer 2] en [oma slachtoffer] op de verbalisanten afgelopen. Zij blijken onderscheidenlijk de vader en oma van [slachtoffer 1] te zijn en vertellen dat zij getuige zijn geweest van het incident. [slachtoffer 1] heeft ter plaatste onder andere verteld dat hij ruzie had met de medeverdachte. De medeverdachte had namelijk een relatie met zijn ex-vriendin, met wie [slachtoffer 1] twee kinderen heeft. Door de aanwezigen wordt ook nog gesproken over de aanwezigheid van een derde persoon. Naar aanleiding van deze melding zijn uiteindelijk verdachte en de medeverdachte aangehouden.
De vraag die vervolgens voorligt is: welke rol heeft verdachte gehad bij de schietpartij en heeft hij daarbij strafbare feiten gepleegd?
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld bij het incident en dat hij zich aan alle tenlastegelegde feiten heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van de poging moord dan wel doodslag heeft hij het volgende aangevoerd. Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat er is geschoten. Ook is gebleken dat de aanleiding voor het incident een ruzie was tussen [slachtoffer 1] en zijn ex-vriendin. De verdachten zijn naar de verblijfplaats van [slachtoffer 1] gegaan en hadden gelet op de aanwezigheid van de vuurwapens het kennelijke doel om [slachtoffer 1] iets aan te doen. Op grond van het onderzoek naar de aangetroffen patroonhouder en de munitie kan worden vastgesteld dat de medeverdachte de persoon is geweest die heeft geschoten. Door het daadwerkelijk schieten in de richting van [slachtoffer 1] heeft de medeverdachte voorwaardelijk opzet gehad op het doden van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft daaraan een wezenlijke en significante bijdrage geleverd. Hij is immers gewapend met de medeverdachte naar de plaats delict gegaan. Ook heeft hij de vader van [slachtoffer 1] tegengehouden. Verder heeft hij zich niet gedistantieerd. Daarom heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen. Niet gebleken is dat sprake is geweest van voorbedachten raad, van dat onderdeel moet verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Verder blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dat verdachte op enig moment zijn vuurwapen op hen heeft gericht. Op grond daarvan kan de bedreiging worden bewezen. Nu uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte gewapend was, kan ook het wapenbezit bewezenverklaard worden. Tot slot is tijdens een doorzoeking in de kamer van verdachte een huls aangetroffen, het voorhanden hebben van de munitie kan dus ook worden bewezen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van al het tenlastegelegde, met uitzondering van het wapenbezit. Ten aanzien van die verdenking heeft hij geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van de poging tot moord dan wel doodslag is het volgende aangevoerd. Vaststaat dat een schot is gelost, de vraag is echter in welke richting. Daarover bevat het dossier alleen de verklaringen van [slachtoffer 1] en een handgeschreven verklaring van de medeverdachte. De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn onbetrouwbaar en moeten worden uitgesloten van het bewijs. Hij heeft wisselend en innerlijk tegenstrijdig verklaard. Bovendien was hij ten tijde van het incident onder invloed van alcohol. Verder blijkt uit de stukken dat de medeverdachte de schutter is geweest. Het dossier geeft geen inzicht in de gedachtegang van verdachte. Ook volgt niet uit het dossier dat sprake is geweest van een plan. Daarom kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van voorbedachten raad. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft immers niet de aanmerkelijke kans aanvaard op een dodelijk schot. Verder is ook geen sprake geweest van medeplegen, nu er geen bewuste en nauwe samenwerking was. Het enkele aanwezig zijn op de plaats delict is onvoldoende om te kunnen spreken van een samenwerking. Gelet op al het voorgaande moet verdachte worden vrijgesproken van de poging tot moord dan wel doodslag.
Ook de bedreiging van [slachtoffer 1] kan niet worden bewezen, omdat daarvoor onvoldoende bewijs is. De verklaringen van [slachtoffer 1] moeten immers worden uitgesloten van het bewijs. Daarnaast is ten aanzien van die verdenking geen sprake geweest van voorwaardelijk opzet. Ook de bedreiging even later van [slachtoffer 1] en zijn vader kan niet worden bewezen, omdat de verklaring van de vader onvoldoende steun vindt in het dossier. Verdachte moet dan ook van die beschuldigingen worden vrijgesproken. Ten aanzien van het voorhanden hebben van de huls is aangevoerd dat er twee hulzen in beslag zijn genomen. Dat komt niet overeen met het proces-verbaal van doorzoeking. Nu niet duidelijk is welke huls in de tenlastelegging wordt bedoeld, dient verdachte ook van die verdenking te worden vrijgesproken.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Vaststaat dat verdachte samen met de medeverdachte naar de woning van de oma van [slachtoffer 1] is gegaan, waar [slachtoffer 1] zich op dat moment bevond. De aanleiding van dat bezoek was een ruzie tussen de medeverdachte en [slachtoffer 1] . Ook kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat verdachte en de medeverdachte op dat moment in ieder geval één vuurwapen bij zich hadden, er is immers een schot gelost. Dat is gebleken uit verschillende getuigenverklaringen.
Over de richting van dat schot heeft alleen [slachtoffer 1] iets verklaard. Hij heeft op enig moment verklaard dat gericht op hem is geschoten. Het dossier bevat verder geen verklaringen of andere bewijsmiddelen waaruit de richting van het schot kan worden afgeleid. [slachtoffer 1] heeft bovendien wisselend verklaard over wie heeft geschoten en op welke wijze er is geschoten. Daarnaast was hij onder invloed van alcohol en drugs. De verklaringen van [slachtoffer 1] worden onder deze omstandigheden onvoldoende betrouwbaar geacht. Nu er verder onvoldoende bewijs is voor het gericht schieten op [slachtoffer 1] , kan niet worden vastgesteld dat geprobeerd is om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van de poging tot moord dan wel doodslag.
Die conclusie luidt anders met betrekking tot de subsidiair tenlastegelegde bedreiging. Uit de stukken is immers gebleken dat de verdachten gewapend, met in ieder geval één vuurwapen, naar de plek zijn gegaan waar [slachtoffer 1] zich bevond. Kort daarvoor was er een ruzie geweest tussen de ex-partner van [slachtoffer 1] en de medeverdachte. Gelet op de omstandigheid dat verdachte samen met de medeverdachte naar [slachtoffer 1] is toegegaan, terwijl kort daarvoor er een ruzie is geweest, kan worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zou worden bedreigd met dat vuurwapen. Dat feit zal dan ook worden bewezen, in die zin dat er in ieder geval één keer is geschoten met als doel [slachtoffer 1] te bedreigen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De tweede verdenking ziet op een ander moment dan bovenstaande bedreiging. De vader van [slachtoffer 1] heeft verklaard dat een persoon dreigend een vuurwapen op hem en op [slachtoffer 1] heeft gericht. De omschrijving van die persoon kan passen bij het uiterlijk van verdachte. [slachtoffer 1] verklaart daarover uit eigen beweging niets. Hij bevestigt enkel de verklaring van zijn vader, als de politie hem daarmee confronteert. Eerder is geconcludeerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te worden gebruikt. Ook de vader van [slachtoffer 1] had volgens zijn eigen verklaring meerdere liters bier gedronken en had zijn bril niet op. Onder die omstandigheden worden ook deze verklaringen onvoldoende betrouwbaar geacht. Dat maakt dat er onvoldoende bewijs is voor de bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , verdachte zal dan ook van die beschuldiging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
Dat verdachte een vuurwapen voorhanden zou hebben is gebaseerd op de verklaring van de vader van [slachtoffer 1] , hij heeft immers verklaard dat verdachte een vuurwapen op hem zou hebben gericht. Nu eerder is overwogen dat de verklaringen van de vader van [slachtoffer 1] en de verklaringen van [slachtoffer 1] zelf niet betrouwbaar zijn en dus moeten worden uitgesloten van het bewijs, is voor de aanwezigheid van een vuurwapen bij verdachte onvoldoende bewijs. Bovendien is er bij verdachte geen vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen dat voldoet aan de omschrijving die de vader van [slachtoffer 1] geeft. Verdachte zal ook van het voorhanden hebben van het vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkende voorwerp worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
Uit het proces-verbaal van doorzoeking volgt dat in de kamer van verdachte een huls is aangetroffen. Deze huls blijkt van het merk Luger te zijn en heeft het kaliber 9mm. Ook is een foto van deze huls gemaakt en toegevoegd aan het dossier. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal. Daarom staat vast dat verdachte voornoemde huls voorhanden heeft gehad. Het onder 4 tenlastegelegde zal dan ook bewezen worden.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Onder 1 subsidiair:
op 9 februari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te schieten.
Onder 4:
op 19 februari 2018 te Amsterdam, munitie van categorie II, te weten een huls van het merk Luger met het kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
De raadsman heeft als uiterst subsidiair standpunt ingenomen dat sprake is geweest van noodweer, omdat verdachte door [slachtoffer 1] met een mes werd aangevallen. Daarom zou hij ontslagen moeten worden van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft als volgt overwogen. De bedreiging is bewezen omdat verdachte naar aanleiding van een ruzie met de medeverdachte naar de verblijfplaats van [slachtoffer 1] is gegaan. Hierbij hebben zij een vuurwapen meegenomen. Eerst dient de vraag te worden beantwoord of verdachte met een mes is aangevallen dan wel bedreigd, oftewel was er sprake van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Deze vraag beantwoordt de rechtbank negatief. Uit de bewijsmiddelen is niet aannemelijk geworden dat hiervan sprake is geweest, hetgeen tot de conclusie leidt dat het beroep op noodweer wordt afgewezen. Het noodweerverweer, aangevoerd ten aanzien van de andere feiten, behoeft geen bespreking, nu verdachte van die feiten zal worden vrijgesproken.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet dan ook strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot 184 dagen jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert hij de oplegging van de PIJ-maatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om niet over te gaan tot oplegging van de PIJ-maatregel, dat is volgens hem niet passend gelet op het langdurige voorarrest. Indien de rechtbank van oordeel is dat het voorarrest onvoldoende is, verzoekt de raadsman om voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen in combinatie met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het toepasselijke sanctierecht het volgende. Verdachte was ten tijde van het plegen van het onder 1 bewezen geachte minderjarig en ten tijde van het plegen van het onder 4 bewezenverklaarde nipt meerderjarig. Uitgangspunt van de wet is dat verdachte voor de feiten tijdens meerderjarigheid gepleegd, wordt bestraft overeenkomstig het strafrecht voor volwassenen. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht bepaalt echter dat de rechtbank het jeugdstrafrecht kan toepassen indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
Uit de over de verdachte uitgebrachte rapportages volgt dat zijn persoonlijkheid nog volop in ontwikkeling is. De rechtbank ziet daarin en ook in de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voldoende grond om ook voor feit 4 te kiezen voor toepassing van het minderjarigen strafrecht.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging, door samen met een ander en gewapend naar het slachtoffer toe te gaan en daar een schot te lossen. Daarnaast heeft verdachte munitie voorhanden gehad. Verdachte had niets met de ruzie te maken, toch heeft hij het geweld opgezocht. Dit keer is het gebleven bij een bedreiging, een andere keer loopt het mogelijk veel ernstiger af. Het schot is gelost in een woonwijk en van het incident zijn verschillende personen ongewild getuige geweest. Vuurwapens zijn levensgevaarlijk, een volgende keer zou het schot een willekeurige toeschouwer kunnen raken. Op de zitting is naar voren gekomen dat verdachte zich op een kruispunt in zijn leven bevindt. Hij kan er voor kiezen om zijn criminele carrière voort te zetten of om het rechte pad te bewandelen en goed mee te doen in de samenleving. De rechtbank hoopt dat verdachte voor het tweede kiest, zeker nu is gebleken dat hij binnenkort vader wordt en daarmee ook verantwoordelijk wordt voor het leven van zijn kind.
Op de zitting hebben de reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming aangegeven zich grote zorgen te maken om verdachte. Door de Raad voor de Kinderbescherming is bij advies van 4 december 2018 aangegeven dat oplegging van de PIJ-maatregel het meest passend is. Het kost verdachte veel moeite om positieve veranderingen langer vast te houden als er geen strakke kaders zijn. Een ambulant en voorwaardelijk kader wordt onvoldoende geacht om de kans op recidive te verkleinen. Indien de rechtbank overgaat tot oplegging van een deels voorwaardelijke straf, wordt een intensieve ambulante dagbehandeling geadviseerd. Een systeembehandeling bij De Waag zou goed kunnen aansluiten bij de problematiek. Daarnaast is van belang dat verdachte een passende en positieve dag invulling vindt. Verder zou verdachte verplicht moeten worden een opleiding te volgen of te werken. Ook is een contactverbod met het slachtoffer en de mededaders passend en verkleint het risico op herhaling. In de Pro Justitia rapportages van 8 juni 2018 komt naar voren dat verdachte zwakbegaafd is. Verder heeft hij een stoornis door het cannabisgebruik en is sprake van antisociaal agressief gedrag. Door zowel de psycholoog als de jeugdpsychiater wordt de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. Bij de rechter-commissaris heeft de jeugdpsychiater op 7 november 2018 nog aangeven dat indien de rechtbank tot de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel komt, passend is om daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten: behandeling bij Topzorg van De Waag via een enkelband en met dagbesteding. Daarnaast is de oplegging van reclasseringstoezicht en controle op het cannabisgebruik gewenst. De reclassering heeft bij advies van 25 april 2019 geadviseerd om bij de oplegging van een straf bijzondere voorwaarden op te leggen, bestaande uit een meldplicht, een behandelverplichting, ambulante begeleiding, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het vinden van structurele dagbesteding en meewerken aan een schuld-hulptraject.
Uit het strafblad van verdachte van 10 april 2019 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Dat zal in het nadeel van verdachte worden meegewogen.
Verder is acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor minderjarigen. Bij de bedreiging door het tonen van een (nep)vuurwapen is het uitgangspunt een taakstraf van 120 uur of vergelijkbare jeugddetentie. Voor het voorhanden hebben van een huls bestaat geen oriëntatiepunt.
De rechtbank deelt de zorgen die worden genoemd in de rapportages van de deskundigen, de Raad voor de Kinderbescherming, Jeugdzorg en de reclassering. Een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is echter een te zware maatregel voor de feiten waarvoor een bewezenverklaring volgt. Dat is ook direct de reden waarom in het voordeel van verdachte zal worden afgeweken van wat de officier van justitie heeft geëist en van wat is geadviseerd door de deskundigen. Daarnaast heeft verdachte een lange tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht, deze tijd is langer dan de straf die passend is voor de bewezenverklaarde feiten. Ook een voorwaardelijke straf in combinatie met de geadviseerde bijzondere voorwaarden is daarom niet langer aan de orde. De rechtbank zal aan verdachte 4 maanden jeugddetentie opleggen met aftrek van het voorarrest.
8. Beslag
Onder verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen die staan vermeld op de beslaglijst in bijlage III.
Teruggave aan verdachte
De in de beslaglijst opgenomen goederen behoren aan verdachte toe en kunnen aan hem worden teruggeven.
9. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 20 februari 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/111887-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 3 november 2016 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op het langdurige voorarrest.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Uit de bij de strafoplegging genoemde rapportages en adviezen volgt dat verdachte veel baat zou hebben bij behandeling en begeleiding. Gelet op artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank dan ook termen aanwezig om de proeftijd met 1 jaar te verlengen en de daaraan gekoppelde voorwaarden te wijzigen. De rechtbank zal de voorwaarden opleggen zoals zijn geadviseerd door de reclassering in het rapport van 25 april 2019, bestaande uit een meldplicht, behandeling verplichting, ambulante begeleiding, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het vinden van een dagbesteding en het meewerken aan een schuldhulp-traject.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 77c, 77g, 77i en 285 van het Wetboek van Strafrecht en op grond van de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
11. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Onder 1 subsidiair:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Onder 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot jeugddetentie van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan veroordeelde van:
- de goederen op de beslaglijst onder 1 tot en met 5 met goednummers: 5555787, 5555788, 5555789, 5555790 en 5555792.
De rechtbank verlengt in de zaak met parketnummer 13/111887-16 de proeftijd met 1 (één) jaar en wijzigt de eerder opgelegde de bijzondere voorwaarden als volgt.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- -
zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland en zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Huisbezoeken zijn daarbij inbegrepen;
- -
zal meewerken aan diagnostiek en een daaruit voortvloeiende ambulante behandeling bij het forensisch jeugdteam van De Waag Topzorg of soortelijke instelling voor ambulante forensische zorg. Veroordeelde zal zich houden aan het behandelplan en de bijkomende interventies die noodzakelijk worden geacht door het jeugdteam van De Waag Topzorg;
- -
meewerkt aan ambulante begeleiding vanuit de Intensieve Forensische Aanpak door Spirit of soortgelijke instantie;
- -
meewerkt aan begeleid of beschermd wonen, te bepalen door de reclassering met als doel om veroordeelde voor te bereiden op een zelfstandig bestaan;
- -
meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een structurele dagbesteding, zoals het volgen van een opleiding en/of werk(traject) van de Wet Participatie en Inkomen of vergelijkbare instantie;
- -
meewerkt aan een schuldhulp-traject.
Geeft aan genoemde instellingen opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. van de Water, voorzitter en tevens kinderrechter,
mrs. J. Knol en G.H. Marcus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2019.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.